Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 19 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (hierna: het college) een toegestane maximumsnelheid vastgesteld van 50 kilometer per uur op het gehele binnen de bebouwde kom van Zoetermeer gelegen weggedeelte van de Aziëweg.

Uitspraak



200903323/1/H3.

Datum uitspraak: 2 december 2009

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 maart 2009 in zaak nr. 08/4913 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (hierna: het college) een toegestane maximumsnelheid vastgesteld van 50 kilometer per uur op het gehele binnen de bebouwde kom van Zoetermeer gelegen weggedeelte van de Aziëweg.

Bij besluit van 14 december 2007 (hierna: het verkeersbesluit) heeft het college het besluit van 19 oktober 2007 ingetrokken voor zover dat betrekking heeft op het wegvak van de Aziëweg dat is gelegen tussen de Toneellaan en een punt op een afstand van ongeveer 110 meter ten zuiden van de aansluiting van de Planbaan op de Aziëweg en opnieuw een toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur vastgesteld op dat wegvak (hierna: het betreffende weggedeelte).

Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 maart 2009, verzonden op 27 maart 2009, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 mei 2009, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door K. van der Veen, werkzaam bij de gemeente Zoetermeer, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. […];

d. […].

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet Milieubeheer.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden, voor zover daardoor een gebod of een verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.

Ingevolge artikel 20, aanhef en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) geldt voor motorvoertuigen binnen de bebouwde kom een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW), voor zover thans van belang, geeft onze minister voorschriften over de toepassing van het bord A1.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, hebben de in het eerste lid bedoelde voorschriften wat betreft verkeersborden betrekking op de gevallen waarin deze mogen worden toegepast en de eisen waaraan wegen of weggedeelten bij de toepassing van verkeersborden ten minste dienen te voldoen.

Ingevolge artikel 21 vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

Ingevolge artikel 24, aanhef en onder a, worden verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef van het betrokken regionale politiekorps.

Paragraaf 4 "Voorschriften voor de afzonderlijke borden" van Hoofdstuk II "Verkeersborden" van de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens (hierna: de Uitvoeringsvoorschriften) bevat, voor zover thans van belang, voorschriften voor de toepassing van bord A1 (maximumsnelheid).

Volgens paragraaf 4, onder 1, dient de in te stellen maximumsnelheid in overeenstemming te zijn met het wegbeeld ter plaatse. Dit betekent dat waar nodig de omstandigheden op zodanige manier zijn aangepast dat de beoogde snelheid redelijkerwijs voortvloeit uit de aard en de inrichting van de betrokken weg en van zijn omgeving.

Volgens paragraaf 4, onder 2, aanhef en onder a, worden binnen de bebouwde kom geen andere dan de volgende maximumsnelheden vastgesteld:

- op wegvakken: 70, 30 km/h;

- bij gevarenpunten: 30, 20 km/h.

2.2. Aan het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit om de toegestane maximumsnelheid op het betreffende weggedeelte opnieuw vast te stellen op 70 kilometer per uur en het besluit van 19 oktober 2007 in zoverre in te trekken, heeft het college ten grondslag gelegd dat na zorgvuldige heroverweging van het besluit om op het betreffende weggedeelte een toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur vast te stellen, is gebleken dat deze snelheid niet past bij het wegbeeld ter plaatse. Hierbij heeft het college de belangen zoals geformuleerd in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van de Wvw 1994 afgewogen tegen de belangen van [appellanten] en eerstgenoemde belangen zwaarder laten wegen.

2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college gelet op paragraaf 4 van Hoofdstuk II van de Uitvoeringsvoorschriften bevoegd was op het betreffende weggedeelte de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur te verhogen naar 70 kilometer per uur. Volgens [appellanten] zijn de Uitvoeringsvoorschriften onverbindend voor zover ze een maximumsnelheid van 70 kilometer per uur binnen de bebouwde kom mogelijk maken, aangezien dit in strijd is met artikel 20, aanhef en onder a, van het RVV 1990 , waarin een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur voor dat gebied is neergelegd.

2.3.1. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 20 van het RVV 1990 blijkt dat het de bedoeling van de regelgever is geweest in deze bepaling een hoofdregel voor de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom te geven. Dit laat echter naar daarin wordt vermeld onverlet dat "[b]innen de krachtens het BABW aangegeven grenzen door middel van borden afwijkende maxima kunnen worden aangegeven. […] Op wegen die juist een belangrijke verkeersfunctie hebben - zogenaamde in- en uitvalswegen, ringwegen en dergelijke - kan een maximumsnelheid van 70 km per uur worden vastgesteld" (nota van toelichting, blz. 103; Stb. 1990, 459). Gelet hierop kan niet met vrucht worden staande gehouden dat paragraaf 4 van Hoofdstuk II van de Uitvoeringsvoorschriften, die is vastgesteld krachtens artikel 10 van het BABW , in strijd is met artikel 20, aanhef en onder a, van het RVV 1990 . De rechtbank heeft dan ook met recht overwogen dat deze paragraaf het college de bevoegdheid geeft om de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom vast te stellen op 70 kilometer per uur, indien dit in overeenstemming is met het wegbeeld ter plaatse.

Het betoog faalt.

2.4. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college het besluit op bezwaar in strijd met artikel 24 van het BABW heeft genomen, nu bij dat besluit niet is gebleken van voorafgaand overleg met de korpschef.

2.4.1. Het college heeft alvorens het verkeersbesluit van 14 december 2007 te nemen, hierover overleg gevoerd met de Verkeerscommissie. In de Verkeerscommissie is de korpschef van de politieregio Haaglanden vertegenwoordigd. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2002 in zaak nr. 200103929/1, is deze wijze van overleg voeren in overeenstemming met artikel 24 van het BABW . Naar het oordeel van de Afdeling verplicht artikel 24 van het BABW het college niet om opnieuw overleg te voeren met de korpschef alvorens het besluit op bezwaar te nemen. Ook op grond van de zorgvuldigheid was het college hiertoe in dit geval niet gehouden, aangezien de korpschef zijn visie op het wegbeeld van het betreffende weggedeelte bij het besluit van 14 december 2007 niet heeft gewijzigd ten opzichte van het besluit van 19 oktober 2007 en deze visie derhalve bij het college genoegzaam bekend was.

Het betoog faalt.

2.5. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het verkeersbesluit in strijd met artikel 21 van het BABW is genomen, nu het college aan dat besluit motieven ten grondslag heeft gelegd die geen grond vinden in artikel 2 van de Wvw 1994 noch in artikel 24 van het BABW en het college geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. Daarbij stellen [appellanten] zich op het standpunt dat op het college een verzwaarde motiveringsplicht rustte nu het, in afwijking van zijn besluit van 19 oktober 2007 en hetgeen daaraan ten grondslag lag - waaronder het advies van de Verkeerscommissie om op de gehele Aziëweg een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur vast te stellen - het wegbeeld aldaar bij het verkeersbesluit zodanig heeft geacht dat op het betreffende weggedeelte wel een maximumsnelheid van 70 kilometer per uur dient te gelden.

Gelet op genoemde gebreken bij de totstandkoming van het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit heeft de rechtbank volgens [appellanten] ten onrechte overwogen dat een maximumsnelheid van 70 kilometer per uur in overeenstemming is met het wegbeeld ter plaatse en dat in hetgeen zij hebben aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.

2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 12 augustus 2009 in zaak nr. 200809377/1/H3) komt het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.

2.5.2. Uit het verkeersbesluit blijkt dat de doelstelling hiervan is het opnieuw vaststellen van een toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur op het betreffende weggedeelte, aangezien deze snelheid volgens het college beter bij het wegbeeld ter plaatse past. Hieraan heeft het college de belangen van de verkeersveiligheid en het beschermen van de weggebruikers en passagiers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van de Wvw 1994 ten grondslag gelegd.

Het verschil in maximale snelheid dat het college maakt tussen wegvakken in een omgeving met stedelijke uitstraling en wegvakken met een ligging in een open groenstructuur, voldoet aan het vereiste van paragraaf 4, onder 1, van Hoofdstuk II van de Uitvoeringsvoorschriften dat de maximumsnelheid in overeenstemming dient te zijn met het wegbeeld ter plaatse. Dat de Verkeerscommissie en de Raadscommissie Ruimte een verschillende visie hebben op het wegbeeld van het betreffende weggedeelte, maakt niet dat het college de visie van de Raadscommissie Ruimte niet mocht volgen. Het college heeft in het besluit op bezwaar en ook nadien voldoende gemotiveerd waarom het bij het verkeersbesluit voor die visie heeft gekozen en op zijn besluit van 19 oktober 2007 is teruggekomen, onder andere door te verklaren dat het betreffende weggedeelte deel uitmaakt van de hoofdwegenstructuur van Zoetermeer, een belangrijke verkeersfunctie heeft en in een open groenstructuur is gelegen. Dat het college bij het verkeersbesluit een andere opvatting over het wegbeeld ter plaatse is toegedaan dan bij het besluit van 19 oktober 2007, maakt niet dat het aan het verkeersbesluit zwaarwegender argumenten dan de aangevoerde ten grondslag diende te leggen.

Voorts blijkt uit het besluit op bezwaar en het advies van de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften van 7 mei 2008 dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden tussen de belangen van de verkeersveiligheid en het beschermen van weggebruikers en de belangen van [appellanten] bij het voorkomen van extra geluidshinder en verslechtering van de luchtkwaliteit. De afweging van die belangen is niet zodanig onevenwichtig dat het college niet in redelijkheid tot het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit had kunnen komen.

De betogen falen.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Neuwahl

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009

280-611.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature