Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 26 maart 2007 heeft de burgemeester van Amsterdam (hierna: de burgemeester) geweigerd een verklaring van [appellant] waarin hij verklaart de Nederlandse nationaliteit te willen verkrijgen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) te bevestigen.

Uitspraak



200902341/1/V6.

Datum uitspraak: 25 november 2009

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2009 in zaak nr. 07/3600 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2007 heeft de burgemeester van Amsterdam (hierna: de burgemeester) geweigerd een verklaring van [appellant] waarin hij verklaart de Nederlandse nationaliteit te willen verkrijgen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) te bevestigen.

Bij besluit van 8 augustus 2007 heeft de burgemeester het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 13 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 juni 2009. Deze brieven zijn aangehecht.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2009, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.F.L. Guit, werkzaam bij de Dienst Persoons- en Geo-informatie van de gemeente Amsterdam, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de RWN , zoals dit luidde ten tijde van belang, verkrijgt de meerderjarige vreemdeling die sedert het bereiken van de leeftijd van vier jaar toelating en hoofdverblijf heeft in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring door een bevestiging als bedoeld in het tweede lid het Nederlanderschap.

Ingevolge het tweede lid, zoals dit luidde ten tijde van belang (thans: het derde lid), beoordeelt de autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust en bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap, indien aan de voorwaarden is voldaan.

Ingevolge het derde lid, zoals dit luidde ten tijde van belang (thans: het vierde lid), weigert voormelde autoriteit de bevestiging indien op grond van het gedrag van de persoon, die de verklaring betreft, ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk, tenzij volkenrechtelijke verplichtingen zich daartegen verzetten.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt, voor zover thans van belang, een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.

Ingevolge artikel 21, voor zover thans van belang, worden bij algemene maatregel van rijksbestuur de autoriteiten en ambtenaren aangewezen die bevoegd zijn tot het in ontvangst nemen van verzoeken om verlening en verklaringen tot verkrijging van het Nederlanderschap en kunnen nadere voorschriften worden gesteld betreffende de wijze van inontvangstneming van de verklaringen en de verzoeken alsmede de verdere administratieve behandeling van verkrijging en verlening van het Nederlanderschap.

Ingevolge artikel 23, zoals dit luidde ten tijde van belang (thans: artikel 23, eerste lid ), kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: het BVVN), voor zover thans van belang, is in Nederland de burgemeester bevoegd tot het in ontvangst nemen van optieverklaringen.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, voor zover thans van belang, onderzoekt de burgemeester of er ernstige vermoedens bestaan als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de RWN jegens de optant.

Ingevolge artikel 72 kunnen bij ministeri ële regeling nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit besluit.

Ingevolge artikel 2 van de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: de RVVN), voor zover thans van belang, oefent de uitvoeringsautoriteit de hem in het BVVN opgedragen werkzaamheden uit in overeenstemming met de Handleiding.

Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding), zoals deze luidde ten tijde van belang, is de in artikel 6, derde lid, van de RWN opgenomen weigeringsgrond imperatief en volgt uit de wet dat de burgemeester geen beleidsvrijheid heeft. De richtlijnen om vast te stellen of er op grond van het gedrag van de optant ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid zijn dezelfde als die zijn vastgesteld voor toepassing van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN bij naturalisatie, aldus de Handleiding.

Volgens de Handleiding wordt een verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor de openbare orde op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, onder meer afgewezen, indien in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd dan wel tegen de verzoeker nog een strafzaak wegens misdrijf openstaat. Daarbij geldt dat iedere taakstraf (werk- of leerstraf), ongeacht de duur daarvan en ongeacht of die straf is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf dan wel in het kader van een transactievoorstel, tot afwijzing van het verzoek leidt. Voorts geldt dat iedere vrijheidsbenemende straf of maatregel, ongeacht de duur daarvan, evenzeer tot afwijzing van het verzoek leidt. Het is van belang dat de verzoeker zelf stukken overlegt waaruit blijkt op welke datum de sanctie ten uitvoer is gelegd.

Voorts is het volgens de Handleiding in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat een verzoek dat op grond van bovenstaande regels moet worden afgewezen, toch moet worden ingewilligd. Voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het van het grootste belang dat niet snel van het beleid wordt afgeweken en moet zeer grote terughoudendheid worden betracht, aldus de Handleiding. Bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens tot de conclusie leiden dat de verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde. Indien er wel sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, mag hij volgens de Handleiding niet worden genaturaliseerd. Daarvan kan niet met toepassing van artikel 10 RWN worden afgeweken.

2.2. Vaststaat dat [appellant], voor zover thans van belang, bij vonnis van 18 april 2003 ter zake van overtreding van artikel 141, eerste lid, van de Algemene Bijstandswet alsmede artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is veroordeeld tot 72 uren werkstraf, subsidiair 36 dagen hechtenis en bij vonnis van 17 augustus 2006 ter zake van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht is veroordeeld tot 20 uren werkstraf, subsidiair 10 dagen hechtenis, alsmede een maand voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar, eindigend op 16 augustus 2008. De burgemeester heeft derhalve in overeenstemming met de Handleiding het standpunt ingenomen dat ernstige vermoedens bestaan dat [appellant] een gevaar voor de openbare orde vormt. In hoger beroep is slechts in geschil of de burgemeester gebonden is aan hetgeen in de Handleiding is opgenomen met betrekking tot de vraag wanneer ernstige vermoedens bestaan dat een persoon een gevaar vormt voor de openbare orde.

2.3. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Handleiding bindend is voor de burgemeester op grond van de Memorie van Toelichting (lees: de nota van toelichting, Stb. 2002, 231) bij artikel 10 van het BVVN . De rechtbank heeft slechts naar de nota van toelichting verwezen om te verduidelijken dat zowel bij een optieverklaring als bij een naturalisatieverzoek dezelfde richtlijnen van toepassing zijn wat betreft de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat een persoon gevaar oplevert voor de openbare orde. Het betoog berust in zoverre dan ook op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak.

2.4. Voor zover [appellant] voorts heeft betoogd dat de burgemeester niet is gebonden aan de Handleiding, omdat deze gebondenheid niet bij wet in formele zin is vastgelegd, kan ook dit betoog niet worden gevolgd. In het in 2.1. weergegeven artikel 23 van de RWN is vermeld dat bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN. Gelet op de in dit artikel gebruikte terminologie kunnen deze nadere regelen worden uitgewerkt in een algemene maatregel van rijksbestuur en is het tevens mogelijk om deze nadere regelen te delegeren naar onder meer een ministeriële regeling. De algemene maatregel van rijksbestuur, die ter invulling van artikel 23 van de RWN is opgesteld, is het BVVN. Artikel 2, aanhef en onder a, van het BVVN duidt de burgemeester als bevoegde autoriteit inzake optieverklaringen aan, artikel 10, tweede lid, vermeldt dat deze onderzoekt of er ernstige vermoedens als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de RWN , zoals dat luidde ten tijde van belang, bestaan jegens de optant en in artikel 72 is vermeld dat bij ministeri ële regeling nadere regels kunnen worden gesteld ter uitvoering van dit besluit. In artikel 2 van de RVVN - de ministeri ële regeling ter invulling van artikel 72 van het BVVN - is ten slotte vermeld dat de uitvoeringsautoriteit de hem in het BVVN opgedragen werkzaamheden uitvoert in overeenstemming met de Handleiding. Met het vorenstaande is de gebondenheid van de burgemeester aan hetgeen in de Handleiding is vermeld, vastgesteld.

Het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dworakowski-Kelders, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Dworakowski-Kelders

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009

164-510.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature