Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Melkveehouder en akkerbouwer met contacteczeem, met name veroorzaakt door contact met rubber. Afwijzing vergoeding voor de kosten van aanschaf van twee melkrobots en een kalverdrinkautomaat. De Raad is van oordeel dat uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam is gebleken dat het ten tijde van de aanvraag voor appellant mogelijk was om alle rubberen onderdelen van de melkstellen en installaties door andere materialen te vervangen. De Raad volgt appellant voorts niet in de stelling dat Uwv in het kader van de onderhavige aanvraag gehouden is het bedrag ter grootte van de kosten van siliconen melkslangen te vergoeden. De onderhavige aanvraag behelsde immers de aanvraag van melkrobots en een kalverdrinkinstallatie en geen siliconen melkslangen.

Uitspraak



06/6612 REA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 oktober 2006, 05/1680 (hierna: aangevallen uitspraak)

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv)

Datum uitspraak: 15 juli 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. Vermeirssen, advocaat te Goes, hoger beroep ingesteld.

Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is behandeld op de zitting van 7 mei 2008. Appellant is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Vermeirssen. Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.M. van Hees en W. Wijngaards.

Omdat het onderzoek niet volledig was geweest, heeft de Raad besloten om het te heropenen en aan Uwv enkele vragen voor te leggen.

Beide partijen hebben de Raad nadere reacties en stukken doen toekomen.

Het geding is opnieuw behandeld op de zitting van 3 juni 2009. Appellant is daar in persoon verschenen, wederom bijgestaan door mr. Vermeirssen. Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma. Als deskundige is gehoord D. Lokhorst, werkzaam bij Gea WestfaliaSurge Nederland B.V. (hierna: Westfalia).

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is zelfstandig melkveehouder en akkerbouwer. Appellant ondervindt bij zijn werkzaamheden beperkingen vanwege contacteczeem, met name veroorzaakt door contact met rubber.

1.2. Op 23 maart 2004 heeft appellant op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) een vergoeding aangevraagd voor de kosten van aanschaf van twee melkrobots en een kalverdrinkautomaat.

1.3. De arbeidsdeskundige van het Uwv, R.R.D. Kooyman heeft op 2 augustus 2004 het bedrijf van appellant bezocht en op 16 augustus 2004 rapport uitgebracht. In dit rapport is onder meer aangegeven dat het vervangen van de rubber onderdelen van de melkstellen door ander materiaal, zoals siliconen of kunststof, een goedkopere adequate oplossing is. Dat dit mogelijk is, is aan Kooyman telefonisch bevestigd door J. Grollemans, specialist op het gebied van melkwinning.

1.4. Bij besluit van 19 oktober 2004 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen.

1.5. Naar aanleiding van het door appellant tegen het besluit van 19 oktober 2004 gemaakte bezwaar heeft de bezwaararbeidsdeskundige W.L. Wijngaards in zijn rapportage van 1 april 2005 opgemerkt dat appellant in staat moet worden geacht met vinyl handschoenen en met eenvoudige aanpassingen zijn werk te kunnen blijven doen. Tevens heeft Wijngaards verwezen naar de rapportage van Kooyman.

1.6. Bij besluit van 6 april 2005 heeft Uwv het bezwaar onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige ongegrond verklaard. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat een directe medische noodzaak voor de gevraagde voorzieningen ontbreekt of dat de problemen die appellant ondervindt door andere veel goedkopere middelen net zo adequaat zijn op te lossen.

2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Zij is tot het oordeel gekomen dat het dragen van handschoenen geen medisch adequate voorziening is voor de belemmering die appellant ondervindt bij het melken, maar dat het vervangen van de rubberen onderdelen van de melkstellen door andere materialen een goedkopere en tevens adequate voorziening zou zijn.

2.2. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij geoordeeld is dat het vervangen van de rubberen onderdelen van de melkstellen door andere materialen een goedkopere en tevens adequate voorziening zou zijn. Hij stelt zich op het standpunt dat het ten tijde van de aanvraag niet mogelijk was om alle rubberen onderdelen van de melkstellen en installaties door andere materialen te vervangen. Subsidiair heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat Uwv de vervanging van de rubberen onderdelen dient te vergoeden.

3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

3.1. Artikel 22 van de Wet REA luidde ten tijde in geding en voor zover van belang als volgt:

“1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan aan de arbeidsgehandicapte, bedoeld in artikel 10, op aanvraag of ambtshalve voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.

2. Onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval verstaan:

a. scholing of opleiding;

b. voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het kunnen volgen van scholing of opleiding als bedoeld in onderdeel a;

c. voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het kunnen verrichten van onbeloonde werkzaamheden op een proefplaats bij een werkgever en voor het kunnen deelnemen aan andere activiteiten die bevorderlijk zijn voor de inschakeling in de arbeid.

3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag aan de arbeidsgehandicapte, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, andere voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid dan de voorzieningen, bedoeld in het tweede lid, indien zij noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de werkzaamheden op grond waarvan de arbeidsgehandicapte verzekerd is voor de WAZ.”

3.2. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Re ïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA wordt bij de toepassing van dat besluit en de daarop berustende bepalingen bij de beoordeling en berekening van de kosten en de verstrekking van een voorziening uitgegaan van de goedkoopste adequate voorziening.

3.3. De Raad is van oordeel dat uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam is gebleken dat het ten tijde van de aanvraag voor appellant mogelijk was om alle rubberen onderdelen van de melkstellen en installaties door andere materialen te vervangen. Weliswaar is gebleken dat Westfalia geen siliconen alternatief voor korte melk- en pulsatieslangen in het assortiment had, maar ter zitting heeft D. Lokhorst verklaard dat deze in 2005 bij de firma Schätz te betrekken waren. Voorts wijst de Raad erop dat uit een email van 28 juli 2008 van C. Walkeuter, evenals D. Lokhorst werkzaam bij Westfalia, blijkt dat deze navraag heeft gedaan bij de moedermaatschappij van Westfalia, waaruit is gebleken dat het in 2004 mogelijk was een melkstel geheel in siliconen uit te voeren in plaats van in rubber.

3.4. Met betrekking tot de ter zitting namens appellant opgeworpen stelling dat de siliconen korte melkslangen voor appellant niet te verkrijgen waren, wijst de Raad erop dat D. Lokhorst ter zitting heeft aangegeven dat de nu gevonden mogelijkheden zeker zouden zijn onderzocht indien er in 2004 een serieuze vraag was gekomen naar de mogelijkheid van levering van korte siliconen melkslangen.

3.5.1. De Raad volgt appellant voorts niet in de stelling dat Uwv in het kader van de onderhavige aanvraag gehouden is het bedrag ter grootte van de kosten van siliconen melkslangen te vergoeden. De onderhavige aanvraag behelsde immers de aanvraag van melkrobots en een kalverdrinkinstallatie en geen siliconen melkslangen.

3.5.2. Appellant heeft in het kader van bovengenoemde stelling verwezen naar de jurisprudentie van de Raad (LJN BB1031 en BB4532). In die uitspraken heeft de Raad geoordeeld dat het op de weg van Uwv ligt om, indien vergoeding van de totale kosten van de goedkoopste adequate voorziening disproportioneel of concurrentievervalsend wordt geacht, te onderzoeken of volstaan kan worden met een gedeeltelijke vergoeding. In het onderhavige geval is er echter geen sprake van dat de goedkoopste adequate voorziening disproportioneel of concurrentievervalsend wordt geacht. Hetgeen is aangevraagd is in het onderhavige geval niet de goedkoopst adequate voorziening.

Dat een nieuwe aanvraag om vergoeding van de kosten van vervanging van rubber onderdelen voor onderdelen vervaardigd van siliconen in verband met de intrekking van de Wet REA niet meer mogelijk was, maakt dit niet anders.

3.6. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd, voor zover aangevochten.

4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.N.A. Bootsma en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009.

(get.) R.M. van Male

(get.) C. de Blaeij

E.L.S.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature