Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Handelen in strijd met de artikelen 17 lid 3 en 23 lid 2 sub a Wet op het notarisambt ?

Uitspraak



GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

Beslissing van 7 juli 2009 in de zaak onder nummer 200.018.558/01 NOT van:

BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,

gevestigd te Utrecht,

APPELLANT,

gemachtigden: K. Faber R.A.,

mr. A.T.A. Tilleman,

tegen

MR. [X],

notaris te [plaats],

GEÏNTIMEERDE,

gemachtigden: mr. C.A.M.J. Raymakers,

mr. drs S.R. van Breukelen.

1. Het geding in hoger beroep

1.1. Van de zijde van appellant, verder te noemen klager, is bij een op 17 november 2008 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, verder te noemen de kamer, gedateerd op 20 oktober 2008, doch naar het hof begrijpt op grond van de in artikel 104 lid 2 Wet op het notarisambt , hierna ook Wna, genoemde brief, van 14 oktober 2008, waarbij de kamer de klachten van klager ongegrond heeft verklaard.

1.2. Op 19 december 2008 is ter griffie voornoemd een aanvullend appelschrift ontvangen.

1.3. Van de zijde van de notaris is op 29 januari 2009 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.

1.4. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 mei 2009, alwaar de gemachtigden van klager, hierna ook te noemen het BFT, en de notaris en zijn raadslieden zijn verschenen. Mr. A.T.A. Tilleman en de raadslieden van de notaris hebben het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.

2. De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3. De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4. Het standpunt van klager

4.1. Klager heeft aan zijn klachten de volgende feiten ten grondslag gelegd.

Uit de door de notaris verstrekte vermogensvaststelling per 31 december 2006 en nader door hem verstrekte informatie blijkt dat de notaris eigenaar is van de volgende registergoederen:

- een woning (boerderij) te [plaats 1];

- een appartement te [plaats 2], dat aan derden wordt verhuurd;

- de onverdeelde helft van een woning te [plaats 3], die om niet wordt bewoond door een asielzoekersgezin;

- appartementen – via de v.o.f. [Y] -, die aan derden worden verhuurd, gelegen in de hiervoor genoemde boerderij t[plaats 1] met daarachter gelegen een camping en jachthaven.

4.2. Aan de notaris zijn voorts de volgende leningen verstrekt:

- door de holdingvennootschap van de notaris een lening ten bedrage van € 213.276,-;

- door de Friesland Bank in verband met de registergoederen te [plaats 2] en te [plaats 3] leningen ten bedrage van € 265.091,-;

- door de ING Bank in verband met de woonboerderij met de daarin gelegen appartementen t[plaats 1] leningen ten bedrage van € 778.257,-, welke deels ter beschikking zijn gesteld aan de v.o.f. [Y]. Volgens de aangifte inkomstenbelasting 2006 van de notaris betreft het gedeelte dat ter beschikking is gesteld aan de eigen onderneming een bedrag van € 198.556,-. Op 31 december 2005 bedroeg dit nog € 309.865,- en op 1 januari 2008 was het nihil.

4.3. Klager acht de wijze van financiering in combinatie met het gebruik van de genoemde registergoederen in strijd met artikel 23 lid 2 sub a Wna. Zo is het gedeelte van de lening van de ING Bank ad € 198.556,00 dat ter beschikking is gesteld aan de v.o.f. [Y], welke vennootschap is opgericht ten behoeve van onder meer de exploitatie van de appartementen, redelijkerwijs niet nodig voor de uitoefening van het ambt of voor persoonlijke doeleinden. Hetzelfde geldt voor de door de Friesland Bank verstrekte leningen die verbonden zijn met de registergoederen in [plaats 2] en [plaats 3].

4.4. Voorts acht klager het bezit van de appartementen t[plaats 1], het appartement in [plaats 2] en het aandeel van de woning te [plaats 3] in strijd met artikel 17 lid 3 van de Wna . Dit bezit moet volgens klager worden aangemerkt als het beleggen in registergoederen.

5. Het standpunt van de notaris

5.1. De notaris heeft zich als volgt verweerd.

Volgens de notaris is klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, omdat het hoger beroep niet tijdig is ingesteld. Op 17 november 2008 is een aankondiging van het hoger beroep ontvangen door het hof, maar de inhoudelijke reactie van klager is pas op 19 december 2008 per fax ontvangen, dus 32 dagen te laat.

5.2. De notaris betwist voorts dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 23 lid 2 sub a Wna. Met de in de woonboerderij gelegen appartementen is thans geen lening meer verbonden. De totale restantschuld aan de ING Bank bedraagt sinds 1 januari 2008 € 700.000,- en heeft uitsluitend op de woonboerderij betrekking.

5.3. Met betrekking tot de woning in [plaats 3] merkt de notaris op dat hij deze woning heeft verworven om een asielzoekersgezin van woonruimte te voorzien. De notaris voelde zich daartoe verplicht omdat dit gezin andere woonruimte nodig had toen hij zijn huis met koetshuis, in welk koetshuis het gezin woonde, verkocht. De woning staat thans in de verkoop. Het gezin dat er om niet woonde, heeft intussen een andere woning.

5.4. Het appartement in [plaats 2] heeft de notaris in 2000 gekocht met de bedoeling dat zijn gehandicapte dochter daar in de toekomst zal gaan wonen.

5.5. Volgens de notaris heeft klager geen klachtrecht aangaande overtredingen van artikel 17 lid 3 Wna zodat klager in die klacht niet ontvankelijk zal moeten worden verklaard.

5.6 Voorts stelt de notaris zich op het standpunt dat het bezit van de registergoederen i[plaats 1], [plaats 2] en [plaats 3] zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid niet beïnvloedt. Voor de appartementen i[plaats 1] geldt dat deze onderdeel zijn van het gebouw waarin de eigen woning zich bevindt. Die eigen woning was alleen te realiseren wanneer zou worden voldaan aan het gemeentelijke bestemmingsplan, inhoudende de herbouw van de totale boerderij. Nu de appartementen zich voorts niet bevinden in de vestigingsplaats van de notaris, mag redelijkerwijs worden verwacht dat de onpartijdigheid en onafhankelijkheid niet worden geschaad.

6. Ontvankelijkheid van het hoger beroep en de klacht aangaande artikel 17 lid 3 Wna

6.1. Het beroep van de notaris op de niet-ontvankelijkheid van klager in zijn hoger beroep wordt verworpen.

Door klager is tijdig - binnen 30 dagen na dagtekening van de kennisgeving waarbij een afschrift van de uitspraak aan klager is toegezonden - hoger beroep ingesteld.

Nu de Wet op het notarisambt 1999, in het bijzonder artikel 107 leden 1 en 2 Wna, niet vereist dat een verzoekschrift in hoger beroep gemotiveerd dient te zijn, moet dan ook geoordeeld worden dat klager het hoger beroep tijdig heeft ingesteld.

6.2. Voorts heeft de notaris aangevoerd dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht dat het bezit van de appartementen t[plaats 1] en [plaats 2] en het aandeel van de woning in [plaats 3] in strijd is met artikel 17 lid 3 van de Wna .

6.3. Ook dit verweer wordt verworpen. Met de kamer is het hof van oordeel dat klager in deze klacht kan worden ontvangen. Het hof onderschrijft het oordeel van de kamer ter zake en de daarvoor gegeven motivering geheel en maakt dat oordeel en die motivering geheel tot het respectievelijk de zijne.

Beoordelingen van de klachten

6.4. De klacht van klager richt zich op de eigendom van de notaris ter zake van de volgende registergoederen:

1. de eigen woning (boerderij) t[plaats 1];

2.de via [Y] v.o.f. in de boerderij t[plaats 1] gelegen appartementen met de daarachter gelegen camping en jachthaven;

3. het appartement te [plaats 2];

4. de onderverdeelde helft van de woning te [plaats 3].

Klager acht de wijze van financiering in combinatie met het gebruik van de genoemde registergoederen in strijd met artikel 23 lid 2 sub a Wna.

Bovendien is het bezit van de registergoederen in strijd met artikel 17 lid 3 Wna , aldus klager, omdat het hier gaat om beleggen in registergoederen.

6.5. Artikel 23 lid 2 onder a Wna bepaalt:

2. In ieder geval is het de notaris verboden:

a. leningen aan te gaan, behoudens voor zover deze redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van het ambt of voor persoonlijke doeleinden;

6.6. Artikel 17 lid 3 Wna houdt in – voor zover hier van belang –:

Het is de notaris verboden rechtstreeks of middellijk te handelen en te beleggen in registergoederen(…).

6.7. Ad de in rechtsoverweging 6.4 onder 1 en 2 genoemde registergoederen.

6.7.1. In zijn verweerschrift heeft de notaris aangaande deze woonboerderij gesteld (onder het kopje “Artikel 17 lid 3 ”) dat de drie appartementen nodig waren, gezien “de financiële consequenties”. Voorts heeft de notaris aldaar aangevoerd dat ze commercieel worden geëxploiteerd. Bovendien is namens de notaris betoogd (pleitnotitie onder 15 e.v.) dat de boerderij zeer vervallen was en dat het gemeentelijke bestemmingsplan bepaalde dat er bij vervanging slechts één huis op het erf van ruim een hectare mocht worden gebouwd. Na jaren onderhandelen heeft de gemeente uiteindelijk ingestemd met de bouw van twee woningen onder de voorwaarde dat de vervallen boerderij in zijn geheel zou worden herbouwd. De notaris heeft bij de gemeente bedongen – mede indachtig een mogelijke oudedagsvoorziening – dat in het achterste deel van de boerderij drie appartementen konden worden gerealiseerd die zouden dienen voor recreatieve verhuur. Voorts staat vast dat de camping en jachthaven – in elk geval – mede door de notaris worden geëxploiteerd.

Ter zitting in hoger beroep heeft de notaris nog gesteld dat de v.o.f. [Y] is ontbonden en dat hij het aandeel van zijn schoonzus, in verband met het overlijden van haar echtgenoot, heeft overgenomen.

6.7.2. Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat hier sprake is van een belegging in de zin van artikel 17 lid 3 Wna voor zover het de eigendom van de drie appartementen en de camping en jachthaven betreft. In de boerderij zijn immers die appartementen aangebracht omdat alleen op die manier (de bouw van) de woonboerderij financieel aantrekkelijk was. Ook de camping en jachthaven zijn aangelegd ter exploitatie.

6.7.3. Voorts is door de notaris niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs mocht verwachten dat hierdoor zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid niet wordt of kan worden beïnvloed dan wel de eer of aanzien van het ambt niet wordt of kan worden geschaad.

Het door de notaris in dit kader gestelde – de appartementen bevinden zich niet in de vestigingsplaats van de notaris – is daartoe onvoldoende.

6.7.4. Naar het oordeel van het hof heeft de notaris door de eigendom van de drie appartementen in de woonboerderij en de camping en jachthaven t[plaats 1] dan ook gehandeld in strijd met artikel 17 lid 3 Wna .

6.7.5. Vast staat dat de notaris de bouw van de boerderij en de aanleg van de camping en jachthaven gefinancierd heeft met geleend geld .

6.7.6. Het hof is van oordeel dat de door de notaris ter zake van de bouw van de woonboerderij en de aanleg van de camping en jachthaven afgesloten leningen voor zover niet betrekking hebbend op het deel van de boerderij dat door de notaris wordt bewoond, niet gekwalificeerd kunnen worden als leningen aangegaan voor de uitoefening van zijn ambt of voor persoonlijke doeleinden.

6.7.7. Dat in de woonboerderij tevens de woning van de notaris is gelegen, doet daaraan niet af. Dit brengt hoogstens mee dat het deel van de lening dat betrekking heeft op het door de notaris bewoonde deel van de boerderij, wel gekwalificeerd kan worden als afgesloten voor persoonlijke doeleinden.

6.7.8. Naar het oordeel van het hof heeft de notaris door de wijze waarop hij de woonboerderij met camping en jachthaven t[plaats 1] gefinancierd heeft, voor zover niet betrekking hebbend op het door de notaris bewoonde deel van de boerderij, gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 23 lid 2 onder a Wna. De omstandigheid dat het bedrag van de lening van de ING Bank dat ter beschikking was gesteld aan de v.o.f. [Y] thans nihil is, noopt niet tot een ander oordeel.

6.7.9. Dat betekent dat de door klager ingediende klacht voor zover betrekking hebbend op het handelen van de notaris aangaande het registergoed i[plaats 1] voor zover dat niet door hem zelf bewoond wordt, gegrond is.

6.8. Ad het in rechtsoverweging 6.4. onder 3 genoemde registergoed.

6.8.1 Met de kamer is het hof van oordeel dat geoordeeld moet worden dat dit appartement dat de notaris gekocht heeft voor zijn gehandicapte dochter die daarvan evenwel door buiten haar invloedssfeer gelegen omstandigheden (nog) geen gebruik kan maken, welk appartement voorts vrijwel naast het zorgcentrum ligt waarbij deze dochter is aangesloten (verweerschrift in hoger beroep), aangeschaft is voor persoonlijke doeleinden.

6.8.2. Dat de notaris dit appartement op dit moment verhuurd heeft in verband met het feit dat zijn dochter er geen gebruik van kan maken, doet daaraan niet af.

6.8.3. Het bezit van de notaris van het appartement te [plaats 2] levert dan ook geen overtreding van artikel 17 lid 3 Wna op.

6.8.4 Dat betekent voorts dat de door de Friesland Bank aan de notaris verstrekte lening met betrekking tot dit appartement moet worden aangemerkt als een voor een persoonlijk doeleind van de notaris aangegane lening.

6.8.5 De klacht van klager betreffende het registergoed te [plaats 2] faalt dan ook in alle onderdelen.

6.9. Ad het in rechtsoverweging 6.4. onder 4 genoemde registergoed.

6.9.1. Door klager is niet betwist dat de notaris (de helft van) deze woning heeft gekocht om daarin een asielzoekersgezin om niet te laten wonen omdat dit gezin andere door de notaris ter beschikking gestelde woonruimte in verband met verkoop diende te ontruimen. Voorts is door de notaris onweersproken gesteld dat hij deze woning niet heeft gekocht om ermee te handelen.

6.9.2. Gelet op die omstandigheden is ook het hof van oordeel dat hier niet gesproken kan worden van beleggen in de zin van artikel 17 lid 3 Wna en dat hier sprake is van eigendom van een registergoed voor persoonlijke doeleinden.

6.9.3. Dat betekent dat ook de in verband met de aankoop van deze woning afgesloten lening moet worden geacht te zijn aangegaan voor persoonlijke doeleinden.

6.9.4. De klacht van klager ter zake van het handelen van de notaris met betrekking tot dit registergoed in [plaats 3] faalt eveneens in alle onderdelen.

6.10. Het hof acht, gelet op de gegrond verklaring van de klacht met betrekking tot het registergoed t[plaats 1] voor zover dit niet bewoond wordt door de notaris, de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

6.11. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

7. De beslissing

Het hof:

- vernietigt de beslissing waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:

- verklaart de klacht aangaande het handelen van de notaris met betrekking tot het registergoed te [plaats 1] voor zover dit registergoed niet door de notaris bewoond wordt, gegrond;

- verklaart de overige klachten ongegrond;

- legt de maatregel van waarschuwing op.

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.L.G.A. Stille en

C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2009 door de rolraadsheer.

KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN

Reg.nr.: 06-2008

UITSPRAAK

van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden (hierna te noemen: de Kamer), in de zaak van:

Bureau Financieel Toezicht,

gevestigd te Utrecht,

hierna te noemen: het BFT,

gemachtigde: D. van der Veer, RA, werkzaam bij het BFT

tegen

mr. [X],

notaris te [plaats 3],

hierna te noemen: [X],

procederende in persoon.

PROCESVERLOOP

1. Bij brief van 1 april 2008 heeft het BFT een klacht ingediend tegen [X]. [X] heeft schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 13 mei 2008. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008 ter vergadering van de voltallige Kamer. Zowel het BFT als [X] zijn verschenen.

MOTIVERING

Feiten

2.1. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.

2.2. [X] is eigenaar van de navolgende registergoederen:

I. een woonboerderij i[plaats 1];

II. via de v.o.f. [Y] appartementen gelegen in voornoemde woonboerderij met een daarachter gelegen camping en jachthaven;

III. een appartement in [plaats 2];

IV. de onverdeelde helft van een woning in [plaats 3].

2.3. De registergoederen hebben de volgende bestemmingen:

I. de in de woonboerderij gelegen appartementen worden door [X] verhuurd aan derden;

II. het in [plaats 2] gelegen appartement wordt door [X] verhuurd aan derden;

III. de in [plaats 3] gelegen woning wordt om niet bewoond door een asielzoekersgezin.

2.4. Aan [X] zijn de volgende leningen verstrekt:

I. door zijn holdingvennootschap een lening ad € 213.276,00;

II. door de Friesland Bank op de registergoederen te [plaats 2] en [plaats 3] leningen ad € 265.091,00;

III. door de ING Bank op de woonboerderij met de daarin gelegen appartementen t[plaats 1] leningen ad € 778.257,00, welke deels ter beschikking zijn gesteld aan de v.o.f. [Y]. Volgens de aangifte inkomstenbelasting 2006 betreft het gedeelte dat ter beschikking is gesteld aan de eigen onderneming een bedrag van € 198.556,00. Op 31 december 2005 bedroeg dit nog € 309.865,00 en op 1 januari 2008 nihil.

Het standpunt van het BFT

3.1. Het BFT acht de wijze van financiering in combinatie met het gebruik van de genoemde registergoederen in strijd met artikel 23 lid 2 sub a Wna. Zo is het gedeelte van de lening van de ING Bank ad € 198.556,00 dat ter beschikking is gesteld aan de v.o.f. [Y], opgericht ten behoeve van onder andere de exploitatie van de appartementen, redelijkerwijs niet nodig voor de uitoefening van het ambt of voor persoonlijke doeleinden. Hetzelfde geldt voor de door de Friesland Bank verstrekte leningen die op registergoederen in [plaats 2] en [plaats 3] zien.

3.2. Voorts acht het BFT het bezit van de appartementen t[plaats 1], het appartement in [plaats 2] en het aandeel van de woning te [plaats 3] in strijd met artikel 17 lid 3 Wna , nu het BFT het bezit ziet als het beleggen in registergoederen.

Het standpunt van [X]

4.1. [X] betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 23 lid 2 sub a Wna. Op de in de woonboerderij gelegen appartementen rust thans geen lening meer. De totale restantschuld aan de ING Bank bedraagt sinds 1 januari 2008 € 700.000,00 en rust enkel en alleen op de woonboerderij.

Met betrekking tot de woning in [plaats 3] merkt [X] op dat hij deze woning heeft gekocht om een asielzoekersgezin van woonruimte te voorzien. De woning staat inmiddels in de verkoop en dat het gezin dat er om niet woont, heeft intussen een woning aangevraagd.

Tot slot stelt [X] aangaande de woning in [plaats 2] dat hij het appartement al in 2000 heeft gekocht met de bedoeling dat zijn gehandicapte dochter daar in de toekomst zal gaan wonen.

4.2. Voorts stelt [X] dat het bezit van de registergoederen i[plaats 1], [plaats 2] en [plaats 3] de onpartijdigheid en onafhankelijkheid niet beïnvloedt. Voor de woningen in [plaats 2] en [plaats 3] geldt dat deze niet zijn gekocht met het oogmerk om winst te maken.

Voor de appartementen i[plaats 1] geldt dat deze onderdeel zijn van het gebouw waarin de eigen woning zich bevindt. Die eigen woning was alleen te realiseren wanneer zou worden voldaan aan het gemeentelijke bestemmingsplan, inhoudende de herbouw van de totale boerderij. Nu de appartementen zich bovendien niet bevinden in de vestigingsplaats van [X], mag redelijkerwijs worden verwacht dat de onpartijdigheid en onafhankelijkheid niet worden geschaad. Overigens wijst [X] erop dat aan het BFT op grond van artikel 17 Wna geen klachtrecht toekomt. [X] stelt dan ook dat het BFT op dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.

De beoordeling

5. De Kamer dient in de onderhavige zaak de vraag te beantwoorden of [X] tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De Kamer overweegt ten aanzien van die vraag als volgt.

6. Ingevolge artikel 98 lid 1 Wna zijn (kandidaat-)notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als (kandidaat-)notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-)notaris niet betaamt. De Kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van [X] zoals door het BFT beschreven een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplever t.

7. Artikel 23 lid 2 sub a Wna bepaalt dat het de notaris verboden is leningen aan te gaan, behoudens voor zover deze redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van het ambt of voor persoonlijke doeleinden.

Naar het oordeel van de Kamer is voldoende komen vast te staan dat de registergoederen zijn aangeschaft voor persoonlijke doeleinden. Zo is het appartement in [plaats 2] aangekocht met het plan om de gehandicapte dochter van [X] daar in de toekomst te laten wonen. Niet in te zien valt dat een notaris wel een huis voor een studerend kind mag kopen, maar niet voor een gehandicapt kind. Hetzelfde geldt onverkort voor de woning in [plaats 3]. Met betrekking tot de in de woonboerderij gelegen appartementen overweegt de Kamer dat niet is komen vast te staan dat deze zijn gefinancierd met geleend geld. Immers, [X] heeft onbetwist gesteld dat het bedrag dat van de lening van de ING Bank deels ter beschikking was gesteld aan de v.o.f. [Y] thans nihil is.

8. Met betrekking tot de klacht van het BFT dat het bezit van de appartementen t[plaats 1], het appartement in [plaats 2] en het aandeel van de woning te [plaats 3] in strijd is met artikel 17 lid 3 Wna , overweegt de Kamer als volgt.

8.1. Anders dan [X] is de Kamer van oordeel dat het BFT ter zake deze klacht wel ontvankelijk is. De bevoegdheid van het BFT om klachten in te dienen berust op artikel 112 lid 3 Wna . Deze bepaling houdt in dat het BFT indien hem bij de uitoefening van het toezicht blijkt van feiten of omstandigheden die naar zijn oordeel grond opleveren tot het opleggen van een tuchtmaatregel, zijn bevindingen, desgeraden in de vorm van een klacht, ter kennis van de Kamer brengt. De in de onderhavige klacht omschreven feiten en omstandigheden zijn het BFT gebleken tijdens het uitoefenen van het in artikel 110 lid 1 Wna omschreven toezicht. Aan het BFT komt dan ook wel het klachtrecht toe.

8.2. Artikel 17 lid 3 Wna bepaalt dat het de notaris niet is toegestaan te handelen c.q. te beleggen in registergoederen, tenzij hij redelijkerwijs mag verwachten dat hierdoor zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid niet wordt of kan worden beïnvloed dan wel de eer of het aanzien van het ambt niet wordt of kan worden geschaad. Een notaris moet zowel voor zakelijke als privé-doeleinden de mogelijkheid hebben om onroerend goed te bezitten.

8.2.1. Wat het onderhavige geval betreft: met betrekking tot de appartementen in [plaats 2] en [plaats 3] is niet komen vast te staan dat deze zijn aangekocht met het oogmerk om winst te maken. [X] heeft onbetwist gesteld dat hij het appartement in [plaats 2] heeft gekocht met het plan om zijn gehandicapte dochter daar in de toekomst te laten wonen en dat hij het appartement in [plaats 3] heeft gekocht om daar een asielzoekersgezin om niet in te huisvesten. Niet geconcludeerd kan dan ook worden dat [X] de registergoederen heeft gekocht om er in te handelen.

Met betrekking tot het bezit van de appartementen i[plaats 1] geldt dat niet geconcludeerd kan worden dat hierdoor de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van [X] wordt of kan worden beïnvloed dan wel de eer of het aanzien van zijn ambt wordt of kan worden geschaad. Zo bevinden de appartementen zich niet in de vestigingsplaats van [X]. Voorts is komen vast te staan dat de appartementen onderdeel zijn van het gebouw waarin de eigen woning van [X] zich bevind. Die eigen woning was alleen te realiseren wanneer zou worden voldaan aan het gemeentelijke bestemmingsplan, inhoudende de herbouw van de totale boerderij.

9. Gelet op het bovenstaande acht de Kamer de klachten ongegrond.

DE BESLISSING

De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:

verklaart de klachten ongegrond.

Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzitter, mr. J.C.G. Leijten, mr. H. Ph. Breuker, mr. E.M.W. de Lange en mr. J.G. de Beer, leden, bijgestaan door mr. M.A. Fokkens-Kelder, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2008.

De beslissing is verzonden op

Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature