Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 9 september 2008, kenmerk PZH-2008-745568, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Oegstgeest (hierna: de raad) bij besluit van 18 september 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijvengebied MEOB" (hierna: het plan).

Uitspraak



200807774/1/R2.

Datum uitspraak: 8 juli 2009

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2008, kenmerk PZH-2008-745568, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Oegstgeest (hierna: de raad) bij besluit van 18 september 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijvengebied MEOB" (hierna: het plan).

Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2008, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M. Molenwijk, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door M.J. de Jongh, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Met het plan wordt een juridisch-planologische regeling gegeven voor het ontwikkelen van een bedrijventerrein op het voormalige complex van het Marine Elektronisch en Optisch Bedrijf (MEOB) en wordt tevens beoogd de bestaande functies van omliggende gronden langs de Haarlemmerstraatweg en de rijksweg A44, waartoe ook het bedrijfsterrein van [appellante] behoort, vast te leggen.

2.2. In haar uitspraak van 20 februari 2008, zaak nr. 200704180/1, heeft de Afdeling het vorige goedkeuringsbesluit van het college van 24 april 2007 vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" voor zover het betreft het op de plankaart aangegeven vlak waaraan zowel de subbestemming "B(2)" als de nadere aanduiding

"(W) bedrijfswoning toegestaan" is toegekend ter plaatse van het het perceel van [appellante] aan de [locatie] (hierna: het plandeel).

Met het thans voorliggende goedkeuringsbesluit heeft het college wederom goedkeuring onthouden aan het plandeel.

2.3. [appellante] stelt in beroep dat het college ten onrechte wederom tot onthouding van goedkeuring van het plandeel is overgegaan.

[appellante] stelt primair dat het college niet meer bevoegd was een besluit omtrent goedkeuring te nemen. Doordat het heroverwegingsbesluit niet binnen zes maanden na de verzending van de eerdere uitspraak van de Afdeling is genomen, is het plandeel naar haar mening, gelet op het bepaalde in artikel 10:31, vierde lid, van de Awb, van rechtswege goedgekeurd.

2.4. In artikel 10:31, vierde lid, van de Awb is bepaald dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, een besluit tot goedkeuring wordt geacht te zijn genomen, indien binnen de in het eerste lid genoemde termijn geen besluit omtrent goedkeuring of geen besluit tot verdaging, dan wel binnen de termijn waarvoor het besluit is verdaagd, geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen.

Ingevolge artikel 28, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier van belang, behoeft het bestemmingsplan de goedkeuring van het college en beslist het college binnen zes maanden na afloop van de termijn van terinzagelegging, bedoeld in artikel 26, indien tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen zijn ingebracht krachtens artikel 2 7.

Indien de Afdeling het besluit omtrent goedkeuring geheel of ten dele vernietigt, dient het college, behoudens indien en voor zover de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laat, of met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorziet, een nieuw besluit te nemen aangezien na vernietiging niet meer aan evengenoemde verplichting wordt voldaan.

Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb (Kamerstukken II, 1991-1992, 22 495, nr. 3, p. 146) geldt als maximumtermijn waarbinnen moet worden beslist na vernietiging door de rechter, de termijn die van toepassing is op de primaire besluitvorming. Gelet hierop dient als termijn waarbinnen het college opnieuw moet beslissen, de in artikel 28, tweede lid, van de WRO genoemde termijn te worden aangehouden.

Gelet op het vorenstaande diende het college binnen zes maanden na de dag van de verzending van de uitspraak van 20 februari 2008, derhalve uiterlijk op 20 augustus 2008, een besluit omtrent goedkeuring, voor zover nodig, van het bestemmingsplan bekend te maken. Het thans bestreden besluit is genomen op 9 september 2008 en bekendgemaakt op 18 september 2008. Het college heeft derhalve de hiervoor genoemde termijn overschreden.

De Afdeling stelt vast dat in de Awb noch in de WRO steun wordt gevonden voor de stelling dat het niet nakomen door het college van de verplichting om tijdig een nieuw besluit te nemen omtrent goedkeuring van het door de raad vastgestelde bestemmingsplan, leidt tot een goedkeuringsbesluit van rechtswege na het verstrijken van de termijn. De wetgever kan niet worden geacht een eerdere vernietiging door een fictieve goedkeuring te hebben willen vervangen op grond van het enkele feit dat het college niet binnen de wettelijke termijn een nieuw besluit heeft genomen.

Gelet op het voorgaande was het college ook na het verstrijken van de beslistermijn bevoegd een nieuw besluit omtrent goedkeuring van het plandeel te nemen.

2.5. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO , gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb , rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.6. Ter motivering van de onthouding van goedkeuring aan het plandeel heeft het college gesteld dat het oprichten van een bedrijfswoning ter plaatse ten koste zal gaan van het areaal dat beschikbaar is voor bedrijventerreinen. Hoewel de vermindering niet groot is, acht het college dit desalniettemin ongewenst. Het college stelt zich verder op het standpunt dat de hoogspanningsleiding beperkingen oplegt aan het gebruik van de gronden onder het hoogspanningstracé, maar zeker niet volledig het gebruik uitsluit ten behoeve van de bedrijfsvoering van bedrijven.

Voorts acht het college het oprichten van een bedrijfswoning een mogelijke belemmering voor toekomstige ontwikkelingen van anderen, mede gelet op het feit dat het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) geen onderscheid meer maakt tussen burger- en bedrijfswoningen.

Dat [appellante] al geruime tijd concrete plannen heeft om ter plaatse een bedrijfswoning te realiseren, doet hieraan geen afbreuk, aldus het college. Weliswaar liet het vorige bestemmingsplan "De Morsebel" (hierna: het vorige plan) de bouw van bedrijfswoningen toe, maar ingevolge artikel 7, vierde lid, van de bij dat plan behorende voorschriften was dat slechts toegestaan indien de geluidsbelasting van de gevel als gevolg van het verkeer niet meer bedroeg dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), dan wel de vastgestelde hogere grenswaarde. Voor twee woningen is een hogere grenswaarde van 53 dB(A) vastgesteld, maar de werkelijke waarde bedroeg 55 dB(A), terwijl het plan niet voorzag in maatregelen om de grenswaarde in acht te kunnen nemen zodat ook onder het vorige plan de dienstwoning niet kon worden gerealiseerd, aldus het college.

2.7. [appellante] betoogt dat het bestreden besluit materieel gezien de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels niet kan doorstaan. Het door het college ingenomen standpunt dat het vorige plan niet voorzag in maatregelen om een destijds vastgestelde hogere grenswaarde in acht te kunnen nemen, snijdt geen hout, aldus [appellante], nu het college daarmee bij besluit van 22 december 2006 ten behoeve van de nieuwbouw van de bedrijfswoning een hogere grenswaarde heeft vastgesteld. Door dit besluit was het besluit van 12 november 1993 tot vaststelling van een hogere grenswaarde achterhaald, aldus [appellante].

Voorts betoogt [appellante] dat het college haar argumenten om opnieuw tot onthouding van goedkeuring te komen opnieuw heeft gebaseerd op het algemene beleid dat in de Nota Regels voor Ruimte van 8 maart 2005 is verwoord. Die argumenten zijn reeds door het college naar voren gebracht en door de Afdeling beoordeeld met als conclusie dat onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd waarom goedkeuring aan het betreffende plandeel is onthouden. Door deze argumenten wederom aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen, is dit besluit wederom onvoldoende gemotiveerd, aldus [appellante].

2.7.1. In haar uitspraak inzake nr. 200704180/1 van 20 februari 2008 heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:

"De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen kunnen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden worden vastgesteld.

In dit verband heeft het college een zwaar gewicht mogen toekennen aan de noodzaak om bedrijfsterreinen die op zich geschikt zijn voor activiteiten in de categorie 3 ook als zodanig bestemd te krijgen. Voorts acht de Afdeling het standpunt van het college ten aanzien van mogelijke alternatieven voor de beveiliging van het terrein niet onredelijk.

Niettemin is de Afdeling van oordeel dat het college in dit geval onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt om welke reden goedkeuring is onthouden aan de in het plan voorziene mogelijkheid om in de uiterste zuidoosthoek van het perceel van [appellante] een bedrijfswoning mogelijk te maken. Hierbij dient te worden betrokken dat het voorafgaande plan een dienstwoning ter plaatse toestond, [appellante] al geruime tijd concrete plannen heeft om een dienstwoning ter plaatse te verwezenlijken waarbij in mei 2005 een aanvraag voor een bouwvergunning is ingediend maar dat de uitvoering van haar plannen werd vertraagd door een geschil omtrent de ligging van een geluidswal, alsmede de specifieke ligging van het perceel gelet op de beperkingen die uit de hoogspanningsleiding kunnen voortvloeien."

Anders dan het college vermag de Afdeling niet in te zien dat de in artikel 7, vierde lid, van de voorheen geldende planvoorschriften neergelegde eis dat een bedrijfswoning slechts was toegestaan indien de geluidsbelasting van de gevel voldeed aan de voorkeursgrenswaarde dan wel de vastgestelde hogere grenswaarde, een aantoonbaar probleem behoefde te zijn inzake de verlening van een bouwvergunning. Weliswaar werd deze norm destijds niet gehaald, maar een hogere grenswaarde kon ook nadien worden vastgesteld, hetgeen ook is gebeurd. Derhalve is ten onrechte door het college aangenomen dat er ook voorheen geen uitzicht bestond op vergunningverlening.

Dat, zoals het college heeft gesteld, een bedrijfswoning als gevoelig object in de zin van het Activiteitenbesluit moet worden behandeld en bij de verlening van milieuvergunningen een sterk beperkend effect heeft, is, gelet op het bepaalde in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit onjuist voor zover sprake is van een bij de desbetreffende inrichting behorende woning. In dit verband acht de Afdeling voorts van belang dat de gronden die binnen een afstand van 100 meter van het bouwvlak van de bedrijfswoning liggen voor het overgrote deel worden bestreken door de op de plankaart aangegeven zone voor de hoogspanningsleiding terwijl ook andere woningen, zij het op enige afstand van de zuidoosthoek van het terrein van [appellante], in de omgeving aanwezig zijn. Ook in dit opzicht ontbeert het bestreden besluit nog immer een deugdelijke motivering.

2.7.2. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college de uitspraak van de Afdeling inzake nr. 200704180/1 van 20 februari 2008 onvoldoende in acht heeft genomen. Het college heeft wederom niet voldoende inzichtelijk gemaakt om welke reden goedkeuring is onthouden aan de in het plan voorziene mogelijkheid om in de uiterste zuidoosthoek van het perceel van [appellante] een bedrijfswoning mogelijk te maken.

2.7.3. Het college heeft voorts ter zitting aangegeven geen andere motivering ten grondslag te kunnen leggen aan een beslissing tot onthouding van goedkeuring aan het plandeel dan zoals geschied bij het bestreden besluit.

2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het in zoverre plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door niettemin om deze reden goedkeuring aan het plan te onthouden heeft het college gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb . Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover het betreft het op de plankaart aangegeven vlak waaraan zowel de subbestemming "B(2)" als de nadere aanduiding "(W) bedrijfswoning toegestaan", is toegekend.

Voorts hebben partijen ter zitting te kennen gegeven dat zij instemmen met een zelf voorzien door de Afdeling, indien het tot een vernietiging van het bestreden besluit mocht komen. Gezien de omstandigheden zoals in deze uitspraak besproken, ziet de Afdeling daarom aanleiding om alsnog goedkeuring te verlenen aan het genoemde plandeel.

2.9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 9 september 2008, kenmerk PZH-2008-745568, voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel ter plaatse van het perceel van [appellante] aan de [locatie] met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", voor zover het betreft het op de plankaart aangegeven vlak waaraan zowel de subbestemming "B(2)" als de nadere aanduiding "(W) bedrijfswoning toegestaan", is toegekend;

III. verleent goedkeuring aan het onder II genoemde plandeel;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het onder II bedoelde besluit;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij de Besloten vennootschap [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 653,39 (zegge: zeshonderddrieënvijftig euro en negenendertig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan de Besloten vennootschap [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan de Besloten vennootschap [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Matulewicz

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009

45-605.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature