Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verweerder heeft in redelijkheid ontheffing kunnen verlenen van de Keur.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 07 - 3239

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 februari 2009

in de zaak van:

[naam eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde: mr. ing . A.E. Noordhuis, juridisch adviseur te Hornhuizen,

tegen:

het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier,

verweerder,

derde partij,

de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling De Gouw.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2006, nr. 06.22494, heeft verweerder, op de aanvraag van de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling De Gouw, ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 15, onder a, b en h van de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 (hierna: de Keur) voor het uitvoeren van diverse inrichtingswerkzaamheden - waaronder het dempen, graven en verbreden van sloten, het plaatsen van pompen en het wijzigen van waterpeilen - in de gemeenten Wognum, Opmeer, Wester-Koggenland en Noorder-Koggenland, met uitzondering van het gebied dat wordt begrensd door A.C. de Graafweg, 't Zwet/Molensloot, Grote Zomerdijk, Kerkweg, Verlengde Kerkweg en Nieuweweg, overeenkomstig de bij het besluit behorende tekeningen.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 15 november 2006, aangevuld bij brief van 18 november 2006, bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 27 maart 2007, verzonden op 2 april 2007, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 7 februari 2007 van de Adviescommissie bezwaren.

Tegen dit besluit heeft eiser bij schrijven van 15 mei 2007, aangevuld bij brieven van 14 juni 2007 en 7 september 2008, beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.

De derde partij heeft bij brief van 17 juli 2007 een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het beroep is behandeld ter zitting van 18 september 2008, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M. Bregman, J. Zijp en R. Wagenaar, allen werkzaam bij het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Namens de derde partij zijn verschenen A.I.L. Rennings, werkzaam bij de Dienst Landelijk Gebied, en B. Hakvoort, voorzitter van de Landinrichtingscommissie. Voorts waren aanwezig [naam] en [naam] eisers in de zaken AWB [nummer] en [nummer].

2. Overwegingen

2.1 De Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling De Gouw heeft de onderhavige ontheffing aangevraagd met het oog op het verbeteren van de verkaveling, de waterbeheersing en de ontsluiting van de percelen, toebehorend aan particulieren, bedrijven en instanties in het gebied. De werkzaamheden zijn een nadere uitwerking van het door de provincie Noord-Holland krachtens de Landinrichtingswet vastgestelde Landinrichtingsplan van het gebied.

2.2 In het plan worden onder meer richtlijnen gegeven voor de waterbeheersing. Dienaangaande wordt op p. 38 onder meer het volgende gesteld:

"Ten behoeve van het ontworpen plan ter verbetering van de waterbeheersing zijn uitgaande van de normaalwaterlijn voor de verschillende delen van het gebied de meest gewenste polderpeilen bepaald. Hierbij is per gebied uitgegaan van een gemiddeld slootwaterpeil van 1.10 m of 1.30 m beneden het maaiveld (de drooglegging) voor grasland respectievelijk tuinbouwgronden. De mate waarin de polderpeilen hiertoe verlaagd worden is voor iedere bemalingseenheid verschillend en varieert van 0-60 cm, afhankelijk van de huidige en gewenste drooglegging. Binnen de bemalingseenheden zal in verband met aanzienlijke hoogteverschillen meer dan een polderpeil kunnen worden ingesteld door middel van het plaatsen van stuwen.

Wijziging in de polderpeilen kan plaatsvinden na een door het College van Gedeputeerde Staten goedgekeurd peilbesluit van het waterschap Westfriesland. Ten behoeve van de waterafvoer en de wateraanvoer zullen waterlopen worden verruimd en nieuwe waterlopen worden gegraven. Nieuwe kunstwerken zullen worden aangelegd."

2.3 Artikel 15 van de Keur luidt, voor zover hier van belang:

Het is verboden in, op, onder of boven waterstaatswerken:

a. werkzaamheden te verrichten

b. werken of opgaande houtbeplantingen aan te brengen of te hebben,

h. waarvoor geen peilbesluit is vastgesteld de waterstand te brengen of te houden op een ander peil dan door het hoogheemraadschap ter plaatse gewoonlijk wordt gehouden.

In de Toelichting op de Keur wordt onder meer vermeld:

"Het verbod van artikel 15, onderdeel h, vormt een aanvulling op hetgeen geregeld is in de Verordening waterhuishouding en waterkeringen Noord-Holland. Deze verordening bevat een verbod om peilwijziging te brengen in wateren waarvoor een peilbesluit geldt. Voor een aantal gebieden binnen het hoogheemraadschap is echter nog geen peilbesluit vastgesteld. Dit maakt het gewenst in de keur een aanvullende verbodsbepaling op te nemen."

2.4 Ingevolge artikel 29 van de Keur kan verweerder van de gebods- en verbodsbepalingen in de artikelen 5 tot en met 20 ontheffing verlenen.

2.5 Bij het besluit van 16 oktober 2006 heeft verweerder onder meer ontheffing verleend voor het wijzigen van de waterpeilen in het blok Sijbekarspel-Wadway, gemeente Wognum. Niet in geschil is dat voor het betreffende gebied geen peilbesluit geldt en dat derhalve de verbodsbepaling van artikel 15 aanhef en onder h. van toepassing is.

2.6 De ontheffing heeft betrekking op een deel van het hele ruilverkavelinggebied (deelgebied 1, 2 en 4). De gronden van eiser liggen net buiten dit gebied. Voor dit deel (deelgebied 3) is bij afzonderlijk besluit ontheffing verleend. Verweerder heeft echter de bezwaren van eiser ook in deze procedure beoordeeld.

2.7 Eiser kan zich met het besluit niet verenigen. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij voor de afwatering van zijn gronden afhankelijk is van het waterpeil in de overige deelgebieden, welk peil dermate hoog komt te liggen dat hij niet in staat zal zijn om zijn gronden behoorlijk te ontwateren. Eiser betoogt in dit verband voorts dat als gevolg van deze ontheffing de ruimte voor ontheffing in deelgebied 3 nog maar beperkt is en dat de besluitvorming derhalve niet separaat mag verlopen.

2.8 Verweerder heeft toegelicht dat de Landinrichtingscommissie het ruilverkavelingsgebied heeft onderverdeeld in vier deelgebieden en verzocht heeft om per deelgebied afzonderlijk ontheffing te verlenen. Omdat verweerder enkel bezwaren verwachtte in deelgebied 3 is besloten alleen voor dit gebied afzonderlijk ontheffing te verlenen. Hoewel de deelgebieden waterhuishoudkundig gezien een relatie hebben, is deze relatie volgens verweerder niet dusdanig dat de mogelijkheden voor de peilkeuze ter plaatse van de percelen van eiser daardoor (te) beperkt worden. Ieder gewenst peil kan worden bereikt, desnoods met behulp van blokbemaling.

Gelet op de uiteenzetting van verweerder acht de rechtbank het niet aannemelijk dat als gevolg van de onderhavige ontheffing de afwatering van de gronden van eiser in deelgebied 3 vastligt en de ontheffing voor dat deelgebied als het ware zelfstandige betekenis mist. Deze beroepsgrond van eiser kan derhalve niet slagen.

2.9 Eiser heeft voorts aangevoerd dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming, omdat het college van dijkgraaf en hoogheemraden en de Landinrichtingscommissie een gemeenschappelijk bestuurslid hebben. Ook meent eiser dat verweerder geen ontheffing had mogen verlenen, omdat verweerder op grond van artikel 16 van de Wet op de waterhuishouding een peilbesluit had moeten nemen. Tot slot betoogt eiser dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen ook deze beroepsgronden niet slagen. Ter motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de uitspraak van heden in de zaak AWB 07-5418, waarin is beslist op het beroep van eiser gericht tegen de ontheffing voor de deelgebieden 1, 2 en 4.

2.10 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond;

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. L. Beijen, rechters, en op 17 februari 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature