Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Deze rechterlijke uitspraak is tegenwoordig bekend onder ECLI:NL:RBZLY:2009:BH2630 , LJN BH2630

Inhoudsindicatie:

Beroepen tegen weigering persoonsgebonden vrijstellngen te verlenen voor wijziging in gebruik van recreatiewoningen op Parc Salland te Heeten (permanente bewoning), ongegrond verklaard.

Uitspraak



RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer

Registratienummers: Awb 08/600, 08/601, 08/602, 08/604, 08/605, 08/606, 08/607, 08/609 en 08/610

Uitspraak

in het geding tussen:

(…), eisers I,

(…), eiers II

(…), eisers III,

(..), eisers IV,

(…), eisers V,

(..), eisers VI,

(…), eiser VII,

(…), eisers VIII,

(…), eisers IX,

allen wonende te Heeten,

gemachtigde: mr. J. Veltman,

en

het college van burgemeester en wethouders van Raalte,

verweerder.

1.Procesverloop

Bij besluiten van 11 oktober 2007 heeft verweerder geweigerd eisers II en VII, een persoonsgebonden vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) voor een wijziging in het gebruik van hun recreatiewoningen gelegen aan de Zonnenbergerdijk, op nummers (…) respectievelijk (…), te Heeten.

Bij besluiten van 30 oktober 2007 heeft verweerder geweigerd eisers I, IV, V, VI, VIII en IX een persoonsgebonden vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO voor een wijziging in het gebruik van hun recreatiewoningen gelegen aan de Zonnenbergerdijk, op respectievelijk nummers (…), te Heeten ten behoeve van bewoning.

Bij besluit van 23 november 2007 heeft verweerder geweigerd eisers III een persoonsgebonden vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, derde lid van de WRO voor een wijziging in het gebruik van hun recreatiewoning gelegen aan de Zonnenbergerdijk (…).

Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt bij verweerder.

Bij besluiten van 28 februari 2008 heeft verweerder onder gedeeltelijke overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie de bezwaren van eisers ongegrond verklaard voor wat betreft de vrijstellingsweigeringen en niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft de weigeringen om een persoonsgebonden gedoogbesluit te nemen.

Tegen deze besluiten is namens eisers bij brieven van 7 april 2008 beroep ingesteld bij verweerder. De beroepschriften zijn aangevuld bij brieven van 4 juli 2008 en 31 oktober 2008.

Bij brieven van 9 mei 2008, 9 september 2008, 4 november 2008 en 10 november 2008 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Bij brief van 25 augustus 2008 heeft verweerder verweer gevoerd.

De beroepen zijn op 11 november 2008 ter zitting gevoegd behandeld. Eisers hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door gemachtigde voornoemd. Voorts waren van eisers (..) aanwezig. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door B. Bolink en M. Luikens, ambtenaren der gemeente.

2.Overwegingen

De beroepen van eisers beperken zich tot de besluiten van verweerder tot ongegrondverklaring van eisers’ bezwaarschriften tegen de weigeringen om vrijstelling te verlenen voor wijziging in het gebruik van hun recreatiewoningen ten behoeve van bewoning.

Eisers gebruiken hun recreatiewoningen gelegen aan de Zonnenbergerdijk, op Parc Salland, ten behoeve van permanente bewoning. De recreatiewoningen zijn in 2001/2002 gerealiseerd en eisers bewonen hun woningen in ieder geval sedert 31 oktober 2003 onafgebroken. Eisers staan allen ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: gba) op het adres van hun recreatiewoning.

Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de gevraagde vrijstellingen op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO juncto artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985) geweigerd.

Volgens verweerder is op 31 oktober 2003 en daarvoor sprake geweest van een duidelijk en concreet uitvoeringsbeleid doordat verweerder altijd actief, helder en consequent heeft uitgedragen dat het bewonen van recreatiewoningen op grond van de bepalingen in diverse bestemmingsplannen niet is toegestaan.

Eisers kunnen zich niet met de bestreden besluiten verenigen. Zij voeren daartoe aan dat van een actief, helder en consequent handhavingsbeleid nooit sprake is geweest. Verweerder trad slechts incidenteel op tegen permanente bewoning van recreatiewoningen en eisers hebben daar nooit iets van gemerkt. Pas in 2004 heeft verweerder handhavingsbeleid vastgesteld.

Daarnaast heeft verweerder verzuimd een belangenafweging aan de bestreden besluiten ten grondslag te leggen, daarbij ingaande op de planologische merites van de aanvraag en de belangen van de aanvragers.

Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en met ingang van die datum is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Volgens het overgangsrecht – artikel 9.1.11 van de Invoeringswet Wro – blijven de bepalingen uit de WRO van toepassing op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 juli 2008.

Artikel 19, derde lid, van de WRO bepaalt dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.

Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Bro 1985 komen voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de wet in aanmerking een wijziging in het gebruik van een recreatiewoning ten behoeve van bewoning, mits:

1e. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

2e. bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden;

3e. de aanvrager vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont.

Ingevolge het vijfde lid van dit artikel wordt vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, onder g, in elk geval geweigerd, indien verlening in strijd zou zijn met door de gemeente op 31 oktober 2003 gevoerd handhavingsbeleid ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen.

Ter plaats is van toepassing het bestemmingsplan “Buitengebied van de gemeente Raalte”. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het terrein de bestemming “Terrein voor verblijfs- en dagrecreatie, categorie V”.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de bestemmingsplanvoorschriften, zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor het recreatief verblijf in zomerhuizen, sta- en toercaravans en overige kampeermiddelen.

Artikel 4, eerste lid, van de bestemmingsplanvoorschriften bepaalt dat het verboden is om aanwezige bebouwing te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in de bestemming bepaalde.

Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat onder verboden gebruik in verband met de bestemming “Terrein voor verblijfs- en dagrecreatie, categorie V” (artikel 10) in ieder geval wordt verstaan een gebruik van zomerhuizen ten behoeve van permanente bewoning.

Vaststaat dat het huidige gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning in strijd is met de vigerende bestemmingsplanvoorschriften. Voorts wordt voldaan aan de in artikel 20, aanhef en onder g, van het Bro 1985 neergelegde vereisten.

Verweerder heeft in november 2004 handhavingsbeleid inzake permanente bewoning van recreatiewoningen vastgesteld en bekendgemaakt, zodat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 20, vijfde lid, van het Bro 1985. Onder verwijzing naar de Nota van Toelichting op de wijzing van het Bro 1985 van 9 maart 2007 (Stb 2007, nr. 107) merkt de rechtbank hierbij op dat artikel 20, vijfde lid, van het Bro 1985 niet met zich brengt dat bij het ontbreken van op 31 oktober 2003 gevoerd handhavingsbeleid de gevraagde vrijstelling moet worden verleend. Verweerder was niet gehouden de gevraagde vrijstellingen te verlenen, maar was daartoe wel bevoegd.

Beoordeeld dient te worden of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de weigeringen om de vrijstellingen te verlenen heeft kunnen komen, waarbij, blijkens vorenbedoelde toelichting op de betreffende wetsbepaling, strenge eisen worden gesteld aan de motiveringsplicht van verweerder.

Verweerder heeft aan het bestreden besluit onder meer het in november 2004 vastgestelde handhavingsbeleid ten grondslag gelegd.

Dit beleid houdt kortgezegd in dat het gebruik van recreatiewoningen die op de peildatum permanent werden bewoond (1 juli 1994 dan wel 16 december 1987, afhankelijk van welk bestemmingsplan van toepassing is) mag worden voortgezet door bewoners en rechtsopvolgers mits de permanente bewoning niet langer dan één jaar is of wordt gestaakt. Verder houdt dit beleid in dat de geldende bestemmingen recreatiewoning niet zullen worden gewijzigd en dat deze bestemmingen zullen worden gehandhaafd aan de hand van inschrijving in het bevolkingsregister en door het tegengaan van bijgebouwen bij recreatiewoningen.

Aan dit beleid, welk beleid de rechtbank niet onredelijk acht, liggen planologische overwegingen ten grondslag. Omdat verweerder de bestreden besluiten mede heeft gebaseerd op dit beleid kunnen eisers niet worden gevolgd in hun grief dat verweerder geen planologische belangenafweging heeft verricht.

Uit de onderliggende stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder de verkoper van onderhavige recreatiewoningen, Collage Vastgoed BV, bij brieven van 12 maart 2003 en 16 december 2003 schriftelijk heeft verzocht de tekst van de verkoopadvertenties van de recreatiewoningen zodanig aan te passen, dat duidelijk wordt dat permanente bewoning niet is toegestaan. Ook heeft de verkoper op initiatief van verweerder een kettingbeding in de koopcontracten van de recreatiewoningen op Parc Salland laten opnemen, inhoudende dat de recreatiewoningen niet voor permanente bewoning mogen worden gebruikt, dan wel in gebruik worden gegeven, en dat daarvoor een maximale inspanningsverplichting geldt. Voorts is verweerder een handhavingsactie gestart tot verwijdering van een illegaal gebouwd tuinhuisje bij een recreatiewoning op Parc Salland.

Ook ten aanzien van recreatiewoningen elders in de gemeente heeft verweerder blijkens de stukken uit eigen beweging en op aanvraag informatie verschaft over het toegestane, recreatieve gebruik en is verweerder in bepaalde gevallen tot handhaving van de recreatieve bestemming overgegaan.

Van een bewust gedogen van het onrechtmatig bewonen door eisers van de recreatiewoningen is niet gebleken. Het feit dat eisers op het adres van hun recreatiewoning in het gba stonden ingeschreven en gemeentelijke belastingen betaalden duidt hier, anders dan eisers stellen, niet op.

Eisers hebben erkend dat zij op de hoogte waren van het feit dat permanente bewoning van de recreatiewoningen niet was toegestaan. Dat eisers zijn afgegaan op uitlatingen van de verkopend makelaar dat verweerder naar verwachting niet tot handhaving van de bestemming zou overgaan, dient voor eisers’ rekening te blijven. Het had op de weg van eisers gelegen om hierover navraag te doen bij verweerder.

Dat eisers door de bestreden besluiten in financiële moeilijkheden dreigen te komen door gedwongen, onmiddellijke verkoop van hun woningen, is overigens een belang dat eerst aan de orde is bij het nemen van eventuele handhavingsbesluiten.

Dat verweerder in de periode van 2004 tot 2008 niet daadwerkelijk uitvoering heeft gegeven aan zijn handhavingsbeleid is geen argument voor vrijstelling. Dit is slechts een gevolg van het feit dat verweerder prioriteit heeft gegeven aan handhaving van milieuvoorschriften. Verweerder heeft wat dat betreft ook geen toezeggingen aan eisers gedaan.

Voorts is niet relevant dat in andere gemeenten in gevallen als de onderhavige door de betreffende gemeentebesturen wel tot vrijstellingsverlening wordt overgegaan.

Tot slot doen eisers een beroep op de brief van de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 juli 2008, waarin hij, in navolging van een motie van de Tweede Kamer, gemeentebesturen die pas na 31 oktober 2003 daadwerkelijk uitvoering hebben gegeven aan hun handhavingsbeleid oproept vóór 1 januari 2010 de betrokken bewoners van recreatiewoningen alsnog een persoonsgebonden vrijstelling te verlenen.

Het beslissen op aanvragen om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO juncto artikel 20, eerste lid, aanhef en onder g, van het Bro 1985 is echter een decentrale, gemeentelijke bevoegdheid. Bedoelde brief staat derhalve niet aan de bestreden besluiten in de weg.

Gezien het vorenstaande kan niet worden gezegd dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot weigering van de gevraagde vrijstellingen heeft kunnen overgaan. Het beroep is ongegrond.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, mr. W.J.B. Cornelissen en mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. Landstra als griffier, op

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature