Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Inkomstenbelasting.

Belanghebbende slaagt te voldoen aan verzwaarde bewijslast inzake bijtelling privégebruik taxi.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummers 08/00025, 08/00026, 08/00027 en 08/00028

uitspraakdatum: 12 november 2008

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 december 2007, nummers 06/3158, 06/3415, 06/3416 en 06/3417 in de gedingen tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding voor de Rechtbank

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak van 10 februari 1997 tot en met 9 februari 1998 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 4.652, met een verhoging van 100%, welke verhoging is kwijtgescholden tot op € 2.326. Na gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd en de verhoging kwijtgescholden tot op € 1.163. De Rechtbank heeft het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard en zo begrijpt het Hof de verhoging kwijtgescholden tot op € 232.

1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 38.745, met een verhoging van 100%, welke verhoging is kwijtgescholden tot op ƒ 3.612 (50% van de nagevorderde belasting). Na gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd en de verhoging kwijtgescholden tot op ƒ 1.806 (25% van de nagevorderde belasting). De Rechtbank heeft de navorderingaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 31.071, met een verhoging van 100%, welke verhoging zij zo begrijpt het Hof heeft kwijtgescholden tot op 5% van de nagevorderde belasting/premie.

1.3. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 16.210, alsmede bij beschikking een boete van ƒ 971. Na gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot ƒ 485. De Rechtbank heeft de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 14.273 en de boete verminderd tot 5% van de nagevorderde belasting/premie.

1.4. Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag in de premieheffing arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van ƒ 39.160, alsmede bij beschikking een boete van ƒ 153. Na gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot ƒ 76. De Rechtbank heeft de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een premie-inkomen van ƒ 37.223 en de boete verminderd tot 5% van de nagevorderde belasting.

2. Het geding voor het Hof

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 21 januari 2008 en aangevuld bij brief van 13 februari 2008.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2008 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn broer, alsmede de Inspecteur.

3. De vaststaande feiten

Het Hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de Rechtbank hieromtrent in haar uitspraak heeft vastgesteld.

Voorts stelt het Hof op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, nog de volgende feiten vast.

3.1. Belanghebbende is taxichauffeur. In de onderhavige jaren waren belanghebbende en A (hierna: de compagnon) de vennoten van de V.O.F. B (hierna: de VOF). De VOF heeft een auto (kenteken AA BB 00 hierna: de auto) aangeschaft en geleverd gekregen, waarvan het kenteken op 10 februari 1997 op naam van belanghebbende is gesteld. Ter zake daarvan is ƒ 30.757 aan BPM geheven. Aan belanghebbende is voor het tijdvak 10 februari 1997 tot en met 9 februari 1998 een teruggave van BPM verleend van ƒ 10.252 (€ 4.652). In het onderhavige tijdvak is de auto door belanghebbende en zijn compagnon (mede) gebruikt voor taxivervoer.

3.2. Op 1 mei 1997 was de kilometerstand van de auto 33.896. Op 9 februari 1998 was de kilometerstand aan het einde van de dag 145.122.

3.3. De auto is door belanghebbende verkocht en op 5 juni 1998 geleverd aan een derde.

3.4. In de auto was een verzegelde en geijkte taxameter (merk Taxitronic, type TX22) ingebouwd. Deze taxameter kan onder andere aangeven wat de behaalde omzet (de “oprijsom”), het aantal ritten, het aantal verreden kilometers en de kilometers gereden door een taxi met een klant (“kilometers bezet”) zijn.

3.5. Belanghebbende houdt de gereden ritten bij op een rittenkaart. Op deze rittenkaart vermeldt belanghebbende gegevens over de gereden ritten en de ontvangen bedragen. Vanaf 1 mei 1997 vermeldt hij tevens de kilometerstand van de auto bij het begin en het einde van zijn dienst. De rittenkaarten vermelden dat belanghebbende in het tijdvak van 10 februari 1997 tot en met 9 februari 1998 de auto voor in totaal 74.337 km heeft gebruikt. Voorts is de auto gedurende 936 km gebruikt ten behoeve van belanghebbende en zijn compagnon gezamenlijk. Op basis van deze gegevens heeft de compagnon de auto in dit tijdvak gebruikt voor (145.122 - 74.337 - 936 =) 69.849 km.

3.6. De winst- en verliesrekening vermeldt dat belanghebbende in het jaar 1997 een ‘oprijsom’ van ƒ 98.994,35 realiseerde. In het jaar 1998 was dat ƒ 63.352,26. De winst- en verliesrekening van de compagnon vermeldt dat de compagnon in het jaar 1997 een ‘oprijsom’ van ƒ 86.576,29 realiseerde. In 1998 was dat ƒ 69.040,56.

3.7. De Inspecteur beschikte over aanwijzingen dat op 8 juni 1998 in de auto een kilometertelleronderbreker (kto) was ingebouwd. Daaraan ontleende de Inspecteur het vermoeden dat in de auto van belanghebbende een kto was ingebouwd, waardoor de administratie niet betrouwbaar zou zijn. De Inspecteur heeft op 29 januari 2003 aangekondigd bij belanghebbende een onderzoek te zullen instellen. Omdat belanghebbende op 8 juni 1998 geen eigenaar van de auto meer was, is de vermoede inbouw van een kto ten aanzien van belanghebbende niet van belang. De Inspecteur realiseerde zich dit evenwel pas na afronding van het onderzoek. In het rapport met dagtekening 20 november 2003 heeft de Inspecteur aangekondigd de in geding zijnde belastingaanslagen en boeten te zullen opleggen.

3.8. Belanghebbende heeft de Inspecteur er bij de aanvang van het onderzoek en nadien op gewezen dat hij de compagnon niet kon traceren, omdat als gevolg van een (echt) scheiding de woon- of verblijfplaats van de compagnon hem niet bekend was. Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht bij de compagnon een onderzoek in te stellen, althans de rittenkaarten op te vragen. De Inspecteur heeft bij de compagnon geen onderzoek ingesteld en ook geen pogingen gedaan via de compagnon diens rittenkaarten (ter inzage) te krijgen.

4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de auto voor ten minste 90% als taxi is gebruikt, of belanghebbende de auto voor 1000 km of meer per jaar heeft gebruikt voor privé-doeleinden en of de boetes terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de in geding zijnde belastingaanslagen en boetebeschikkingen.

4.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. De in de auto ingebouwde taxameter registreert de gedurende een taxirit verreden kilometers en de aan de klant in rekening te brengen prijs. Deze registratie is van buitenaf op de taxameter zichtbaar, hetgeen de klant ook de gelegenheid geeft de hem in rekening gebrachte prijs te controleren. Op basis van deze registratie wordt door belanghebbende de omzet op de rittenkaart ingevuld. De mogelijkheid bestaat om op ieder gewenst moment, per rit dan wel dagelijks na afloop van een dienst, de door de taxameter geregistreerde gegevens (met behulp van een aan te sluiten printer) af te drukken op een papieren uitdraai. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van een dergelijke printer.

5.2. De taxameter voorziet in de mogelijkheid, door het eenvoudigweg indrukken van een knop op de meter, de tot dan toe zichtbaar geregistreerde gegevens te wissen. Dit wordt ook wel aangeduid als het ‘nullen’ van de taxameter, de stand van de meter staat dan weer op ‘nul’. Door het nullen worden de (van buitenaf zichtbaar) geregistreerde gegevens verwijderd. Het nullen van de taxameter is te vergelijken met het indrukken van een ‘dagteller’ zoals die wel is aangebracht bij een kilometerteller in een personenauto (een aparte kilometerteller die meeloopt met de standaard kilometerteller en door het indrukken van een knop kan wordt teruggezet tot nul opdat op eenvoudige wijze de verreden kilometers per dag of per rit kunnen worden afgelezen).

5.3. Voor een taxionderneming vervult de taxameter dezelfde rol als een kassa in een winkel. Op de taxameter wordt de aan de klant in rekening te brengen prijs afgelezen en vervolgens vastgelegd op een rittenkaart. De taxameter kan desgewenst, zo heeft verweerder onweersproken verklaard, worden aangesloten op een printer, waarmee de klant desgewenst een bonnetje of uitdraai kan worden verstrekt, gelijk ook gebruikelijk is bij de kassa in een winkel. Alsdan is de taxameter, naar het oordeel van het Hof, aan te merken als een tot de administratie van belanghebbende behorende gegevensdrager in de zin van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Belanghebbende is op grond van artikel 52, vierde en zesde lid, van de AWR gehouden deze gegevensdrager (inclusief de daarop vastgelegde gegevens) gedurende zeven jaar en zodanig te bewaren dat controle door de Belastingdienst binnen een redelijke termijn mogelijk is.

5.4. De taxameter werd dagelijks na afloop van de dienst genuld.

5.5. Belanghebbende heeft er niet voor gekozen om een printer aan te schaffen, waarmee na iedere rit of dagelijks of (na het standaard door belanghebbende dagelijks nullen, maar dan met behulp van het intern geheugen) een periodieke uitdraai per maand of per jaar had kunnen worden gemaakt van de ritten en de omzet van de auto, waarna de uitdraai toegevoegd had kunnen worden aan de administratie van belanghebbende. Belanghebbende heeft evenmin, zo is tussen partijen niet in geschil, de door de taxameter geregistreerde gegevens overgebracht op een andere gegevensdrager zoals bedoeld in artikel 52, vijfde lid, van de AWR .

5.6. De stelling van belanghebbende dat hij niet op de hoogte was van het printen dan wel van de mogelijkheid om het intern geheugen te gebruiken acht het Hof niet geloofwaardig, gelet op de centrale rol van de taxameter in de onderneming van belanghebbende en de mogelijkheid om zich middels de gebruiksaanwijzing van de taxameter, de fabrikant of de installateur, collega taxichauffeurs dan wel de beroepsorganisatie of de taxicentrale terzake te laten voorlichten. Maar ook als belanghebbende gevolgd zou moeten worden in zijn stelling dat hij niet van bedoelde opties op de hoogte was, kan hem dat niet baten omdat deze onwetendheid het bewust wissen van door de taxameter geregistreerde primaire gegevens niet rechtvaardigt.

5.7. Door te nullen (waarvan de noodzaak naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk is gemaakt) en voorts iedere andere vastlegging van de primaire gegevens achterwege te laten door geen uitdraai te maken met behulp van een printer dan wel de gegevens (hoewel dit op technisch vrij eenvoudige wijze uit te voeren zou zijn geweest) in het intern geheugen van de taxameter te laten opnemen, heeft belanghebbende niet voldaan op de op hem rustende verplichting om de automatisch door de taxameter gegenereerde gegevens te bewaren. Zulks klemt te meer nu de taxameter, gelet op het gebruik bij het afrekenen met de klant en het belang van de verreden kilometers en de in rekening gebrachte ritprijs, en bij gebreke aan iedere andere vastlegging van deze primaire gegevens, in een taxi een centrale en cruciale plaats inneemt. Het Hof benadrukt in dit verband dat het bij de registratie door de taxameter gaat om het vastleggen van de primaire gegevens, in tegenstelling tot de door belanghebbende ingevulde rittenkaart. Op de rittenkaart worden slechts de eerder door de taxameter geregistreerde primaire gegevens met een aparte door belanghebbende uit te voeren handeling op een andere gegevensdrager genoteerd. Door het nullen van de taxameter is iedere mogelijkheid om de primaire registratie van de taxameter aan te sluiten bij de door belanghebbende ingevulde rittenkaarten (een secundaire registratie) en eventueel de kilometeradministratie, geheel komen te vervallen.

5.8. Nu niet is voldaan aan de verplichtingen zoals geformuleerd in artikel 52 van de AWR verklaart het Hof overeenkomstig artikel 27j, derde lid, en artikel 27e van de AWR het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de bestreden uitspraak onjuist is. Het Hof acht in dit verband van belang dat het in dezen niet gaat om het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting van artikel 47 van de AWR en de op belanghebbende rustende bewijslast ten aanzien van feitelijke omstandigheden (Hoge Raad 3 februari 2006, BNB 2006/205) maar om de administratieverplichting van artikel 52 van de AWR en de mogelijkheid van verweerder om deze administratie te controleren en desgewenst aan deze administratie informatie te ontlenen.

5.9. De omstandigheid dat de taxameter de verreden kilometers (mede) registreert ten behoeve van de bescherming van de consument (die aldus de gevraagde ritprijs zelf kan controleren) en overigens voldaan is aan de eisen ingevolge de Taxiverordening en het Besluit chauffeursvergunningen, doet aan dit oordeel niet af. Dat in deze verordening en dit besluit een minder vergaande bewaarplicht is opgenomen, staat aan de plicht voor belanghebbende tot het nakomen van het gestelde in artikel 52 van de AWR , niet in de weg.

5.10. Gelet op het bovenstaande rust op belanghebbende de zware bewijslast om te doen blijken dat de bestreden uitspraak onjuist is.

5.11. Belanghebbende heeft voor dat bewijs bijgebracht een overzicht van de per dienst verreden (aantal) kilometers. De gegevens voor de door hemzelf verreden diensten zijn ontleend aan de door hem dagelijks bijgehouden rittenstaten. Vanaf mei 1997 zijn ook de kilometerstanden op deze rittenstaten vermeld. Het aantal door zijn compagnon verreden kilometers heeft belanghebbende gesteld op het verschil tussen de kilometerstand aan het eind van zijn dienst en die bij het begin van zijn volgende dienst. Belanghebbende heeft niet de beschikking over de rittenstaten van zijn compagnon, maar de Belastingdienst zou deze hebben kunnen controleren, als zij tijdig een controle bij die compagnon zou hebben ingesteld. Inmiddels heeft de compagnon zijn administratie over de desbetreffende jaren vernietigd. De totale aantallen verreden kilometers kunnen - aldus belanghebbende - worden gecontroleerd aan de hand van de door belanghebbende, respectievelijk zijn compagnon aangegeven omzet.

5.12. Het hiervoor vermelde overzicht vermeldt dat belanghebbende in totaal 74.337 km heeft gereden en dat zijn compagnon in totaal 69.849 km heeft gereden. Gezamenlijk hebben zij nog 936 km gereden. De rittenstaten van belanghebbende vermelden dat hij 74.337 zakelijke kilometers heeft gereden.

5.13. Het Hof heeft mede gelet op zijn geloofwaardige verklaring ter zitting geen reden om te twijfelen aan de door belanghebbende op zijn rittenstaten vermelde aantallen verreden kilometers en kilometerstanden. Daaraan doet niet af dat de rittenstaten van de compagnon ontbreken, die deze gegevens zouden kunnen bevestigen. De Inspecteur heeft zich de mogelijkheid laten ontgaan bij de compagnon een onderzoek in te stellen om aan de hand van de gegevens op diens rittenkaarten de door belanghebbende op zijn eigen rittenkaarten vermelde gegevens te controleren. Uit de rittenstaten blijkt naar ’s Hofs oordeel dat belanghebbende met de auto 74.337 km heeft gereden en dat deze alle zijn gereden ten behoeve van personenvervoer.

5.14. Dat brengt mee dat belanghebbende heeft doen blijken met deze auto in 1997 en in 1998 jaarlijks minder dan 1.000 km voor privédoeleinden te hebben gereden. Nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende met een andere tot het ondernemingsvermogen behorende auto privé heeft gereden, heeft ten onrechte de bijtelling wegens privégebruik plaatsgevonden.

5.15. Uit het vorenoverwogene volgt dat de navorderingsaanslagen inkomsten¬belasting/premie volksverzekeringen en WAZ moeten vervallen. Hetzelfde geldt voor de in verband daarmee opgelegde boeten.

5.16. Voor de BPM gaat het om de beantwoording van de vraag of de auto voor ten minste 90% is gebruikt als taxi. Nu vaststaat dat met de auto in het relevante tijdvak (10 februari 1997 tot en met 9 februari 1998) 145.122 km is gereden, is van belang of het gebruik als taxi ten minste 130.610 km is geweest. Naar hiervoor is overwogen is gebleken dat belanghebbende de auto uitsluitend als taxi heeft gebruikt. Het gaat er derhalve om of blijkt dat de compagnon, die 69.849 km met de auto heeft gereden, daarvan de auto ten minste 55.337 km als taxi heeft gebruikt. Tot bewijs daarvoor heeft belanghebbende aangedragen dat de compagnon in 1997 een oprijsom van ƒ 86.576,29 heeft gegenereerd en in 1998 ƒ 69.040,56 terwijl belanghebbende met 74.337 km taxivervoer in 1997 een oprijsom van ƒ 98.994,35 genereerde en in 1998 ƒ 63.352,26. Voorts heeft belanghebbende verklaard dat hij de Inspecteur erop heeft gewezen dat de compagnon beschikte over de rittenkaarten en dat de Inspecteur niet de moeite heeft genomen de boekhouding van de compagnon en in het bijzonder diens rittenkaarten te controleren, terwijl belanghebbende er niet in is geslaagd de compagnon tijdig op te sporen en diens rittenkaarten te bemachtigen.

5.17. Naar het oordeel van het Hof blijkt uit de oprijsommen waarnaar belanghebbende verwijst niet het gebruik van de auto als taxi. Daarvoor is enerzijds van belang dat de oprijsommen betrekking hebben op de kalenderjaren 1997 en 1998, terwijl het in casu gaat om het tijdvak 10 februari 1997 tot en met 9 februari 1998. Bovendien kan uit de oprijsommen geen sluitend verband worden gelegd met het aantal met de auto verreden kilometers. Voorts bestaat de mogelijkheid dat de oprijsommen betrekking hebben op ander gebruik dan als taxi, bijvoorbeeld het tegen betaling vervoeren van pakjes of andere zaken. De omstandigheid dat de rittenkaarten van de compagnon niet beschikbaar waren, moet voor rekening van belanghebbende blijven, nu op hem - als kentekenhouder - de bewijslast met betrekking tot het gebruik van de auto als taxi rust.

5.18. Belanghebbende stelt dat het niet bewaren c.q. printen van de taxametergegevens, het niet juist invullen van de rittenkaarten en het niet bewaren c.q. overleggen van de administratie betreffende de ritten op rekening geen reden is tot “het opleggen van correcties en boeten”. Belanghebbende verwijst in dit verband naar controlerapporten inzake vijf andere taxiondernemingen.

5.19. De Inspecteur stelt daar tegenover dat anders dan bij de door belanghebbende bedoelde andere taxiondernemingen geen sprake is van een juiste en sluitende kilometeradministratie.

5.20. Het Hof begrijpt deze stellingen van belanghebbende als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De situatie van belanghebbende verschilt van de door hem genoemde andere belastingplichtigen doordat bij belanghebbende de rittenkaarten ontbreken van de door de compagnon gereden kilometers. Reeds om deze reden faalt het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel.

5.21. Met betrekking tot de boete in verband met de naheffingsaanslag BPM is het Hof van oordeel dat belanghebbende in redelijkheid kon menen dat de auto uitsluitend werd gebruikt als taxi. Dat hij later in bewijsnood zou komen doordat zijn compagnon met de noorderzon zou vertrekken met medeneming van zijn rittenkaarten, was toen redelijkerwijs niet te voorzien. Het Hof acht het destijds door belanghebbende ingenomen standpunt dat hij in aanmerking kwam voor teruggaaf van BPM derhalve pleitbaar. Onder die omstandigheden is geen plaats voor een boete.

6. Kosten

Belanghebbendes kosten voor de behandeling van het hoger beroep bij dit Hof zijn in overeenstemming met het Besluit proces¬kosten fiscale procedures te berekenen op € 30 voor reiskosten in verband met het bijwonen van een zitting te Arnhem. Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet gesteld of gebleken.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

? vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten;

? verklaart de tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen gegrond;

? vernietigt de uitspraken op bezwaar;

? vermindert de naheffingsaanslag BPM tot € 4.652 zonder verhoging;

? vernietigt de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1997 en 1998 en de navorderingsaanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

? gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij dit Hof betaalde griffierecht van € 214;

? veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 30 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J.P.M. Kooijmans en G.Th.K. Meussen. De beslissing is op 12 november 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 november 2008.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature