Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Prijsbepaling aangeboden aandelen aan overige aandeelhouders. Uitleg aandeelhoudersovereenkomst. Artikel 2:343BW . Benoemen deskundige.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK UTRECHT

Sector handels- en familierecht

Vonnis in gevoegde zaken van 29 oktober 2008

in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 235151 / HA ZA 07-1516 van

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

IN PLAN E B.V.,

gevestigd te Vleuten,

2. [eiser 1],

wonende te [woonplaats],

3. [eiser 2],

wonende te [woonplaats],

4. [eiser 3],

wonende te [woonplaats],

5. [eiser 4],

wonende te [woonplaats],

6. [eiser 5],

wonende te [woonplaats],

7. [eiser 6],

wonende te [woonplaats],

eisers in conventie,

verweerders in reconventie,

advocaat mr. J.M. van Noort,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

FENLAND HOLDING B.V.,

gevestigd te Houten,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. M.R. Ruygvoorn,

en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 237238 / HA ZA 07-1813 van

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

FENLAND HOLDING B.V.,

gevestigd te Houten,

2. [eiser 7],

wonende te [woonplaats],

eisers,

advocaat mr. M.R. Ruygvoorn,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MEDE GROEP B.V.,

gevestigd te Houten,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MEDE B.V.,

gevestigd te Houten,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MEDE IMD B.V.,

gevestigd te Houten,

gedaagden,

advocaat mr. J.M. van Noort.

Partijen zullen hierna in de eerste zaak In PlanE c.s. en Fenland Holding genoemd worden en in de tweede zaak worden aangeduid als Fenland Holding c.s. en Mede Groep c.s.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure in de zaak 235151/07-1516 blijkt uit:

- het tussenvonnis van 10 oktober 2007;

- het proces-verbaal van comparitie van 27 maart 2008.

1.2. Het verloop van de procedure in de zaak 237238 / 07-1813 blijkt uit:

- het tussenvonnis van 5 december 2007;

- het proces-verbaal van comparitie van 27 maart 2008.

1.3. Ten slotte is na voeging in beide zaken vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. In PlanE c.s. en Fenland Holding houden de aandelen in Mede Groep B.V. De zeven eisers in conventie in de zaak 235151/07-1516 houden samen circa 67,5% en Fenland Holding circa 32,5% van de aandelen in Mede Groep B.V. Drie van de in totaal 22.813 aandelen zijn in handen van de vennootschap Mede Groep B.V. zelf.

2.2. Mede Groep B.V. houdt alle aandelen in Mede B.V., die vervolgens alle aandelen houdt in Mede IMD B.V. Deze laatste vennootschap exploiteert een training- en organisatieadviesbureau.

2.3. Directeur-grootaandeelhouder van Fenland Holding B.V. is de[eiser 7]. [directeur] is de directeur grootaandeelhouder van In PlanE B.V.

[eiser 7] en [directeur] waren, via hun vennootschappen, de bestuurders van Mede Groep c.s. Daartoe zijn managementovereenkomsten met de betreffende vennootschap aangegaan.

2.4. Met ingang van 1 augustus 2007 is [eiser 7] als bestuurder van Mede Groep B.V. ontslagen en op 25 juni 2007 als bestuurder van Mede B.V. en op 10 juli 2007 als bestuurder van Mede IMD B.V. De managementovereenkomst is hierbij opgezegd.

2.5. Op 18 november 2004 hebben In PlanE c.s. en Fenland Holding, de aandeelhoudersovereenkomst Mede Groep – Houten gesloten. In deze aandeelhoudersovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

“Fenland Holding B.V. en InPlanE B.V. worden hierna afzonderlijk ook wel aangeduid als “een Persoonlijke Holding” en gezamenlijk als de”Persoonlijke Holdings”.

[eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4] en [eiser 5] worden hierna afzonderlijk ook wel aangeduid als “een aandeelhouder” en gezamenlijk als “de aandeelhouders”.

Elk van de Persoonlijke Holdings en de Aandeelhouders wordt hierna ook wel aangeduid als “Partij” en de Persoonlijke Holdings en de Aandeelhouders als “Partijen”.

OVERWEGENDE

[…]

c. dat Partijen in aanvulling op de statuten van MEDE, enkele belangrijke aspecten betreffende hun betrokkenheid bij en samenwerking in MEDE nadere wensen vast te leggen. […]

Artikel 1: Aanbiedingsplicht aandelen MEDE

1.1. (i) In aanvulling op het bepaalde in artikel 14 en volgende van de statuten van MEDE dient een partij zijn /haar aandelen in het kapitaal MEDE aan te bieden, conform het bepaalde in de artikelen 14 en volgende van de statuten van MEDE, in de navolgende gevallen:

[…]

(vii) De managementovereenkomst tussen de betreffende Persoonlijke Holding en MEDE om wat voor reden dan ook, wordt beëindigd; […]

1.2. In de gevallen waarin een partij de door haar/zijn gehouden aandelen in MEDE dient aan te bieden op grond van het bepaalde in lid 1 van deze overeenkomst, dan zijn de overige partijen verplicht de aangeboden aandelen te kopen. De Persoonlijke Holdings houden hierbij ten minste een meerderheid van de aandelen van 66%.

1.3. De prijs waarvoor de aangeboden aandelen kunnen, casu quo, ingeval de overige Persoonlijke Holdings op grond van het bepaalde in 2 van dit artikel verplicht zijn om de aangeboden aandelen te kopen, dienen te worden verworven door de Persoonlijk Holdings, wordt vastgesteld met in achtneming van het hierna in de leden 4 en 5 bepaalde.

1.4. De prijs per aandeel wordt vastgesteld aan de hand van de intrinsieke waarde per aandeel( hierna Intrinsieke waarde) en de rentabiliteitswaarde (hierna: Rentabiliteitswaarde) per aandeel, met dien verstande dat de waarde nooit minder zal bedragen dan de intrinsieke waarde per aandeel en een en ander aan de hand van de volgende formules:

[WW – (R x **%)]

Iw = ------------------------ x 100%, waarbij

N

Iw = Intrinsieke waarde per aandeel

WW= Werkelijke waarde van het vennootschappelijk vermogen inclusief alle reserves

R = Stille en fiscale reserves

N = Nominaal geplaatste aandelenkapitaal

** = Het percentage van de latente belastingclaim terzake van de in het vennootschappelijk vermogen begrepen stille en fiscale reserves

½ x ([3 x W1] + [2 x W2] + [1 x W3])

Rtw = ----------------------------------------------- x 100%, waarbij

N

Rtw =Rentabiliteitswaarde per aandeel

W1 =De netto-winst over het kalenderjaar, voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de aanbieding plaatsvindt.

W2 = De netto-winst over het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de aanbieding plaatsvindt.

W3 = De netto-winst over het derde kalenderjaar, voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de aanbieding plaatsvindt.

N = Nominaal geplaatste aandelenkapitaal.”

3. Het geschil

in de zaak 07-1516 in conventie

3.1. In Plan E c.s. vordert – samengevat na wijziging van eis - veroordeling van Fenland Holding tot het aanbieden van haar aandelen in het kapitaal van Mede Groep B.V. aan In PlanE c.s. tegen de prijs die volgt bij toepassing van de formule uit artikel 1.4. van de aandeelhoudersovereenkomst, te weten EUR 187.955,00 en te bepalen dat dit vonnis in de plaats zal treden van de notariële akte van aandelenoverdracht dan wel dat gedaagde een dwangsom verbeurt van EUR 50.000,-- te vermeerderen met EUR 5.000,00 voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft, en betaling van EUR 7.114,70 aan buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van deze procedure.

3.2. Fenland Holding voert verweer en verzoekt de vorderingen af te wijzen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

In reconventie

3.3. Fenland Holding vordert – samengevat – In PlanE c.s. te veroordelen:

- primair tot overname van de aandelen op voet van artikel 2:343 BW met aanstelling van een onafhankelijke Register Valuator tot waardering van de aandelen van Fenland Holding per eind juni 2007,

- subsidiair, voorzover het primair gevorderde niet toewijsbaar mocht zijn, tot koop van de aandelen van Fenland Holding tegen een door een onafhankelijke deskundige, Register Valuator, conform de statuten van Mede Groep te bepalen prijs die overeenstemt met de waarde van de aandelen per eind juni 2007,

- meer subsidiair, voorzover de formule slechts tegenover In PlanE gelding heeft, tegenover In PlanE tot koop van Fenlands aandelen voor het proportioneel door haar te aanvaarden deel conform de formule, derhalve tegen EUR 546.898,53 en tegenover de overige gedaagden voor het door hen proportioneel te aanvaarden deel tegen de prijs conform de statuten van Mede Groep

- uiterst subsidiair, voorzover de formule tegenover alle eisers gelding heeft, tot koop van Fenlands aandelen tegen de waarde per eind juni 2007 conform de formule derhalve een prijs van EUR 1.139.784,63.

Alles steeds met de buitengerechtelijke kosten begroot op EUR 29.119,60 en de kosten van dit geding.

in de zaak 07-1813

3.4. In de gevoegde zaak vordert Fenland Holding c.s. samengevat - veroordeling van Mede Groep B.V. tot betaling van EUR 34.477,08 en een bedrag van EUR 6.410,60, beide bedragen te vermeerderen met 19% BTW en de wettelijke (handels-) rente ex 6:119a BW, subsidiair ex 119 BW, vanaf 26 juni 2007 en een bedrag van EUR 1.422,06, de rente ex 6:119a BW over het betaalde deel van de ontslagvergoeding, subsidiair de wettelijke rente ex 6:119 BW hierover en,

Mede Groep c.s. te veroordelen tot afgifte aan Fenland Holding c.s. van alle door of onder leiding van [eiser 7] of Fenland Holding c.s. opgestelde documenten, subsidiair tot het in het geding brengen van al deze stukken op voet van 843a Rv, meer subsidiair tot het verlenen van alle medewerking daar kopieën van te kunnen maken en die naar eigen goeddunken te gebruiken, steeds met hoofdelijke veroordeling van Mede Groep c.s. in de kosten van deze procedure.

3.5. Mede Groep c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

in de zaak 07-1516 in conventie en in reconventie

4.1. De kern van het geschil, zowel in conventie als in reconventie, is de vraag tegen welke prijs Fenland Holding de aandelen die zij houdt in Mede Groep B.V. (hierna te noemen: de aandelen) aan In PlanE c.s. dient te verkopen. Conventie en reconventie lenen zich dan ook voor een gezamenlijke beoordeling.

4.2. In PlanE c.s. stelt zich op het standpunt dat de prijs volgens de formule in artikel 1.4. van de aandeelhoudersovereenkomst wordt vastgesteld. Fenland Holding stelt dat de prijs van de aandelen volgens de geschillenregeling uit de wet (artikel 2:343 BW), dan wel volgens de statuten dient te geschieden en dat als de prijsbepaling desondanks toch volgens de formule uit de aandeelhoudersovereenkomst bepaald moet worden, dan komt zij tot een andere invulling en uitkomst dan In PlanE c.s., die tot een prijs komt die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank zal hieronder de stellingen van partijen beoordelen.

Toepassing 2:343 BW

4.3. Fenland Holding betwist dat de formule uit de aandeelhoudersovereenkomst van toepassing is. Zij betoogt dat zich de situatie voordoet waarin de geschillenregeling van artikel 2:343 BW toepassing vindt die van dwingend recht is en vordert in reconventie verkoop onder toepassing hiervan. De aandeelhoudersovereenkomst waarin van de uitoefening van deze rechten wordt afgezien is in strijd met artikel 3:40 BW . Er is volgens Fenland Holding geen ruimte voor contractuele waardebepalingmethodes maar hooguit voor de statutaire bepalingen hieromtrent (artikel 2.339 lid 3 BW).

In PlanE c.s. betwist dat 2:343 BW in de onderhavige situatie van toepassing is en stelt dat deze wettelijke regeling een subsidiair karakter heeft.

4.4. Artikel 2:343 BW ziet op de situatie dat een aandeelhouder die door gedragingen van mede-aandeelhouder(s) zodanig wordt geschaad in zijn rechten of belangen dat het voortduren van het aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd, in rechte kan vorderen dat die mede-aandeelhouders zijn aandelen overnemen. Nu in het artikel onder meer is bepaald dat artikel 2:337 BW van toepassing is, volgt reeds hieruit dat Fenland Holding niet in haar stelling dat de geschillenregeling een dwingend rechtelijk karakter heeft kan worden gevolgd. Immers uit artikel 2:337 BW volgt dat de wettelijke geschillenregeling van artikel 2:343 BW een subsidiair karakter heeft. De aandeelhoudersovereenkomst en de statuten bevatten een regeling voor de oplossing van geschillen tussen aandeelhouders en niet gebleken is dat die regeling niet kan worden toegepast. Weliswaar kan van de wettelijke geschillenregeling niet tevoren bij overeenkomst afstand worden gedaan maar dat laat het subsidiaire karakter dat volgt uit artikel 2:337 BW onverlet. De vordering in reconventie tot veroordeling van In PlanE c.s. tot overname van de aandelen op de voet van artikel 2:343 BW zal dan ook worden afgewezen.

De statuten

4.5. Door Fenland Holding is subsidiair betoogd dat de aandeelhoudersovereenkomst gelet op punt c van de considerans als hiervoor onder 2.5. weergegeven, in aanvulling geldt op de statuten voor zover de statuten geen regeling bevatten. Bij aanbieding van de aandelen geldt dan in beginsel de statutaire aanbiedingsregeling van artikel 14 en volgende van de statuten en daaruit volgt een prijsbepaling door deskundigen.

Hiertegen heeft In PlanE c.s. aangevoerd dat de regeling in de statuten voorziet in die gevallen waarbij de aandelen vrijwillig door de aandeelhouder worden aangeboden en dat de aandeelhoudersovereenkomst geldt voor specifiek daarin genoemde gevallen waarin een verplichting tot het aanbieden van de aandelen bestaat.

4.6. Voor de beantwoording van de vraag of toepassing van de statutaire regeling prevaleert boven de aandeelhoudersovereenkomst stelt de rechtbank het volgende voorop. Onder c. van de considerans van de aandeelhoudersovereenkomst is opgenomen dat partijen in aanvulling op de statuten enkele belangrijke aspecten nader wensen vast te leggen. Uit de zinsnede “in aanvulling op de statuten” volgt niet, zoals Fenland Holding betoogt, dat alleen waar de statuten een leemte laten de aandeelhoudersovereenkomst deze opvult en regelt en dat als de statuten het onderwerp reeds bepalen de aandeelhoudersovereenkomst geen werking heeft. De aandeelhoudersovereenkomst is een nadere overeenkomst tussen de betrokken partijen waarbij zij tussen hen geldende nadere specifieke afspraken bij overeenkomst hebben willen maken. Dit volgt ook uit artikel 1.5. van de aandeelhoudersovereenkomst waar in opgenomen is dat de formule van 1. 4. van toepassing is indien een partij met toepassing van de statuten zijn aandelen wenst over te dragen. De stelling van Fenland Holding dat de prijsbepaling volgens de statutaire bepalingen moet geschieden gaat dan ook niet op. De vordering in reconventie tot verkoop tegen een door een Register Valuator conform de statuten te bepalen prijs wijst de rechtbank af.

De aandeelhoudersovereenkomst

4.7. Vervolgens stelt Fenland Holding voor het geval dat aan de aanvullende regeling in de aandeelhoudersovereenkomst wordt toegekomen, dat in deze overeenkomst onderscheid wordt gemaakt tussen Persoonlijke Holdings en Aandeelhouders. Uit artikel 1.3 van de aandeelhoudersovereenkomst volgt dat de prijsbepaling volgens de formule in artikel 1.4. geldt voor Persoonlijke Holdings en niet voor de Aandeelhouders. Voor hen dient de prijsbepaling conform de statuten te geschieden, aldus Fenland Holding.

Volgens In PlanE c.s. is de aandeelhoudersovereenkomst een specifieke regeling in aanvulling op de statuten. Ongeacht of de aandelen worden overgedragen aan een Persoonlijke Holding of Aandeelhouder wordt de prijs vastgesteld met toepassing van de formule uit 1.4. en 1.5., aldus In PlanE c.s. In het verleden is dit bij het vertrek van andere aandeelhouders ook altijd zo toegepast.

4.8. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de samenhang van de tekst van artikel 1.2. en 1.3. van de aandeelhoudersovereenkomst niet dat het vaststellen van de prijs volgens 1. 4. en 1.5. wel voor de Persoonlijke Holdings maar niet voor de Aandeelhouders geldt. De tussenzin in de tekst van artikel 1.3., ingeleid met de term “casu quo”, ziet op het geval de overige Persoonlijke Holdings verplicht zijn de aangeboden aandelen te kopen op grond van 1.2. in verband met het behouden van een meerderheid van 66%. Dit als verbijzondering en naast het vaststellen van de prijs van de aan de partijen aangeboden aandelen op grond van artikel 1.1. Niet valt in te zien dat uit de tekst van 1.3. volgt dat voor de Aandeelhouders de prijsbepaling moet volgen conform de statuten.

De formule

4.9. Uit het voorgaande volgt dat tussen partijen geldt dat de prijs van de van Fenland Holding over te nemen aandelen in Mede Groep B.V. dient te worden vastgesteld volgens hetgeen in de aandeelhoudersovereenkomst hierover is bepaald. De kern is daarbij de in artikel 1.4 weergegeven formule, in dit vonnis weergegeven onder 2.5, verder aangeduid als de formule.

4.10. In PlanE c.s. stelt dat de formule helder is en met de in de formule gegeven definities moet worden toegepast. WW dient te staan voor de werkelijke waarde van het vennootschappelijk vermogen inclusief alle reserves en niet voor de werkelijke economische waarde. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft In PlanE c.s. het rapport van drs. Van Spaendonck RV overgelegd. Zelfs als uitgegaan zou worden van de werkelijke economische waarde is de waarde van de aandelen van Fenland Holding volgens deze deskundige EUR 256.810,--. De uitkomst van de formule is nagenoeg gelijk hieraan en niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

4.11. Onderbouwd met het rapport “Enige opmerkingen bij de formule in de overeenkomst tussen de aandeelhouders van Mede Groep BV van 6 mei 2002” van Wingman Business Valuators B.V. stelt Fenland Holding dat de formule een vreemde eend in de bijt is. De formule leidt tot uitkomsten die niet de intrinsieke waarde en rentabiliteitswaarde zijn zoals deze waarden in het normale gebruik worden toegepast. De formule geeft dan ook niet de werkelijke waarde. Verder betwist zij de berekening bij toepassing van de formule. Niet juist is dat goodwill buiten beschouwing blijft en dat het resultaat in de jaarrekening 2006 kort na het vertrek van [eiser 7] is verminderd. De waardering door drs. Groeneveld van Wingman Business Valuators B.V. die is overgelegd, op basis van de adjusted-present-valuemethode, geeft de werkelijke waarde van de Mede Groep B.V. Bij correcte toepassing van de formule berekent Groeneveld een waarde van EUR 1.139.784,63 voor alle door Fenland Holding gehouden aandelen. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is het onaanvaardbaar Fenland Holding te houden aan een prijs vele malen onder deze werkelijke waarde.

4.12. Partijen zijn middels de aandeelhoudersovereenkomst overeengekomen hoe in gevallen dat zij op grond van de aanbiedingsplicht van artikel 1.1. aandelen te koop moeten aanbieden de prijs bepalen. De prijs wordt dan vastgesteld, aan de hand van de intrinsieke waarde per aandeel en de rentabiliteitswaarde per aandeel. Artikel 1.4. geeft de formule hoe deze waarden te berekenen. De in de formule in te voeren waarden zijn in de formule nader gedefinieerd. De rechtbank overweegt dat partijen met de aandeelhoudersovereenkomst, en in het bijzonder de regeling ten aanzien van de in artikel 1 neergelegde aanbiedingsplicht, ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich ten opzichte van elkaar hebben verbonden. Deze afspraken zijn te kwalificeren als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW .

4.13. Tussen partijen dient de prijs van de aan te bieden aandelen volgens de formule van artikel 1.4. vastgesteld te worden. De formule en de definities voor de berekening van de intrinsieke – en rentabiliteitswaarde zijn niet onbegrijpelijk en toepasbaar. Ruimte voor een nadere invulling van de formule of de definities zoals door Fenland Holding is betoogd, laat de tekst van artikel 1.4. niet. Dit brengt met zich dat de stelling van Fenland Holding dat de formule tot een vreemde berekening leidt met een ongebruikelijke invulling van intrinsieke- en rentabiliteitswaarde wordt gepasseerd. Immers partijen hebben met het sluiten van de aandeelhoudersovereenkomst voor deze invulling ter voorkoming van onzekerheid gekozen voor het geval de aandelen gewaardeerd dienden te worden. Ook de stelling dat in de definitie van WW, de werkelijke waarde van het vennootschappelijk vermogen inclusief alle reserves, toegevoegd moet worden dat het de werkelijke economische waarde betreft, gaat om reden hiervan niet op.

4.14. Vervolgens ligt de vraag voor of In PlanE c.s. de formule correct toepast nu Fenland Holding dit betwist. In PlanE c.s. heeft als productie 15 een berekening overgelegd die resulteert in een waarde volgens de formule van EUR 187.955,00.

De rechtbank heeft op dit punt behoefte aan nadere voorlichting door een door de rechtbank te benoemen deskundige. Deze deskundige dient met toepassing van de formule en de definities conform de tekst van artikel 1.4. van de aandeelhoudersovereenkomst, de waarde van de aandelen die Fenland Holding houdt in de Mede Groep te berekenen per juni 2007. Bij zijn onderzoek dient de deskundige tevens de stelling van Fenland Holding te betrekken dat na vertrek van [eiser 7] het resultaat in de jaarrekening 2006 naar beneden is bijgesteld. Alvorens tot het benoemen van een deskundige over te gaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de deskundigheid en aantal van de te benoemen deskundige(n) en de vragen die aan de deskundige(n) dienen te worden voorgelegd. Indien zij overeenstemming hebben over de perso(o)n(en) van de deskundige kunnen zij dit tevens aangeven, bij gebreke hiervan wordt partijen uitdrukkelijk verzocht geen personen te noemen. Ten aanzien van de kosten van de deskundige overweegt de rechtbank voorhands dat ieder van partijen de helft van het voorschot van de deskundige zal dienen te voldoen. De zaak zal hiertoe worden verwezen naar rol waarop partijen zich gelijktijdig uitsluitend over het bovenstaande bij akte dienen uit te laten.

4.15. Ieder verdere beslissing in conventie en in reconventie houdt de rechtbank aan.

in de zaak 07-1813

4.16. De vorderingen van Fenland Holding c.s. op Mede Groep c.s. in de gevoegde zaak komen voort uit het ontslag van [eiser 7] als bestuurder van de vennootschappen en de beëindiging van de managementovereenkomst tussen Fenland en Mede groep c.s.

Autokosten

4.17. Fenland Holding c.s. stelt dat zonder grond een bedrag is ingehouden op de ontslagvergoeding voor resterende leasetermijnen van de auto van EUR 34.477,08.

Mede Groep c.s. beroept zich op artikel 4 van de managementovereenkomst en stelt dat zij Fenland Holding c.s. bij de lease van de auto faciliteert en de kosten periodiek met de managementfee verrekent. Mede Groep c.s. is formeel de contractspartij van de leasemaatschappij. Met het einde van de managementovereenkomst komen de resterende leasetermijnen voor rekening van Fenland Holding c.s. en deze zijn ingehouden op de beëindigingvergoeding.

4.18. Ter comparitie van partijen hebben zij verklaard dat zij zich zullen inspannen dit punt in overleg te beslechten. Nu de rechtbank niet bekend is met de uitkomst van dit overleg wordt de beslissing op dit onderdeel aangehouden. Partijen dienen bij akte aan te geven of een beslissing van de rechtbank op dit onderdeel nog nodig dan wel dat zij hier inmiddels overeenstemming over hebben bereikt.

Kwijtschelding

4.19. De inhouding van EUR 6.410,60 op de beëindigingvergoeding is volgens Fenland Holding c.s. zonder grond. [eiser 7] heeft in zijn hoedanigheid van bestuurder namens de Mede Groep c.s. aan een oud werknemer een bedrag wegens overschrijding van de norm bij een leasecontract van een auto kwijtgescholden. Hij was hiertoe bevoegd en is hier niet voor aansprakelijk. Fenland Holding c.s. vordert betaling van dit bedrag.

4.20. Mede Groep c.s. stelt dat het besluit om aan de oud werknemer kwijtschelding te verlenen tot stand is gekomen in strijd met de interne regels binnen het bestuur. [eiser 7] heeft hier zijn taak onbehoorlijk vervuld.

4.21. Uit de stellingen van partijen volgt dat de kwijtschelding door [eiser 7] heeft plaatsgevonden op een moment dat hij bestuurder was van Mede Groep c.s. Vervolgens is voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van belang of [eiser 7] met deze handeling zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld als bedoeld in artikel 2:9 BW . Onder omstandigheden kan hier sprake van zijn indien de bestuurder onmiskenbaar tekort is geschoten, een ernstig persoonlijk verwijt treft en geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden gelijk gehandeld zou hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan niet gebleken. Zelfs als Mede Groep c.s. zou worden gevolgd in haar stelling dat [eiser 7] zijn medebestuurder [directeur] op de hoogte had moeten brengen van het kwijtschelden, en door dit na te laten een interne regel heeft geschonden, dan leidt dit nog niet tot het oordeel dat [eiser 7] hiervoor jegens de vennootschap persoonlijk aansprakelijk is. De verklaring van de zijde van [eiser 7] dat de kwijtschelding werd gedaan tegen de achtergrond om de werknemer te behouden is, ondanks dat met Mede Groep c.s. kan worden meegedacht dat dit ook averechts kan werken, voldoende en leidt tot het oordeel dat [eiser 7] geen zodanig ernstig persoonlijk verwijt treft dat maakt dat hij aansprakelijk is. Dit deel van de vordering ad EUR 6.410,60 is dan ook toewijsbaar. Als gevorderd en onvoldoende gemotiveerd weersproken, te vermeerderen met 19% BTW en de wettelijke handelsrente ex 6:119a BW vanaf 1 augustus 2007.

Rente

4.22. Fenland Holding c.s. maakt aanspraak op de wettelijke (handels)rente wegens vertraging in de betaling van de ontslagvergoeding. Deze vergoeding was direct op het moment van de opzegging, 25 juni 2007, verschuldigd en is eerst (deels) op 1 augustus 2007 betaald. Over het ingehouden deel tevens rente verschuldigd.

Mede Groep c.s. heeft dit weersproken

4.23. Na het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van Mede Groep B.V. op 25 juni 2007 is de managementovereenkomst per 1 augustus 2007 opgezegd. In artikel 7 van die overeenkomst is bepaald:

“7. Bij eenzijdige en/of onvrijwillige opzegging van deze overeenkomst door de MEDE Groep BV, is de MEDE Groep BV aan Fenland BV een vergoeding schuldig van 12 keer de vergoeding zoals onder punt twee van deze overeenkomst is afgesproken. Deze vergoeding wordt direct overgemaakt op de rekening van Fenland BV.”

4.24. De rechtbank overweegt dat opzegging op 25 juni 2007 is geschied tegen 1 augustus 2007. Uit de tekst van artikel 7 van de managementovereenkomst volgt dat de vergoeding direct wordt overgemaakt maar geeft niet specifiek aan welke datum onder direct moet worden verstaan. Een beëindigingvergoeding is in het algemeen bedoeld als een tegemoetkoming in het verlies van de inkomsten uit de overeenkomst. Niet gesteld of gebleken is dat partijen dit hier anders hebben bedoeld. Dit verlies treedt eerst in met ingang van de maand augustus 2007. Hieruit volgt dat moet worden aangenomen dat de betaling van de vergoeding eerst per deze datum verschuldigd was. Derhalve is tijdig betaald en wordt de gevorderde rente afgewezen.

Auteursrecht

4.25. Fenland Holding c.s. stelt rechthebbende te zijn van de stukken die [eiser 7] sinds april 2001 bij Mede Groep c.s. heeft opgesteld en die onder zijn leiding zijn opgesteld en vordert afgifte hiervan.

Mede Groep c.s. heeft dit gemotiveerd betwist.

4.26. De rechtbank stelt voorop dat niet gebleken is dat tussen partijen afspraken zijn gemaakt over auteursrechten. Verder is niet in geschil dat de betreffende stukken door Mede Groep c.s. openbaar zijn gemaakt. Gelet op artikel 6 en 8 van de Auteurswet , waar partijen zich op beroepen, dient de vordering van Fenland Holding c.s. afgewezen te worden. Artikel 8 Auteurswet bepaalt dat indien de vennootschap werk openbaar maakt zonder daarbij een natuurlijk persoon te vermelden, zij als de maker van dat werk wordt aangemerkt, tenzij de openbaarmaking onrechtmatig was. Zonder nadere onderbouwing van de zijde van Fenland Holding c.s., die ontbreekt, valt niet in te zien dat Mede Groep c.s., die moet worden aangemerkt als de openbaar makende instelling, onrechtmatig heeft gehandeld met de openbaarmaking.

Het subsidiaire beroep van Fenland Holding c.s. op de exhibitieplicht van 843a Rv kan haar evenmin baten en wordt door de rechtbank gepasseerd. Nu hiervoor is vastgesteld dat Fenland Holding c.s. geen auteursrechtelijke aanspraak toekomt, heeft Fenland Holding c.s. geen rechtmatig belang bij het inzien of overleggen van bescheiden omdat de grondslag hiervoor, het gestelde auteursrecht, is vervallen.

4.27. Resumerend zal in de gevoegde procedure de vordering tot betaling van een bedrag ad EUR 6.410,60, te vermeerderen met BTW en rente, worden toegewezen. De voor het overige gevorderde rente en auteursrechtelijke aanspraak wijst de rechtbank af. Tenslotte worden partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten uitsluitend over de vraag of zij over de autokosten een beslissing van de rechtbank wensen dan wel dat zij dit onderdeel in overleg hebben beslecht. Hiertoe wordt ook zaak 07-1813 verwezen naar de rol.

5. De beslissing

De rechtbank

in de zaak 07-1516, in conventie en in reconventie

5.1. verwijst de zaak naar de rol van 26 november 2008, voor het uitlaten bij akte door partijen gelijktijdig als genoemd in rechtsoverweging 4.14.;

5.2. houdt iedere verdere beslissing aan,

in de zaak 07-1813

5.3. verwijst de zaak naar de rol van 26 november 2008, voor het uitlaten bij akte door partijen gelijktijdig als genoemd in rechtsoverweging 4.27.;

5.4. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2008.

w.g. griffier w.g. rechter


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature