Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

De notaris tracht door het hanteren van artikel 10 van de Algemene Voorwaarden zijn eigen schade te beperken ten aanzien van de kosten die hij moet maken omdat hij bij tuchtprocedures betrokken kan worden door mogelijke querulanten. Dit nu is een wijze van beperking van het klachtrecht die de wetgever niet heeft beoogd. De wetgever heeft voor ogen gehad dat eventuele klachten op redelijk eenvoudige en informele wijze dienen te worden behandeld. Van een dergelijke regeling gaat onmiskenbaar een afschrikwekkende werking uit.

Voor de handliggend is dat de notaris en klager eerst tot een oplossing van het geschil trachten te geraken. Wanneer partijen geen overeenstemming bereiken, dan dient de gang naar de kamer en eventueel de gang naar het hof te worden gemaakt, zonder dat daar enige kosten – behoudens de eigen kosten – aan zijn verbonden.

Door het hanteren van de clausule in de Algemene Voorwaarden werpt de notaris een drempel op die tot gevolg heeft, althans kan hebben, dat een justitiabele zich beperkt voelt in zijn klachtrecht. Daardoor is het opnemen van een regeling van de aard als thans is neergelegd in artikel 10 van de oud-notaris in strijd met de eer en het aanzien van het notarisambt zoals neergelegd in artikel 98 lid 1 van de Wna .

Dit laat onverlet dat het hof zich er van bewust is dat de notaris in de uitvoering van zijn ambt bemoeilijkt kan worden door een klager die veel van zijn tijd vergt en dat hij, notaris, bij ongegrondverklaring van een klacht onnodige kosten maakt, die geheel voor zijn rekening komen. Artikel 99 leden 2 en 3 Wna kan de notaris daar enigszins in tegemoet komen doordat in artikel 99 lid 2 is bepaald dat de voorzitter van de kamer de klacht als kennelijk niet ontvankelijk of kennelijk ongegrond kan afwijzen. en, mocht de klacht vatbaar zijn voor minnelijk schikking , de voorzitter op grond van lid 3 van artikel 99 Wna een schikking kan beproeven.. Deze bepalingen kunnen echter niet worden doorkruist door het gebruik van een clausule als de onderhavige in Algemene Voorwaarden. De klacht is derhalve gegrond.

Uitspraak



GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

Beslissing van 16 september 2008 in de zaak onder nummer 200.000.664/01 NOT van:

MR. [naam]

voorheen notaris, thans kandidaat-notaris te [plaats],

APPELLANT,

gemachtigde: mr. J.M. de Heer,

tegen

KONINKLIJKE NOTARIËLE BEROEPSORGANISATIE,

gevestigd te ‘s-Gravenhage,

GEÏNTIMEERDE,

gemachtigde: mr. E.E. Minkjan.

1. Het geding in hoger beroep

1.1. Namens appellant, verder te noemen de notaris, is bij een op 17 december 2007 ter griffie ingekomen verzoekschrift – met één bijlage – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Rotterdam, verder te noemen de kamer, van 22 november 2007, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder ook te noemen de KNB, gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel aan de notaris.

1.2. Op 1 februari 2008 is van de zijde van de notaris een aanvullend verzoekschrift ter griffie van het hof ingekomen.

1.3. Van de zijde van de KNB is op 7 maart 2008 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.

1.4. Van de zijde van de notaris is op 29 april 2008 nog een productie ter griffie van het hof ingekomen.

1.5. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 mei 2008, alwaar zijn verschenen de gemachtigde van de KNB en de notaris met zijn gemachtigde. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van een pleitnotitie.

2. De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3. De feiten

3.1. In het Notariaat Magazine nummer 10 van oktober 2006 heeft de notaris een artikel gepubliceerd onder de titel ‘Klachten en eigen verantwoordelijkheid”. Hij verwijst hierin naar artikel 10 van de Algemene Voorwaarden die zijn kantoor hanteert ten aanzien van de kosten van een klachtbehandeling bij de kamer van toezicht.

Artikel 10 luidt:

“Ingeval de opdrachtgever klachten heeft jegens de notaris zal hij deze klachten eerst aan de notaris naar voren brengen. Wordt daarop naar de mening van opdrachtgever niet of niet op voldoende bevredigende wijze gereageerd, dan heeft de opdrachtgeverde mogelijkheid zich te wenden tot:

- de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie; of

- de desbetreffende Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen

en/of

- de burgerlijke rechter.

Diegene van de opdrachtgever en notaris die door de desbetreffende instantie in het ongelijk wordt gesteld is verplicht de schade te vergoeden, welke de in het gelijkgestelde partij heeft geleden, wat betreft de tijd die deze en/of zijn raadsman aan de gehele klachtbehandeling heeft besteed, waaronder zijn begrepen al zijn werkzaamheden en wel tegen het voor hem gebruikelijk geldende uurtarief danwel – bij gebrek van een dergelijk tarief – tegen een redelijke vergoeding.”

3.2. Naar aanleiding van het eerder genoemde artikel heeft de KNB op 29 december 2006 de notaris een brief geschreven waarin wordt bericht dat het bestuur zich niet kan vinden in het verhalen van kosten op de klagende cliënt zoals hiervoor breder weergegeven omdat het niet past om de kosten van een tuchtprocedure op de klager te verhalen.

3.3. Naar aanleiding van de brief van 29 december 2006 heeft er op 26 maart 2007 een gesprek plaats gevonden tussen de KNB en de notaris. Dit heeft niet tot enig resultaat geleid.

4. Het standpunt van de KNB

4.1. De KNB verwijt de notaris dat hij door het hanteren van artikel 10 van de Algemene Voorwaarden, een drempel opwerpt ten aanzien van een klager die zijn ontevredenheid over het handelen of nalaten van een notaris kenbaar wil maken middels een klachtprocedure omdat hij voor de aan een dergelijke procedure voor de notaris verbonden kosten dient op te komen indien hij in het ongelijk wordt gesteld. Hierdoor worden potentiële klagers in het indienen van klachten onredelijk gehinderd, omdat volgens de KNB het dreigen met kosten een intimiderende werking heeft op potentiële klagers. Door het niet kunnen uitspreken van een kostenveroordeling en het niet heffen van griffierecht bij de KNB en de kamers van toezicht, wordt juist getracht de drempel voor het indienen van klachten zo laag mogelijk te houden. De drempel die de notaris opwerpt is daarom in strijd met de eer en het aanzien van het notarisambt zoals bepaald in artikel 98 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna).

4.2. Als onderbouwing van haar standpunt verwijst de KNB naar de uitspraak van de kamer van toezicht te Almelo gedateerd 11 mei 2005 waarin werd bepaald dat het in het algemeen onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar was, dat een notaris zijn reacties op brieven waarin hij is gewezen op de onjuistheid van zijn handelen bij zijn cliënt in rekening heeft gebracht.

Tevens verwijst de KNB naar het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2003 (LJN AF0690) waarin wordt aangegeven dat “de kosten van een tuchtrechtprocedure” geen “redelijke kosten “zijn die in het kader van een civiele aansprakelijkheidsprocedure voor vergoeding in aanmerking komen. Het tuchtrecht dient immers om ín het algemeen belang een goede wijze van beroepsuitoefening te bevorderen”.

Ten slotte wijst de KNB op een uitspraak van de plaatsvervangend voorzitter van het bestuur van de ring Rotterdam waarin is bepaald dat “Door in de algemene voorwaarden een bepaling op te nemen die er (in beginsel) toe leidt dat de tijd, besteed aan klachtbehandeling, in rekening wordt gebracht, wordt een cliënt afgeschrikt om eventuele klachten aan de notaris kenbaar te maken, hetgeen in strijd is met de eer en waardigheid van het ambt.“

5. Het standpunt van de oud-notaris

5.1. De notaris betwist ten stelligste de stellingen van de KNB en verweert zich als volgt.

5.2. De notaris wijst er op dat de KNB in haar klacht slechts een aspect van artikel 10 in de Algemene Voorwaarden heeft belicht. De clausule heeft de strekking de cliënt te wijzen op de consequenties van zijn handelen bij het indienen van een klacht tegen de notaris. Indien een cliënt meent dat hij onheus is behandeld door de notaris en de instantie die over de klacht heeft geoordeeld de cliënt in het gelijk heeft gesteld, dan worden alle door hem gemaakte kosten vergoed door de notaris. Dit onderdeel van het artikel heeft de KNB onderkend.

Mocht klager echter in het ongelijk worden gesteld dan kan de notaris de kosten op klager verhalen. Deze clausule is opgenomen in de Algemene Voorwaarden om querulanten tegen te gaan, aangezien de notaris in zijn praktijk is geconfronteerd met kostbare en tijdrovende klachtprocedures die nergens toe hebben geleid. Tegen een dergelijke handelwijze wenst de notaris zich te beschermen. De notaris verwijst in dat verband naar het artikel van prof. mr. M.J.A. van Mourik in het WPNR van 30 september 2007 waarin wordt gesteld dat werkers in het notariaat voortdurend leven onder de druk dat ze – ongegrond – voor de tuchtrechter moeten verschijnen.

5.3. Ten aanzien van de door de KNB aangehaalde jurisprudentie is de notaris van mening dat de uitspraken niet ter zake doende zijn, dan wel niet van toepassing zijn op de onderhavige casus.

Bovendien betoogt de notaris dat er zich geen wettelijke bepaling verzet tegen de clausule zoals opgenomen in de Algemene Voorwaarden van zijn kantoor. Ten slotte stelt de notaris dat hier sprake is van contractsvrijheid tussen de cliënt en de notaris en dat de tuchtrechter niet kan treden in deze relatie.

6. De beoordeling

6.1. Aan het oordeel van het hof is onderworpen de vraag of de notaris in strijd handelt met de eer en aanzien van het notarisambt door het hanteren van artikel 10 in de Algemene Voorwaarden. Met de kamer is het hof van oordeel dat de wetgever heeft beoogd de toegang tot de tuchtrechter niet te bemoeilijken door het heffen van griffierecht of de mogelijkheid een kostenveroordeling op te leggen aan de in het ongelijk gestelde partij. De strekking van de wettelijke regeling is om de gang naar de tuchtrechter zo gemakkelijk mogelijk te maken voor de rechtzoekende.

6.2. De notaris tracht door het hanteren van artikel 10 van de Algemene Voorwaarden zijn eigen schade te beperken ten aanzien van de kosten die hij moet maken omdat hij bij tuchtprocedures betrokken kan worden door mogelijke querulanten. Dit nu is een wijze van beperking van het klachtrecht die de wetgever niet heeft beoogd. De wetgever heeft voor ogen gehad dat eventuele klachten op redelijk eenvoudige en informele wijze dienen te worden behandeld. Van een dergelijke regeling gaat onmiskenbaar een afschrikwekkende werking uit.

Voor de handliggend is dat de notaris en klager eerst tot een oplossing van het geschil trachten te geraken. Wanneer partijen geen overeenstemming bereiken, dan dient de gang naar de kamer en eventueel de gang naar het hof te worden gemaakt, zonder dat daar enige kosten – behoudens de eigen kosten – aan zijn verbonden.

Door het hanteren van de clausule in de Algemene Voorwaarden werpt de notaris een drempel op die tot gevolg heeft, althans kan hebben, dat een justitiabele zich beperkt voelt in zijn klachtrecht. Daardoor is het opnemen van een regeling van de aard als thans is neergelegd in artikel 10 van de oud-notaris in strijd met de eer en het aanzien van het notarisambt zoals neergelegd in artikel 98 lid 1 van de Wna .

6.3. Dit laat onverlet dat het hof zich er van bewust is dat de notaris in de uitvoering van zijn ambt bemoeilijkt kan worden door een klager die veel van zijn tijd vergt en dat hij, notaris, bij ongegrondverklaring van een klacht onnodige kosten maakt, die geheel voor zijn rekening komen. Artikel 99 leden 2 en 3 Wna kan de notaris daar enigszins in tegemoet komen doordat in artikel 99 lid 2 is bepaald dat de voorzitter van de kamer de klacht als kennelijk niet ontvankelijk of kennelijk ongegrond kan afwijzen. en, mocht de klacht vatbaar zijn voor minnelijk schikking , de voorzitter op grond van lid 3 van artikel 99 Wna een schikking kan beproeven.. Deze bepalingen kunnen echter niet worden doorkruist door het gebruik van een clausule als de onderhavige in Algemene Voorwaarden. De klacht is derhalve gegrond.

6.4. De KNB heeft met het indienen van de klacht, naar zij uitdrukkelijk heeft gesteld, niet voor ogen gehad dat aan de notaris een maatregel wordt opgelegd, nu zij de klacht heeft ingediend met het oogmerk om duidelijkheid te verkrijgen met betrekking tot gebruik van de voornoemde clausule. Het hof is van oordeel dat het handelen van de notaris klachtwaardig is, maar onder de gegeven omstandigheden niet dermate onzorgvuldig dat het opleggen van een maatregel passend en geboden zou zijn.

6.5. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7. De beslissing

- Het hof:

- bekrachtigt de beslissing van de kamer onder verbetering van de gronden

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.M.A. Verscheure en R.J.Q. Klomp en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 16 september 2008 door de rolraadsheer.

Kamer v¬an Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notaris¬sen te Rotterdam

Reg.nr. 23/07

Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt van:

Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie,

gevestigd te Den Haag,

klaagster,

- tegen -

mr. [naam],

notaris te [plaats],

hierna te noemen de notaris.

1. Het verloop van de procedure

1.1

De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:

- klaagschrift d.d. 18 juni 2007;

- verweerschrift d.d. 27 juli 2007;

- pleitnota van de notaris overgelegd ter zitting.

1.2

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 18 oktober 2007. Daarbij zijn zowel klaagster, vertegenwoordigd door mr. H.J. van Weeghel, als de notaris verschenen. Partijen hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht.

2. De feiten

De Kamer gaat uit van de navolgende feiten:

2.1

Artikel 10 van de Algemene Voorwaarden (hierna: de clausule) zoals gebruikt door de notaris luidt als volgt: “Ingeval de opdrachtgever klachten heeft jegens de notaris zal hij deze klachten eerst aan de notaris naar voren brengen. Wordt daarop naar de mening van de opdrachtgever niet of niet op voldoende bevredigende wijze gereageerd, dan heeft de opdrachtgever de mogelijkheid zich te wenden tot:

- De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie; of

- De desbetreffende Kamer van Toezicht over de notarissen en Kandidaat-notarissen; en/of

- De burgerlijke rechter

Diegene van de opdrachtgever en notaris die door de desbetreffende instantie in het ongelijk wordt gesteld is verplicht de schade te vergoeden, welke de in het gelijk gestelde partij heeft geleden, wat betreft de tijd die deze en/of zijn raadsman aan de gehele klachtbehandeling heeft besteed, waaronder zijn begrepen al zijn werkzaamheden en wel tegen het voor hem gebruikelijk geldende uurtarief danwel – bij gebreke van een dergelijk tarief – tegen een redelijke vergoeding.”

2.2

Op 10 oktober 2006 is een door de notaris geschreven artikel getitel d: “Klachten en eigen verantwoordelijkheid” in het Notariaat Magazine verschenen.

2.3

Naar aanleiding van het onder 2.2 genoemde artikel heeft klaagster op 26 december 2006 een brief aan de notaris geschreven waarin argumenten tegen het berekenen van kosten aan klagers zijn geformuleerd.

2.4

Naar aanleiding van de onder 2.3 genoemde brief heeft op 26 maart 2007 een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en de notaris. Hoewel er over en weer begrip is voor elkaars standpunten zijn klaagster en de notaris niet nader tot elkaar gekomen.

3. De klacht

3.1

Klaagster meent dat het dreigen met kosten indien een klager in het ongelijk wordt gesteld, intimiderend werkt op degene die zijn ontevredenheid middels een klacht kenbaar wil maken. Hierdoor wordt het indienen van klachten onredelijk gehinderd.

Door het ontbreken van behandel- of griffierecht bij klaagster en Kamers van Toezicht, wordt juist getracht de drempel voor het indienen van klachten zo laag mogelijk te maken. Klaagster acht het dan ook in strijd met de eer en het aanzien van het notaris ambt om zelfstandig alsnog een drempel te creëren voor klachtprocedures middels de clausule in de Algemene Voorwaarden. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst klaagster op de volgende uitspraken.

3.2

De Kamer van Toezicht te Almelo heeft in haar beslissing inzake de klachtzaak met kenmerk 11/04 Wna d.d. 11 mei 2005 onder andere bepaald dat het: “in het bijzonder verkeerd was, dat de notaris zijn reacties op brieven waarin hij is gewezen op de onjuistheid van zijn handelen in rekening heeft gebracht”.

3.3

De Hoge Raad heeft in zijn arrest d.d. 10 januari 2003 bepaald dat de kosten van een tuchtrechtprocedure geen ‘redelijke kosten’ zijn die in het kader van een civiele aansprakelijkheidsprocedure voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het tuchtrecht dient om ‘in het algemeen belang een goede wijze van beroepsuitoefening te bevorderen’. De Hoge Raad legt uit dat hoewel het tuchtrecht vaak wordt gebruikt als voorportaal van een civiele aansprakelijkheidsprocedure en in het algemeen zodanig ook nut kan hebben, de tuchtrechter geen oordeel geeft over de civiele aansprakelijkheid van een beroepsbeoefenaar. Dit is de reden waarom de inde tuchtprocedure gemaakte kosten niet als ‘redelijke kosten’ in een civiele aansprakelijkheidsprocedure voor vergoeding in aanmerking komen.

3.4

De plaatsvervangend voorzitter van het bestuur van de ring Rotterdam heeft in zijn uitspraak d.d. 10 augustus 2006 bepaald: “dat een notaris bereid moet zijn om inhoudelijke klachten over de wijze waarop zijn werkzaamheden zijn uitgevoerd te bespreken met zijn cliënt en moet trachten tot een oplossing te geraken. Door in de algemene voorwaarden een bepaling op te nemen die er (in beginsel) toe leidt dat de tijd, besteed aan de klachtbehandeling, in rekening wordt gebracht, wordt een cliënt afgeschrikt om eventuele klachten aan de notaris kenbaar te maken, hetgeen in strijd is met de eer en waardigheid van het ambt”.

3.5

Klaagster benadrukt dat deze klacht slechts bedoeld is voor het verkrijgen van duidelijkheid omtrent het gebruik van de door de notaris gehanteerde clausule in zijn Algemene Voorwaarden, niet voor het doen nemen van tuchtmaatregelen.

4. Standpunt van de notaris

4.1

De notaris betwist dat de bewuste clausule in zijn Algemene Voorwaarden de eer en het aanzien van het notarisambt schaadt. Er is volgens de notaris geen sprake van dreigen met kosten. Er is sprake van wijzen op de consequenties van het handelen van de potentiële klager. Indien een cliënt terecht meent dat hij door de notaris onjuist is behandeld en de klachtbeoordelende instantie hem daarin gelijk geeft, worden alle door de klager gemaakte kosten integraal vergoed door de notaris. Het omgekeerde is echter ook het geval. Indien de klager in het ongelijk wordt gesteld, bestaat voor de notaris de mogelijkheid de door hem gemaakte kosten op de klager te verhalen. De regeling is dus evenwichtig.

4.2

De notaris verwijst voorts naar het artikel van Prof mr. M.J.A. van Mourik in WPNR van 30 september 2007 waarin wordt gesteld dat de werkers in het notariaat in de praktijk ervaren dat achter iedere brief en iedere gesprek een potentiële klager schuilgaat, en dat ze leven onder de voortdurende druk dat ze, ongegrond voor de tuchtrechter moeten verschijnen. Het voeren van een deugdelijk verweer in klachtprocedures is een kostbare en tijdrovende aangelegenheid die in beginsel geheel voor rekening van de notaris komt. De clausule in de Algemene Voorwaarden wordt als zodanig gehanteerd als bescherming tegen querulanten die zich niet kunnen neerleggen bij hun ongelijk. Voorts stelt de notaris dat het hanteren van de clausule in de Algemene Voorwaarden niet wil zeggen dat de notaris zich ook in alle gevallen daarop zal beroepen.

4.3

De notaris verwijst tevens naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 12 april 2006 met zaak-/rolnummer 201549/HA ZA 03-1970 waarin onder meer het volgende is overwogen: “Daar uit artikel 10 van de toepasselijke Algemene Voorwaarden van [naam] voortvloeit dat X de tijd die [naam] aan de klachtprocedure heeft besteed moet vergoeden,het overzicht voldoende inzichtelijk maakt hoeveel tijd met de klachtprocedure gemoeid was en deze hoeveelheid tijd niet onredelijk voortkomt […] komen de […] werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking.”

“Conform de Algemene Voorwaarden van [naam] zijn de kosten die samenhangen met de aan de klachtprocedure bestede tijd vast te stellen naar het gebruikelijke commerciële tarief. Voorzover X en Y ook ten aanzien van deze kosten hebben willen betogen dat deze hoogstens de helft van het commerciële tarief mogen bedragen wordt dit als onvoldoende onderbouwd verworpen.”

4.4

Ten aanzien van de onder 3.2 genoemde uitspraak merkt de notaris op dat de klacht in dit geval gegrond werd verklaard. De uitspraak is dus niet ter zake doende omdat de Kamer van Toezicht te Almelo zich niet heeft uitgesproken over de situatie dat een klacht ongegrond verklaard wordt.

4.5

Ten aanzien van het onder 3.3 genoemde arrest merkt de notaris op dat dit arrest niet de situatie behandelt dat tussen notaris en cliënt is overeengekomen dat, in geval van een klacht, de in het gelijk gestelde partij haar kosten mag verhalen op de in het ongelijk gestelde partij. Het arrest is dus niet op de onderhavige klacht van toepassing.

4.6

Tot slot is er volgens de notaris geen wettelijke bepaling die zich verzet tegen deze clausule in de Algemene Voorwaarden en dat een tuchtrechter niet kan oordelen over de contractvrijheid tussen een notaris en zijn cliënt.

5. De beoordeling

5.1

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met artikel 98 van de Wna . Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

5.2

In deze klacht staat de vraag centraal of de door de notaris gehanteerde clausule in zijn Algemene Voorwaarden in strijd is met de eer en waardigheid van het notarisambt.

5.3

Vast staat dat de wetgever geen bepalingen heeft geformuleerd welke ruimte bieden voor het heffen van behandel- of griffierechten in klachtzaken behandeld door de notariële Kamers van Toezicht. Kennelijk heeft de wetgever hiermee beoogd de procedure bij de Kamer van Toezicht laagdrempelig te houden. De Kamer is van oordeel dat de mogelijke financiële consequenties voor een klager zoals verwoord in de clausule in de Algemene Voorwaarden van de notaris wel degelijk een drempel opwerpen voor potentiële klagers.

5.4

De Kamer acht het in strijd met de eer en waardigheid van het notarisambt om in afwijking van de bedoeling van de wetgever eigener beweging een drempel op te werpen zoals door de notaris in zijn Algemene voorwaarden is gebeurd. De notariële klachtenregeling strekt er juist toe op tamelijk informele wijze klachten en bezwaren van cliënten te behandelen, doorgaans eerst in bilateraal overleg tussen notaris en cliënt en - zo daarin geen bevredigende oplossing wordt gevonden - daarna ten overstaan van de Kamer van Toezicht.

5.5

Aan de notaris kan worden toegegeven dat het risico bestaat dat een notaris door een kennelijk ongegrond klagende klager nodeloos (kostbare) tijd kwijt is aan verweer. Weliswaar biedt de regeling van art. 99, lid 2 en 3 Wna in die gevallen maar beperkt soulaas, maar dat vormt geen vrijbrief de bedoeling van de wetgever middels algemene voorwaarden te doorkruisen. De klacht zal derhalve gegrond worden verklaard. De Kamer acht het klachtwaardig handelen van de notaris echter niet dermate onzorgvuldig dat dit het opleggen van een maatregel rechtvaardigt, temeer daar klaagster heeft aangegeven dat de klacht slechts bedoeld is voor het verkrijgen van duidelijkheid omtrent het gebruik van de clausule in de Algemene Voorwaarden van de notaris.

6. De beslissing

De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-nota¬ris¬sen te Rotterdam,

verklaart de klacht gegrond zonder oplegging van een maatregel;

Deze beslissing is gegeven op 18 oktober 2007 door mrs. W. van Veen, A.G. Scheele-Mülder, R. van der Galiën, J.H.J. Preller en R.G.M. Gores in tegenwoordigheid van de secretaris, W. Blokland.

Uitgesproken ter openbare vergadering op 22 november 2007.

De secretaris, De voorzitter,

W. Blokland W. van Veen

Deze beslissing is verzonden op:

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature