Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

(Beperkte) Reikwijdte belediging, art. 137c Sr. Vooropgesteld wordt dat het i.c. gaat om belediging van een groep mensen wegens hun godsdienst en niet om het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (art. 137d Sr) of om godslastering (art.147 Sr). Al deze misdrijven zijn strafbaar gesteld als misdrijf tegen de openbare orde. Voorts gaat het in cassatie in de 1e plaats om de specifieke betekenis van de in art. 137c Sr opgenomen uitdrukking 'belediging van een groep mensen wegens hun godsdienst of levensovertuiging'. Indien uitlatingen niet als zodanig kunnen worden aangemerkt en dus in dit opzicht buiten het bereik van art. 137c Sr vallen, komt de vraag of daarbij de grenzen van vrijheid van meningsuiting zijn overschreden niet in beeld en behoeft dus ook de vraag of bij de wet voorziene beperking die art. 137c Sr aan het recht op vrije meningsuiting stelt in concreto gerechtvaardigd is, geen beantwoording. Art. 137c Sr stelt strafbaar het zich beledigend uitlaten "over een groep mensen wegens hun godsdienst", doch niet het zich beledigend uitlaten over een godsdienst, ook niet als dit geschiedt op zo'n wijze dat de aanhangers daardoor in hun godsdienstige gevoelens worden gekrenkt. Strafbaar is enkel het nodeloos krenkend uitlaten over een groep mensen omdat deze een bepaalde godsdienst aanhangt. Het beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun godsdienst valt immers alleen onder art. 137c Sr als men de mensen, behorend tot die groep, collectief treft in hetgeen voor die groep kenmerkend is, nl. hun godsdienst, en men hen beledigt juist omdat zij van dat geloof zijn. Alle, zelfs felle kritiek op opvattingen die in die groep leven of op het gedrag van hen, die tot de groep behoren, blijft buiten het bereik van art. 137c Sr. Gelet op die door de wetgever beoogde, beperkte reikwijdte van art. 137c Sr, vereist deze bepaling dat de uitlating onmiskenbaar betrekking heeft op een bepaalde groep mensen die door hun godsdienst wordt gekenmerkt en zich daardoor onderscheidt van anderen. De enkele omstandigheid dat grievende uitlatingen over een godsdienst ook de aanhanger daarvan krenken is niet voldoende om die uitlatingen te kunnen gelijkstellen met uitlatingen over die aanhangers, dus over een groep mensen vanwege hun godsdienst i.d.z.v, art. 137c Sr. I.c. heeft het Hof daaromtrent blijk gegeven van een te ruime - en dus onjuiste - opvatting door te oordelen dat verdachte met de poster met de tekst "Stop het gezwel dat Islam heet" zich onnodig grievend heeft uitgelaten over de Islam en dat "gezien de verbondenheid tussen de Islam en haar gelovigen" deze uitlating reeds daardoor ook beledigend is voor "die groep mensen die de Islam belijden". HR spreekt om doelmatigheidsredenen vrij.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



10 maart 2009

Strafkamer

nr. 01509/07

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 november 2006, nummer 20/010210-05, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het middel

2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit het misdrijf van art. 137c, eerste lid, Sr oplevert.

2.2.1. Aan de verdachte is primair opruiing (art. 131 Sr) tenlastegelegd. Daarvan is hij vrijgesproken.

2.2.2. Aan de verdachte is subsidiair tenlastegelegd dat:

"hij op of omstreeks 7 november 2004 te Valkenswaard, zich in het openbaar, bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten aanhangers van de Islam, wegens hun godsdienst, door opzettelijk beledigend zichtbaar ter plaatse op een raam aan de straatzijde van een woning gelegen aan de [a-straat 1] een poster van A3 formaat met de tekst: "Stop het gezwel dat Islam heet. Theo is voor ons gestorven, wie wordt nu de volgende? Kom in verzet NU. Nationale Alliantie, wij buigen niet voor Allah. Word lid! N.A. Postbus [001], [plaats], Http://www.nationalealliantie.com" op te hangen, in elk geval voorhanden te hebben."

2.2.3. Daarvan heeft het Hof bewezenverklaard dat:

"hij op 7 november 2004 te Valkenswaard, zich in het openbaar, bij geschrift, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten aanhangers van de Islam, wegens hun godsdienst, door opzettelijk beledigend zichtbaar ter plaatse op een raam aan de straatzijde van een woning gelegen aan de [a-straat 1] een poster van A3 formaat met in de tekst onder meer: "Stop het gezwel dat Islam heet" op te hangen."

2.2.4. Onder "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" houdt 's Hofs arrest het volgende in:

"De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

De raadsman van de verdachte heeft ter zitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde feit. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de verdachte met de uiting in het pamflet "Stop het gezwel dat Islam heet", het oog heeft gehad op de Islam als maatschappelijke misstand en niet op de belijders daarvan c.q. de leden van die geloofsgemeenschap, hetgeen ook zou blijken uit de toevoeging in het pamflet "Wij buigen niet voor Allah!". Volgens de raadsman volgt hieruit dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen wegens hun godsdienst, te weten de aanhangers van de Islam.

Subsidiair, voor het geval het hof op dat punt anders zou oordelen, heeft de raadsman van de verdachte, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de uitlating "Stop het gezwel dat Islam heet" door de verdachte werd gedaan vanuit een politieke overtuiging, te weten het verzet tegen de multiculturele samenleving. In het licht van die maatschappelijke context komt, aldus de raadsman, het strafwaardig beledigend karakter aan de uitlating te ontvallen. Bovendien is, aldus de raadsman, in het kader van die maatschappelijke context tevens van belang dat in de tijd dat de verdachte de gewraakte uitlating deed, er een golf van ontzetting en protest over het land ging tengevolge van de moord op Theo van Gogh op 2 november 2004. Ook daardoor komt, aldus de raadsman, de strafwaardigheid aan het beledigende karakter van de uitlating te ontvallen.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Het hof is van oordeel dat de uiting op de poster "Stop het gezwel dat Islam heet", zowel op zichzelf beschouwd als bezien in de context waarin deze uiting is gedaan als beledigend is aan te merken voor mensen die deel uitmaken van de islamitische geloofsgemeenschap. Door de Islam aan te duiden als een gezwel, en daarmee tot uitdrukking te brengen dat het daarbij gaat om iets kwaadaardigs dat verwijderd of uitgebannen zou moeten worden, heeft verdachte zich middels de tekst op de poster onnodig grievend uitgelaten over de Islam, en gezien de verbondenheid tussen de Islam en haar gelovigen, ook ten aanzien van die groep mensen die de Islam belijden.

Verdachte heeft daarmee, ook bezien tegen de achtergrond dat de betreffende poster kenbaar afkomstig was van de Nationale Alliantie en het gegeven dat het feit zich vlak na de moord op Theo van Gogh heeft afgespeeld, de grenzen van hetgeen in het licht van het recht op vrijheid van meningsuiting toelaatbaar moet worden geacht overschreden. Noch de afkomst van de poster, noch de moord op Theo van Gogh doen af aan het beledigend karakter van de uiting "Stop het gezwel dat Islam heet", terwijl tijdens het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken is van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat het zou gaan om een uiting dienstig aan het publieke debat waardoor het beledigend karakter aan de uiting komt te ontvallen.

Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de raadsman in al zijn onderdelen."

2.3.1. De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 137c, eerste lid, Sr. Deze bepaling luidt als volgt:

"Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."

2.3.2. De parlementaire stukken inzake de totstandkoming van deze bepaling houden onder meer het volgende in:

"Onjuist is echter de bewering dat het wetsontwerp elke belediging van de genoemde groepen zowel naar vorm als naar inhoud strafbaar zou willen stellen. Hierbij wordt uit het oog verloren dat de ontworpen bepaling slechts straf stelt op (opzettelijke en openbare) belediging van die groepen wegens hun ras, godsdienst of levensovertuiging. Deze toevoeging limiteert niet alleen de beschermde groepen, maar brengt tevens een zeer aanzienlijke beperking aan in de strafbaarheid van belediging van die groepen.

(...)

Het voorgestelde artikel 137c is echter slechts gericht tegen krenking op punten waarop niet meer kan worden geargumenteerd en tegen aantasting in hetgeen voor het menselijk bestaan van fundamentele waarde is. Strafbaar is enkel het aantasten van de eigenwaarde of het in diskrediet brengen van de groep, omdat die van een bepaald ras is, een bepaalde godsdienst belijdt of een bepaalde levensovertuiging is toegedaan. Kritiek op opvattingen en gedragingen - in welke vorm ook - valt buiten het bereik van de ontworpen strafbepaling."

Kamerstukken II 1969-1970, 9724, Memorie van Antwoord, nr. 6, p. 4.

"Het beledigen van een groep zal dus - anders dan nu - alleen strafbaar zijn als men de mensen, behorend tot die groep, collectief treft in hetgeen voor die groep kenmerkend is, namelijk in hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging en men hen beledigt juist omdat zij van dit ras, dat geloof of die levensovertuiging zijn. Alle, zelfs felle kritiek op opvattingen die in die groep leven of op het gedrag van hen, die tot de groep behoren, blijft buiten het bereik van de strafwet."

Handelingen I 1970-1971, p. 555.

2.4.1. Vooropgesteld moet worden dat het in deze zaak gaat om een strafvervolging ter zake van het doen van een beledigende uitlating over een groep mensen wegens hun godsdienst (art. 137c Sr) en niet om een vervolging wegens - kort gezegd - het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld tegen persoon of goed van mensen wegens hun godsdienst (art. 137d Sr) en evenmin om een vervolging wegens het zich door smalende godslastering op voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze uitlaten (art. 147 Sr). Al deze drie feiten zijn strafbaar gesteld als misdrijf tegen de openbare orde.

2.4.2. Voorts gaat het in cassatie in de eerste plaats om de specifieke betekenis van de in art. 137c Sr opgenomen uitdrukking 'belediging van een groep mensen wegens hun godsdienst of levensovertuiging'. Het gaat hier niet om de andere in dit artikel genoemde gevallen van belediging van een groep mensen en dus niet om belediging van een groep mensen wegens hun ras, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap.

Indien uitlatingen niet kunnen worden aangemerkt als 'belediging van een groep mensen wegens hun godsdienst' en dus in dit opzicht buiten het bereik van art. 137c Sr vallen, komt de vraag of daarbij de grenzen van de - onder meer door art. 10 EVRM gewaarborgde - vrijheid van meningsuiting zijn overschreden niet in beeld en behoeft dus ook de vraag of de bij de wet voorziene beperking die art. 137c Sr aan het recht op vrijheid van meningsuiting stelt in concreto gerechtvaardigd is geen beantwoording.

2.5.1. Art. 137c Sr stelt strafbaar het zich beledigend uitlaten "over een groep mensen wegens hun godsdienst", doch niet het zich beledigend uitlaten over een godsdienst, ook niet indien dit geschiedt op zo'n wijze dat de aanhangers van die godsdienst daardoor in hun godsdienstige gevoelens worden gekrenkt.

Strafbaar is enkel het zich nodeloos krenkend uitlaten over een groep mensen omdat deze een bepaalde godsdienst aanhangt. Het beledigen van een groep mensen wegens hun godsdienst valt - aldus de wetsgeschiedenis - immers alleen onder art. 137c Sr als men de mensen, behorend tot die groep, collectief treft in hetgeen voor die groep kenmerkend is, namelijk in hun godsdienst, en men hen beledigt juist omdat zij van dat geloof zijn. Alle, zelfs felle kritiek op opvattingen die in die groep leven of op het gedrag van hen, die tot de groep behoren, blijft buiten het bereik van art. 137c Sr.

2.5.2. Gelet op de beperkte reikwijdte van art. 137c Sr die door de wetgever is beoogd, vereist deze bepaling dat de uitlating onmiskenbaar betrekking heeft op een bepaalde groep mensen die door hun godsdienst wordt gekenmerkt en zich daardoor onderscheidt van anderen. De enkele omstandigheid dat grievende uitlatingen over een godsdienst ook de aanhangers van die godsdienst krenken, is niet voldoende om die uitlatingen te kunnen gelijkstellen met uitlatingen over die aanhangers, dus over een groep mensen wegens hun godsdienst in de zin van art. 137c Sr.

2.6. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich met zijn poster met daarop de tekst "Stop het gezwel dat Islam heet" onnodig grievend heeft uitgelaten over de Islam. Het Hof heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat "gezien de verbondenheid tussen de Islam en haar gelovigen" deze uitlating reeds daardoor ook beledigend is voor "die groep mensen die de Islam belijden". Naar uit het voorgaande volgt, heeft het Hof aldus blijk gegeven van een te ruime - en dus onjuiste - opvatting omtrent de in art. 137c, eerste lid, Sr voorkomende uitdrukking "een groep mensen wegens hun godsdienst".

2.7. Het middel is gegrond.

2.8. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen zelf de zaak afdoen en de verdachte van het hem tenlastegelegde vrijspreken.

3. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd, en als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 19 juli 2005 is vernietigd;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 maart 2009.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature