Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

vrouw veroordeeld tot 12 jaar voor doodschieten van haar partner; rechtbank acht sprake van moord

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/527203-07 (PROMIS)

Datum uitspraak: 10 maart 2008

op tegenspraak

VONNIS

van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring “Nieuwersluis” te Nieuwersluis.

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 februari 2008.

1. Telastelegging

Aan verdachte is telastegelegd dat

zij en/of haar mededader(s) op enig tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 8 juni 2007 tot en met 13 juni 2007 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven hebben/heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), vorenbedoelde [slachtoffer] een of meermalen in/door diens hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is

overleden;

Subsidiair:

een tot op heden onbekend gebleven persoon en/of één of meer mededader(s) op enig tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 8 juni 2007 tot en met 13 juni 2007 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachte rade) [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die tot op heden onbekend gebleven persoon en/of één of meer mededader(s) met dat opzet (en na kalm en rustig overleg), vorenbedoelde [slachtoffer] één of meerma(a)l(en) in/door diens hoofd geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest;

en/of

een tot op heden onbekend gebleven persoon en/of één of meer mededader(s) op enig tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 8 juni 2007 tot en met 13 juni 2007 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachte rade) [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die tot op heden onbekend gebleven persoon en/of één of meer mededader(s) met dat opzet (en na kalm en rustig overleg), vorenbedoelde [slachtoffer] één of meerma(a)l(en) in/door diens hoofd geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welk feit zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 13 juni 2007 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen.

3. Waardering van het bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

op een tijdstip in de periode van 8 juni 2007 tot en met 9 juni 2007 te Amstelveen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, vorenbedoelde [slachtoffer] meermalen in en door diens hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.

4. Het bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft vermoord en overweegt daartoe als volgt.

A vaststaande feiten

Op 13 juni 2007, omstreeks 20.00 uur komt [persoon 1] bij de politie. Hij maakt melding van een stoffelijk overschot dat die dag door hem op de [adres] te Amstelveen is aangetroffen. Circa een half uur later komen verbalisanten ter plaatse en treffen daar het dode lichaam van [slachtoffer] (verder: [slachtoffer]) aan. [slachtoffer] ligt op een matras op de grond van de slaapkamer, met een dekbed en een deken (dekbedovertrek) over hem heen. Onder die deken, maar op het hoofd van [slachtoffer], ligt een geperforeerd en aan de onderzijde - dat wil zeggen de zijde die contact maakte met het hoofd van [slachtoffer] - met bloed besmeurd kussen. Een tweetal beschadigingen in het kussensloop zijn vrijwel zeker inschotbeschadigingen die zijn veroorzaakt door schoten afgevuurd van een afstand tussen de 0 (niet opgezet) en de 25 centimeter. Op en rond het - eveneens met bloed besmeurde - matras waar [slachtoffer] op ligt worden drie hulzen aangetroffen. Het achterhoofd van [slachtoffer] heeft 4 perforaties. Het gaat om drie inschoten en één doorschot. In het bovengedeelte van de linker arm die onder het hoofd van [slachtoffer] lag, is eveneens een perforatie aangetroffen. Gelet op deze in- en doorschoten lag [slachtoffer] mogelijk te slapen met zijn hoofd op zijn linker bovenarm toen hij werd doodgeschoten. Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut opgestelde obductieverslag blijkt dat het intreden van de dood van [slachtoffer] wordt verklaard door weefselschade en functieverlies van de hersenen, opgelopen door schotletsels. Tevens blijkt uit dit verslag dat [slachtoffer] reeds een aantal dagen eerder moet zijn overleden.

Van braak in of bij de woning zijn geen sporen gevonden. Voor zover sprake zou zijn van een van buiten komende dader, heeft deze zich de toegang tot de woning verschaft door middel van een (valse) sleutel of het manipuleren van de sluiting van de toegangsdeur. Ook zijn er geen tekenen van een worsteling nu [slachtoffer] ordelijk onder het witte dekbed lag.

Op 8 juni 2007 omstreeks 21.00 uur heeft een vriend van [slachtoffer], genaamd [persoon 5], de woning aan de [adres] te Amstelveen verlaten. Op dat moment was [slachtoffer] nog in leven en samen met verdachte en hun kinderen in de woning aanwezig.

In de nacht van 8 op 9 juni 2007 heeft verdachte veelvuldig telefonisch contact met diverse personen, onder wie de in [buitenland] woonachtige [persoon 2], met wie verdachte een seksuele relatie had. Dat telefoonverkeer stopt omstreeks 04.29 uur. Op 9 juni 2007 omstreeks 06.42 uur belt verdachte met haar broer [broer verdachte] (verder: [broer verdachte]), die vervolgens om 07.06 uur verdachte terugbelt. Vanaf 8.42 uur peilt de mobiele telefoon van verdachte uit in Amsterdam in de nabijheid van de Hoofdweg. Uit het overzicht van het telefoonverkeer met de mobiele telefoon van [slachtoffer] blijkt dat hij op 8 juni 2007 nog veelvuldig contact heeft via dat telefoonnummer, maar dat er na die datum geen enkel contact meer plaatsvindt.

De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande vanuit dat [slachtoffer] om het leven is gekomen in de periode tussen 8 juni, 21.00 uur en de volgende ochtend, rond 07.00 uur. Daarvoor is hij nog in leven gezien, terwijl daarna het gebruikelijke patroon van intensief telefoonverkeer abrupt is geëindigd, waarbij verdachte rond laatstgenoemde vroege - en derhalve ongebruikelijke - tijdstip de woning heeft verlaten. Daar komt bij dat [kind 1] heeft verklaard dat verdachte bij het verlaten van de woning tegen hem heeft gezegd dat dit moest omdat de politie zo dadelijk zou komen. De rechtbank acht voorts gelet op de ernst van het daardoor veroorzaakte letsel aannemelijk dat bij [slachtoffer] direct, of hoogstens zeer kort ná het tot vier keer toe in en door het hoofd schieten, de dood is ingetreden.

B verklaring verdachte ter terechtzitting

Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij sedert 1999 een relatie met [slachtoffer] had, dat het in de laatste maanden van 2006 heel slecht ging met die relatie en dat zij toen ook in een Blijf van mijn Lijf-huis heeft verbleven, samen met de twee kinderen, [kind 1] en [kind 2]. Vanaf januari 2007 kwam verdachte weer regelmatig bij [slachtoffer] in de woning aan de [adres] en verbleef daar dan, meestal met de kinderen, in weerwil van de omstandigheid dat de woonkamer van de flat volledig werd gebruikt als hennepkwekerij. De relatie met hem was verbeterd en [slachtoffer] besteedde ook meer aandacht aan de kinderen. Op 8 juni 2007 om circa 20.00 is verdachte met haar kinderen gearriveerd in de woning en zij heeft vervolgens de avond met hen en [slachtoffer] doorgebracht. Er is op enig moment een kleine onenigheid geweest omdat [slachtoffer] boos was op [kind 1] en verdachte het daar niet mee eens was. Om ongeveer 24.00 uur is [slachtoffer] gaan slapen, terwijl de kinderen toen ook al lagen te slapen, allen in dezelfde kamer. Verdachte is nog lang opgebleven en verstuurt en ontvangt via haar mobiele telefoon diverse sms-berichten. Na het laatste bericht, omstreeks 04.30 uur is verdachte gaan slapen. [slachtoffer] lag op zijn linker zij, met zijn gezicht naar de muur en met zijn hoofd bij de deur.

Op een zeker moment is verdachte wakker geworden, omdat zij [kind 2] hoorde huilen. Kort daarna hoort zij een vaag geluid, lijkend op een deur die dicht gaat. Zij pakt de huilende [kind 2] bij zich en terwijl zij in die beweging overeind komt, kijkt zij vluchtig naar [slachtoffer]. Dan ziet zij in een flits dat er op het hoofd van [slachtoffer] wat bloed zit en raakt in paniek. Verdachte pakt de nog steeds huilende [kind 2] en zet hem in de kamer tegenover de slaapkamer. Zij loopt terug naar de slaapkamer en ziet dan nog meer bloed bij het hoofd van [slachtoffer]. Verdachte vermoedt op dat moment dat [slachtoffer] ten minste ernstig gewond en wellicht dood is en gooit een deken over [slachtoffer] heen. Vervolgens pakt zij [kind 1] en neemt hem mee naar de gang. Daar belt zij, om 06.42 uur, haar broer [broer verdachte] en verzoekt hem om haar en de kinderen op te komen halen, aan welk verzoek hij voldoet. Ondertussen pakt verdachte kleding en overige goederen en doet deze in boodschappentassen. Wanneer zij op de galerij van de flat komt om die tassen klaar te zetten, ziet zij dat [broer verdachte] is komen voorrijden en gaat zij met [kind 2] en de boodschappentassen naar beneden. Vervolgens gaat zij weer naar boven om [kind 1] op te halen. Dan pakt ze uit de woning ook nog twee andere tassen met spullen en vertrekt daarna met [broer verdachte] naar het huis van haar moeder aan de [adres] te Amsterdam.

Verdachte heeft, nadat zij ter zitting was geconfronteerd met onder meer foto’s van [slachtoffer] zoals hij door de politie is aangetroffen, verklaard dat hij op die foto’s lag zoals zij hem had achtergelaten in de ochtend van 9 juni 2007.

C verklaring ter terechtzitting niet aannemelijk

De rechtbank acht de lezing van de gebeurtenissen zoals door verdachte op de terechtzitting geschetst niet aannemelijk op grond van het volgende.

C. 1 schotgeluiden

Volgens verdachte is [slachtoffer] in de nacht van 8 op 9 juni 2007 beschoten, terwijl zij op dat moment naast hem lag te slapen. Zij heeft een geluid gehoord dat leek op het dichtvallen van een deur. Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard geen schoten te hebben gehoord, in weerwil van hetgeen zij aan [persoon 3] zou hebben verteld toen zij in de penitentiaire inrichting te Breda verbleef, namelijk dat verdachte die nacht wel schoten heeft gehoord. Nog afgezien van deze verschillende verklaringen, is naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onaannemelijk dat zij het geluid van het viertal schoten niet zou hebben gehoord nu zij in dezelfde kamer verbleef als [slachtoffer] en zelfs vlak naast hem sliep, terwijl [slachtoffer] van een afstand van maximaal 25 centimeter enkele malen door het hoofd is geschoten. Dat wordt niet anders indien er vanuit gegaan zou moeten worden dat de schoten zijn afgevuurd met een wapen waarop een geluidsdemper was gemonteerd. Daarmee wordt - wat een feit van algemene bekendheid is - het geluid wel gereduceerd, maar er blijft enig lawaai hoorbaar, zeker indien het vuurwapen in de directe nabijheid wordt afgevuurd.

C. 2 dekbedovertrek

De verdachte heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [slachtoffer] met zijn hoofd deels op het kussen, en deels op zijn arm lag, en dat zij het dekbedovertrek over het bebloede hoofd van [slachtoffer] heeft gegooid. Geconfronteerd met de zich in het dossier bevindende foto’s van de situatie zoals die op 13 juni is aangetroffen in de woning, heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat zij [slachtoffer] conform die foto heeft achtergelaten. De verdachte heeft - geconfronteerd met de foto van het bewuste kussen - verklaard dat [slachtoffer] met zijn hoofd deels op dat kussen lag te slapen en dat - toen zij het dekbedovertrek over zijn hoofd legde - dat kussen nog onder zijn hoofd lag.

Zoals eerder onder A als vaststaand feit is aangemerkt, is door verbalisanten evenwel geconstateerd dat óp het hoofd van [slachtoffer] een met bloed doordrenkt kussen lag. Voorts blijkt uit voornoemde foto’s in het dossier dat de deken die over [slachtoffer] heen ligt niet is besmeurd met bloed. Daarbij komt dat het bebloede kussen aan het hoofd van [slachtoffer] zat vastgeplakt door het opgedroogde bloed, hetgeen betekent dat het kussen tijdens of kort na het incident op het hoofd van [slachtoffer] is gelegd.

Nu vaststaat dat op het hoofd van [slachtoffer] een kussen lag met daaroverheen een deken, komt de verklaring van verdachte dat zij enkel een dekbed over [slachtoffer] heeft heengegooid niet overeen met de situatie zoals [slachtoffer] is aangetroffen, terwijl de aangetroffen situatie ook volgens verdachte overeenkomt met hoe zij [slachtoffer] heeft achtergelaten.

C. 3 relatie

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de relatie tussen haar en [slachtoffer] de laatste maanden was verbeterd ten opzichte van de periode daarvoor. De rechtbank acht zulks niet aannemelijk. Niet alleen heeft verdachte zelf in de uitvoerige verhoren bij de politie verklaard over de spanningen in haar relatie met [slachtoffer] en de herhaalde mishandelingen en vernederingen die hij haar aandeed, maar ook stelt de rechtbank vast dat zij in maart 2007 aangifte heeft gedaan van mishandeling door [slachtoffer] en in april 2007 naar [buitenland] is gegaan om een vriend te bezoeken omdat zij (zoals zij volgens getuige [persoon 1] aan hem heeft verklaard) “helemaal gek werd” van [slachtoffer]. Daarbij komt dat ook diverse getuigen, onder wie familieleden van verdachte, over de slechte relatie tussen verdachte en [slachtoffer] hebben verklaard.

Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij op 8 juni 2007 geen ruzie, maar hooguit een kortstondige woordenwisseling met [slachtoffer] heeft gehad. Verder zou de avond juist gezellig zijn verlopen. Deze verklaring is tegenstrijdig met de verklaring zoals zij die op 17 juli 2007 heeft afgelegd tegenover de politie. Toen verklaarde zij immers dat het in het begin leuk was, maar dat zij die avond ruzie hebben gehad en dat [slachtoffer] opgefokt was.

C. 4 gedrag van verdachte na 8 juni 2007

Daarnaast valt met de onschuldbewering van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet te rijmen dat zij op geen enkele manier - de naar haar idee ten minste ernstig gewonde - [slachtoffer] hulp heeft willen bieden, noch zelf, noch door de politie en/of het alarmnummer te bellen en de hulpdiensten te alarmeren. In plaats daarvan heeft verdachte haar broer gevraagd haar te komen halen, heeft zij een aantal bezittingen verzameld, alsmede de telefoon van [slachtoffer], en heeft zij de woning vervolgens verlaten. Daar blijft het niet bij. Verdachte heeft ook in de dagen daarna op geen enkele wijze de autoriteiten gewaarschuwd dat in de woning aan de [adres] een zwaar gewonde of overleden persoon lag, zelfs niet door middel van een anoniem telefoontje. Zelfs wanneer de politie verdachte op 13 juni komt informeren over het levenloos aantreffen van [slachtoffer], geeft verdachte geen openheid van zaken. Dat, zoals door verdachte ter terechtzitting aangegeven, vrees voor de gevolgen van het ontdekken van de hennepkwekerij in de woning daarvoor de reden zou zijn, acht de rechtbank volstrekt niet aannemelijk.

C. 5 verklaringen verdachte bij de politie

De rechtbank gaat derhalve voorbij aan de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, maar hecht wél waarde aan de verklaringen die zij ten overstaan van de politie op 17 en 18 juli 2007 heeft afgelegd.

Op 17 juli 2007 wordt verdachte voor het eerst door de politie als verdachte gehoord. Verdachte verklaarde aan verbalisanten dat zij, toen zij nog zwanger was van haar jongste zoon, op een zeker moment weeën had, maar toch nog allerhande klusjes moest opknappen voor [slachtoffer], terwijl hij - ondanks haar situatie - niet behulpzaam was. Vervolgens verklaarde verdachte dat [slachtoffer] nauwelijks geïnteresseerd was toen zij net bevallen was van [kind 2]. Zij moest zelfs direct naar huis komen en eten voor hem koken. Verdachte schetste aan de hand van de vragen van de verbalisanten de relatie tussen haar en [slachtoffer], die wordt gekenmerkt door herhaalde geweldsuitbarstingen en vernederingen, alsmede over de voor haar en haar kinderen onleefbare situatie in de woning van [slachtoffer], waarvan de woonkamer in gebruik was als hennepkwekerij. Verbalisanten toonden daarbij hun begrip voor de gevoelens van verdachte en vroegen verdachte of dat (alle ellende die [slachtoffer] haar en haar kinderen had aangedaan) de reden was dat [slachtoffer] dood moest. Verdachte antwoordde bevestigend op deze vraag.

Op 18 juli 2007 is verdachte opnieuw gehoord door de politie. Verdachte verklaarde in dat verhoor over haar overpeinzingen met betrekking tot de uitzichtloze situatie in haar relatie die zij in de nacht van 8 op 9 juni 2007 had en dat het haar op dat moment allemaal te veel is geworden. Zij verklaart daarop - uit zichzelf en zonder dat verbalisanten haar daarnaar vragen - dat zij op een gegeven moment ‘iets’ is gaan pakken, ‘iets’ wat zij daarvoor had gevonden in huis, dat door iemand was gestolen en daarna vergeten. Op de vraag van de verbalisanten wat dat ‘iets’ is, antwoordde verdachte niet; zij bleef stil. Op de aanname van de verbalisant dat het ‘iets’ een wapen is, volgt een bevestigend antwoord van verdachte. Nog weer later tijdens dit verhoor vragen de verbalisanten aan verdachte of het ‘ding’ een vuurwapen is geweest en ook dan ontkent de verdachte dit niet. Voorts heeft verdachte verklaard dat zij het vreselijk vond haar zoon [kind 1] in dat ding heeft gekeken. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte daarmee wederom heeft gedoeld op het wapen waarmee [slachtoffer] is doodgeschoten.

De rechtbank acht deze verklaringen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank heeft bij de waardering van deze verklaringen van verdachte niet alleen de verklaringen gelezen, maar ook op de terechtzitting via de opnamen die van de verhoren zijn gemaakt kunnen waarnemen op welke wijze verdachte tot haar verklaringen is gekomen. Daarbij constateert de rechtbank dat verdachte op cruciale momenten tijdens de verhoren geheel uit zichzelf, en op onderdelen gedetailleerd, verklaart en dat zij de tijd krijgt en ook veelvuldig neemt om te verklaren. Van enige druk of sturing door de verhorende ambtenaren blijkt niet of nauwelijks en zeker niet van een wijze die als ontoelaatbaar zou moeten worden beoordeeld. Daarbij vindt het relaas over de relatie tussen haar en [slachtoffer] steun in de aangifte die verdachte in maart 2007 nog heeft gedaan van een haar door [slachtoffer] aangedane mishandeling, alswel in de verklaringen van naaste familieleden.

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij bij de politie maar wat heeft

uitgekraamd en dat daaraan derhalve geen geloof moet worden gehecht, maar dat schuift de rechtbank op grond van het voorgaande terzijde.

D motief

De rechtbank is van oordeel dat verdachte een motief had voor het doden van haar partner, [slachtoffer]. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat zij ongelukkig was met de situatie waarin zij verkeerde en dat zij er over nadacht hoe het zou zijn als hij er niet zou zijn. Die situatie kwam voort uit een gewelddadige relatie (die er zelfs toe heeft geleid dat verdachte tijdelijk met haar kinderen in een opvanghuis heeft gezeten), zo blijkt uit diverse getuigenverklaringen. Op 27 maart 2007 heeft verdachte nog aangifte gedaan tegen [slachtoffer] wegens mishandeling en in april 2007 is verdachte nog naar [buitenland] gegaan ‘omdat zij helemaal gek werd’ van [slachtoffer].

Dat verdachte al langere tijd met de gedachte speelde om [slachtoffer] om het leven te brengen blijkt uit diverse getuigenverklaringen. Verdachte heeft tegen getuige [persoon 1] verteld dat zij helemaal gek werd van [slachtoffer] en het liefst bij hem weg zou gaan, maar dat het niet lukte omdat hij de regie in handen had en heel bezitterig was. Verder vertelde verdachte aan [persoon 1] dat als hij ([slachtoffer]) zo door gaat, zij haar eigen dingen wel zou regelen en daar zelfs al mee bezig was, hetgeen [persoon 1] een gevaarlijke situatie vond.

Tegenover getuige [persoon 4] heeft verdachte verklaard dat zij rattengif in het eten van [slachtoffer] wilde doen, of de remmen van [slachtoffer] onklaar wilde maken, omdat zij helemaal gek van hem werd.

Op grond van bovenstaande acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte in het doden van [slachtoffer] de enige mogelijkheid zag om een einde te maken aan de relatie die door haar als uitzichtloos moet zijn ervaren.

E voorbedachten rade

De rechtbank acht niet alleen wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] door verdachte om het leven is gebracht, maar ook dat dit is gebeurd met voorbedachte raad. Dat oordeel baseert de rechtbank met name op de eerder onder A als vaststaand feit aangenomen omstandigheden dat er geen sprake is geweest van een worsteling en het feit dat [slachtoffer] van korte afstand vier maal door zijn hoofd is geschoten. Daarbij komt de voornoemde verklaring van verdachte d.d. 18 juli 2007 waaruit de rechtbank afleidt dat zij wist dat zich in de woning een wapen bevond en dat zij daar naar op zoek is gegaan. Op grond daarvan kan reeds worden geconcludeerd dat verdachte voorafgaand aan haar daad enige bedenktijd heeft gehad. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, wijzen er op dat [slachtoffer] in zijn slaap is verrast door iemand die doelbewust heeft gehandeld en hem heeft doodgeschoten. Derhalve is sprake geweest van moord.

F nadere overwegingen

De rechtbank overweegt voorts het volgende.

Niet valt in te zien waarom verdachte niet van meet af aan zou hebben kunnen verklaren onschuldig te zijn aan de moord op [slachtoffer] en voor de haar belastende omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen een redelijke verklaring te geven. Dat heeft verdachte echter niet gedaan. In tegendeel. Zij heeft steeds wisselend verklaard en over cruciale details gezwegen, terwijl het juist op haar weg had gelegen om klaarheid te scheppen.

Daar komt bij dat verdachte ook heeft gelogen over het tijdstip waarop zij de woning van [slachtoffer] heeft verlaten. Tegenover [persoon 6] en [persoon 5] heeft verdachte verklaard dat zij op vrijdagavond om 22.00 uur door [broer verdachte] was opgehaald, hetgeen zij, toen nog als getuige, ook tegenover de politie heeft verklaard. [broer verdachte] heeft aanvankelijk eveneens verklaard dat hij verdachte op het genoemde tijdstip heeft opgehaald, maar heeft later toegegeven dat hij dit op verzoek van verdachte heeft verklaard. Verdachte heeft in haar eerste verhoor als verdachte op 17 juli nog verklaard dat zij op vrijdagavond al is opgehaald, en heeft pas na te zijn geconfronteerd met de peilgegevens van haar mobiele telefoon toegegeven dat zij pas veel later is opgehaald.

De verdachte heeft eveneens in haar eerste verhoren ontkend dat zij de telefoon van [slachtoffer] heeft meegenomen uit de woning. Pas geconfronteerd met het feit dat zij op 10 juni 2007 heeft gebeld met het betreffende telefoontoestel, waarin zij de sim-kaart van haar eigen mobiele telefoonnummer had geplaatst, heeft zij dit toegegeven. Bovendien valt op dat verdachte dan het mobiele nummer van [slachtoffer] belt, terwijl zij vermoedt dat hij dan niet meer in leven is. Ook uit ander gedrag van de verdachte blijkt dat zij het wil doen voorkomen dat [slachtoffer] in de dagen na 9 juni 2007 nog in leven is, zoals in een chatsessie met de zus van [slachtoffer].

Verdachte heeft voorts op de avond van 9 juni 2007 het verjaardagsfeest van haar broer bijgewoond.

De rechtbank kan dit gedrag niet rijmen met de door verdachte thans bepleite onschuld.

Dat verdachte - zoals zij heeft verklaard ter terechtzitting - als zodanig heeft gehandeld en bij de politie heeft verklaard uit angst dat haar of haar kinderen iets aangedaan zou kunnen worden door degene die de moord heeft gepleegd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Zowel in de verhoren door de politie als ten overstaan van de rechter-commissaris is verdachte uitvoerig in de gelegenheid gesteld hierover te verklaren. Dat is ook ter terechtzitting van de rechtbank het geval geweest. De rechtbank heeft zelfs de mogelijkheid geopperd dat het onderzoek ter terechtzitting met gesloten deuren zou worden voortgezet, zodat verdachte alsdan buiten aanwezigheid van pers en publiek, derhalve in alle vrijheid, zou kunnen verklaren over de gebeurtenissen in de nacht van 8 op 9 juni. Van die gelegenheid heeft zij, na uitvoerig overleg met haar raadsman, geen gebruik gemaakt.

De rechtbank heeft de mogelijkheid onder ogen gezien dat een andere persoon dan verdachte de moord zou kunnen hebben gepleegd. Daarbij valt te denken aan een afrekening in het drugsmilieu waarin [slachtoffer] immers verkeerde, en waarover verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] problemen had.

Uit onderzoek naar telefoongegevens is echter gebleken dat niemand anders uit de kringen rond verdachte - te weten ‘de wietjongens’ onder wie [persoon 1], die als één van weinigen de sleutel tot de woning van [slachtoffer] heeft - ten tijde van het schietincident in de buurt van de plaats van het delict is geweest, waardoor de verklaring van verdachte ten aanzien van dat onderdeel niet kan worden gestaafd.

Ook naar andere mogelijke daders is door de politie uitvoerig onderzoek gedaan, hetgeen geen enkel concreet aanknopingspunt heeft opgeleverd.

Gelet op alle voornoemde omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.

5. De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7. Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar primair bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest .

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte had met [slachtoffer] al langere tijd een relatie waarin zij en haar kinderen meermalen slachtoffer zijn geworden van geweldshandelingen van [slachtoffer]. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte geen andere uitweg zag om uit deze situatie te geraken en heeft besloten met een vuurwapen een aantal kogels op haar op dat moment slapende partner af te vuren. Aldus heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, te weten het recht op leven, ontnomen. Na dit incident heeft verdachte geraffineerd gehandeld door haar spullen in te pakken en zich richting familie te begeven en niet tegen iemand iets te zeggen over hetgeen is gebeurd, maar zelfs de schijn op te houden dat zij niet weet wat er is gebeurd.

Door het handelen van verdachte is de rechtsorde ernstig geschokt en is tevens, zo blijkt onder meer uit de op de terechtzitting voorgehouden schriftelijke slachtofferverklaring, aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht, waarbij het schrijnend is dat het slachtoffer de vader van de kinderen van verdachte is.

De rechtbank rekent het verdachte daarbij zwaar aan dat zij het feit heeft gepleegd in aanwezigheid van haar nog zeer jonge kinderen, alsmede dat zij haar rol binnen dit ernstige feit heeft geprobeerd te verdoezelen.

Anderzijds is in aanmerking genomen de voornoemde gewelddadige relatie tussen verdachte en het slachtoffer en het feit dat het de rechtbank niet is gebleken dat verdachte zelf eerder geweld heeft gebruikt. Verder houdt de rechtbank rekening met de toch min of meer erbarmelijke leefomstandigheden waarin zij met [slachtoffer] en haar kinderen woonde, waarbij de rechtbank in het bijzonder doelt op de in de woning aanwezige hennepplantage die de gehele woonkamer in beslag nam. Ook houdt de rechtbank rekening met het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte psychologische rapport d.d. 16 november 2007 waaruit blijkt dat zij lijdend is aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, met als belangrijkste kenmerken de impulscontrolestoornissen, de problemen met de agressieregulatie, en de verstoorde, nog onvolwassen emotieregulatie. De psycholoog adviseert wel dat het feit, indien bewezen, verdachte volledig kan worden toegerekend. De rechtbank neemt dit advies over.

Op de terechtzitting heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van 15 jaar als uitgangspunt genomen. Vervolgens heeft de officier van justitie in de gewelddadige voorgeschiedenis van [slachtoffer] jegens verdachte aanleiding gezien om haar eis met één derde te verminderen.

De rechtbank stelt voorop dat op het delict moord als maximum de zwaarste denkbare straf die het Nederlandse strafrecht kent is gesteld, te weten de levenslange gevangenisstraf. Uit gegevens van de databank consistente straftoemeting komt naar voren dat deze zwaarste straf in een zeer gering aantal zaken wordt toegepast, en dat in soortgelijke zaken gemiddeld genomen een straf van tussen de tien en vijftien jaar wordt opgelegd. In het voorgaande heeft de rechtbank een aantal strafverhogende omstandigheden gememoreerd, maar daarnaast ook een aantal strafverminderende. Alles overwegende komt de rechtbank tot een hogere straf dan door de officier van justitie gevorderd.

Ten aanzien van de benadeelde partij

Tijdens het onderzoek op de terechtzitting is per fax een brief binnengekomen van

mr. C. Liefting, advocaat te Amsterdam en als gemachtigde optredend namens de ouders, de kinderen en een zuster van [slachtoffer] die zich als benadeelde partijen voegen in de strafzaak tegen verdachte. Die brief houdt onder meer in dat de benadeelde partijen niet op de hoogte waren dat de zaak tegen verdachte thans inhoudelijk zou worden behandeld, waardoor de benadeelde partijen niet in staat zijn geweest eerder een vordering in te dienen. Uit de brief blijkt verder dat een schadevergoeding wordt gevorderd van - in totaal - € 12.500,- als genoegdoening voor een niet compensabel verlies en € 500,- voor de kosten van een advocaat.

De rechtbank overweegt als volgt.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vorderingen van de benadeelde partijen, onvoldoende onderbouwd en derhalve niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor de behandeling in dit strafgeding. Daar komt bij dat artikel 51c van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat - voor zover hier van belang - minderjarigen dienen te worden vertegenwoordigd om zich als benadeelde partij in het strafgeding te voegen, en te dezen niet is gebleken van een dergelijke wettelijk vertegenwoordiger. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen in de vorderingen niet-ontvankelijk zijn. De benadeelde partijen kunnen de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9. Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op:

Moord.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Verklaart de benadeelde partijen ‘de erven [slachtoffer]’ niet-ontvankelijk in hun vordering.

Dit vonnis is gewezen door

mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,

mrs. H.J. Bunjes en F.P. Geelhoed, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. A.J.W. Lambregts, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2008.

De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature