U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Strafrechtelijke veroordeling voor het doen van een onjuiste aangifte leidt niet zonder meer tot omkering van de bewijslast. Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting wegens het aannemen van giften van zakenrelaties blijven deels in stand.

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/1460, 05/1461, 05/1462 en 05/1463

Uitspraakdatum: 18 januari 2008

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd:

- voor het jaar 1997 (aanslagnummer [H77]) naar een belastbaar inkomen van ƒ 141.420;

- voor het jaar 1998 (aanslagnummer [H87]) naar een belastbaar inkomen van ƒ 377.392;

- voor het jaar 1999 (aanslagnummer [H97]) naar een belastbaar inkomen van ƒ 159.958;

- voor het jaar 2000 (aanslagnummer [H07]) naar een belastbaar inkomen van ƒ 183.320.

Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 8 april 2005:

- de navorderingsaanslag over het jaar 1997 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen ƒ 132.817;

- de navorderingsaanslag over het jaar 1998 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 192.400;

- de navorderingsaanslag over het jaar 1999 gehandhaafd;

- de navorderingsaanslag over het jaar 2000 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 173.859.

Eiser heeft daartegen bij afzonderlijke brieven van 26 april 2005, ontvangen bij de rechtbank op 27 april 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2007 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. Eiser heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder welke pleitnota met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Het onderzoek ter zitting is door de rechtbank geschorst in afwachting van het arrest van het Gerechtshof te Arnhem in de tegen eiser aanhangige strafzaak. Eiser heeft op 18 april 2007, 1 juni 2007, 25 juni 2007 en 24 augustus 2007 aanvullende stukken ingediend. Een afschrift hiervan is door de rechtbank telkens verzonden aan verweerder.

Vervolgens is op 30 november 2007 het onderzoek ter zitting voortgezet. Eiser is daar wederom in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiser was in de onderhavige jaren directeur bij [A].

Naar aanleiding van publicaties in de [dagblad] over problemen en mogelijke fraude bij [A] is een voorbereidend onderzoek gestart naar eventueel strafbaar frauduleus handelen bij [A] en naar de daarvoor verantwoordelijken. Bij dit onderzoek is ook de FIOD-ECD betrokken geweest in verband met mogelijke belastingfraude. Tegelijkertijd heeft [B] in opdracht van de interim-directie van [A] een intern accountantsonderzoek ingesteld bij [A]. Naar aanleiding van de resultaten van voornoemd voorbereidend onderzoek is op 13 maart 2002 een gerechtelijk vooronderzoek gestart tegen eiser.

Naar aanleiding van deze onderzoeken heeft verweerder met dagtekening 5 juli 2002 naar de op dat moment bekend zijnde feiten en omstandigheden aan eiser navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1997, 1998, 1999 en 2000 opgelegd.

Door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer/VROM – IOD en door het Ministerie van Financiën/FIOD –ECD is naar aanleiding van de hiervoor genoemde onderzoeken in april 2003 een proces-verbaal (hierna: het proces-verbaal) opgemaakt.

In dit proces-verbaal is een aantal hoofdstukken gewijd aan mogelijke strafbare feiten gepleegd door eiser. Dit betreft:

- de bouw van een recreatiechalet (hoofdstuk 2.3);

- de bouw van een serre bij het recreatiechalet in 2000 (hoofdstuk 2.4);

- contante betalingen door [C] B.V. (hierna: [C], hoofdstuk 2.5);

- contante betalingen door [D] B.V. (hierna: [D], hoofdstuk 2.6);

- “plezierreisjes” in binnen- en buitenland, betaald door [D] en door [C] (hoofdstuk 2.8);

- Het verstrekken van goederen in natura (verlichting/videocamera) door [D] (hoofdstuk 2.10);

- werkzaamheden verricht door [A]-personeel (hoofdstuk 2.11).

Deze hoofdstukken uit het proces-verbaal behoren tot de gedingstukken en worden hier als ingelast beschouwd.

In hoofdstuk 4 genaamd “Fiscaal belang” van het proces-verbaal is – voor zover van belang - de navolgende opstelling opgenomen van de totaal door eiser genoten voordelen en inkomsten.

“In totaal laat de vermoedelijke bevoordeling van verdachte [X] zich als volgt berekenen (alle bedragen in guldens, opmerking rechtbank ):

1997 1998 1999 2000

2.3 Chalet 6.168,75 241.573,78 855,20 1.150,55

2.4 Serre bij chalet 11.008,39 3.272,61

2.5 Contant geld [C] 28.600,00 22.600,00 11.500,00

2.6 Contant geld [D] 2.750,00

2.8 Plezierreisjes 1.128,42 600,00 3.259,55 1.369,00

2.10 Goederen in natura 1.046,24 6.761,10

2.11 Werk [A]-personeel 6.000,00 9.916,70

Totaal 35.897.17 270.773,78 27.669,38 25.219,96

Voordelen uit dienstbetrekking waarvan de werkgever niet op de hoogte is gebracht, worden fiscaal aangemerkt als opbrengst van andere arbeid”.

De bezwaarschriften van eiser tegen de navorderingsaanslagen zijn aangehouden in verband met het lopende strafrechtelijk onderzoek. In april 2004 heeft eiser het proces-verbaal tot zijn beschikking gekregen en in augustus 2004 heeft verweerder hem een overzicht verstrekt van de aangebrachte correcties. Op 15 september 2004 heeft eiser zijn bezwaar gemotiveerd.

Verweerder heeft eiser bij brief van 1 februari 2005 geïnformeerd omtrent de afwikkeling van de bezwaarschriften. Uiteindelijk wordt voor de onderhavige jaren uitspraak op bezwaar gedaan op 8 april 2005.

Het Gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van [datum] eiser veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden. In dit arrest heeft het Gerechtshof – zakelijk weergegeven en voorzover van belang – wettig en overtuigend bewezen geacht dat eiser als gift heeft aangenomen:

• van [C] ontvangen contante betalingen;

• een bedrag van ƒ 2.000 van [D];

• de niet in rekening gebrachte huurkosten van de loods;

• de niet in rekening gebrachte kosten ten aanzien van de bouw van een stacaravan, een cv, sanitair en een elektrische installatie;

• het verschil tussen de door eiser betaalde prijs en de reële prijs voor de bouw van de stacaravan door [E] B.V. (hierna: [E]);

• het verschil tussen de door eiser betaalde prijs en de reële prijs voor de schilders-werkzaamheden voor de stacaravan door [F];

• het verschil tussen de door eiser betaalde prijs en de reële prijs voor de schilders-werkzaamheden voor de stacaravan door [G];

• de niet in rekening gebrachte kosten van de serre en het elektrisch bedienbaar uitvalscherm en de plaatsingswerkzaamheden daarvan door [E] B.V.;

• reizen naar [Q], [R] en [S] en bezoeken aan clubs in Nederland en België door [D].

Daarnaast acht het Gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat eiser onder meer in de jaren 1997 tot en met 2000 een onjuiste of onvolledige aangifte heeft ingediend. Voor het aannemen van een videocamera en verlichtingsartikelen va n [D] is eiser door het Hof vrijgesproken.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslagen terecht en naar een juist bedrag zijn opgelegd. Voorts is in geschil of en in hoeverre sprake kan zijn van omkering van de bewijslast op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr).

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Vooropgesteld dient te worden dat de belastingrechter niet is gebonden aan de uitkomsten van de tegen eiser gevoerde strafzaak maar dat de belastingrechter de aangevoerde bewijsmiddelen zelfstandig dient te beoordelen (vergelijk Hoge Raad 10 maart 1999, VN 1999/16.12)

Ten aanzien van de omkering van de bewijslast

Artikel 27e, onderdeel a, van de Awr bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan, de rechtbank het beroep ongegrond verklaart tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser de vereiste aangifte IB/PVV niet heeft gedaan en dat daarom de bewijslast moet worden omgekeerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verweerder naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem waaruit blijkt dat eiser voor de onderhavige jaren is veroordeeld voor het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte.

De rechtbank onderschrijft de stelling van verweerder dat de uitleg van de term “onjuiste aangifte” in het belastingrecht geen andere betekenis heeft dan in het strafrecht. Het louter indienen van een onjuiste aangifte rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank echter (nog) niet omkering van de bewijslast zoals bedoeld in artikel 27e van de Awr . Hiervoor is immers vereist dat het verzwegen inkomen in verhouding tot het aangegeven inkomen in relatieve en absolute zin aanzienlijk is (vergelijk Hoge Raad 14 november 1990, nr. 26.727, BNB 1992/127). De rechtbank gaat ervan uit dat van een aanzienlijk te laag aangegeven bedrag sprake is indien het verzwegen inkomen minimaal 25% bedraagt van het aangegeven belastbare inkomen. De rechtbank overweegt ten slotte dat een en ander per afzonderlijk belastingjaar dient te worden beoordeeld.

Ten aanzien van het jaar 1997

Voor wat betreft het jaar 1997 heeft verweerder in zijn uitspraak op bezwaar aansluiting gezocht bij hetgeen in het proces-verbaal hieromtrent is opgenomen. De correcties bestaan uit:

- voordeel huur loods door [D] (in rapport opgenomen onder “chalet”) ƒ 6.169

- contante betalingen [C] ƒ 28.600

- reis [Q], inclusief verblijfkosten ƒ 1.128

De navorderingsaanslag is bij uitspraak op bezwaar dienovereenkomstig verminderd.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de normale regels van bewijslastverdeling met al hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in het onderhavige jaar voor een bedrag van ƒ 28.600 contante betalingen heeft ontvangen van [C]. Uit de diverse door de directeur van [C] afgelegde verklaringen komt een patroon naar voren waaruit kan worden afgeleid dat eiser regelmatig contante betalingen heeft ontvangen van [C]. Deze betalingen worden ondersteund door de administratieve verwerking van deze betalingen door [C] als verwervingskosten. Uit de aan de administratie ten grondslag liggende stukken blijkt voorts dat hierop regelmatig eisers initialen voorkomen. De rechtbank heeft – ook na de door eiser ter zitting gegeven toelichting – geen reden aan de juistheid en de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. Hierbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat in de administratie van [C] geen aanwijzingen zijn aangetroffen dat in het onderhavige jaar ook betalingen aan anderen dan eiser zijn gedaan.

Hieruit volgt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan aangezien hij alsdan 29,5% (zijnde ƒ 28.600 gedeeld door ƒ 96.920) van zijn inkomen heeft verzwegen. Eiser dient derhalve overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de door verweerder in aanmerking genomen correcties onjuist zijn. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin – tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder – niet is geslaagd zodat zijn beroep tegen het in de uitspraak op bezwaar in aanmerking genomen belastbaar inkomen geen doel treft.

Aangezien verweerder voor het vaststellen van het belastbaar inkomen aansluiting heeft gezocht bij het arrest van het Gerechtshof Arnhem in de strafzaak tegen eiser is de rechtbank voorts van oordeel dat het door verweerder vastgestelde belastbare inkomen als een redelijke schatting kan worden aangemerkt.

Gelet op het hiervoor overwogene heeft verweerder terecht het belastbaar inkomen vastgesteld op ƒ 132.817.

Ten aanzien van het jaar 1998

De correcties over het jaar 1998 bestaan uit:

- voordeel huur loods door [D] (in rapport opgenomen onder “chalet”) ƒ 7.931

- bouw chalet ƒ 57.454

- contante betalingen [C] ƒ 22.600

- tweetal keren clubbezoek à ƒ 300 per keer ƒ 600

- werkzaamheden [A]-personeel ƒ 1.723

De navorderingsaanslag is bij uitspraak op bezwaar dienovereenkomstig verminderd.

Bij de berekening van het voordeel dat door eiser is genoten in verband met de bouw van het chalet is uitgegaan van een waarde in het economisch verkeer van ƒ 80.000 waarop een eigen bijdrage van eiser van ƒ 22.546 in mindering is gebracht zodat ƒ 57.454 tot het inkomen van eiser is gerekend.

Voor de berekening van het voordeel dat is genoten in verband met werkzaamheden van [A]-personeel ten behoeve van een schuurtje bij het chalet en het passend maken van een hordeur is verweerder uitgegaan van een waarde in het economische verkeer van ƒ 3.000 minus de eigen bijdrage van eiser van ƒ 1.277.

Voor wat betreft de overige voordelen heeft verweerder aansluiting gezocht bij hetgeen in het proces-verbaal hieromtrent is opgenomen.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de normale regels van bewijslastverdeling met al hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in het onderhavige jaar een voordeel heeft genoten van ƒ 57.454 met betrekking tot de bouw van het chalet. Uit hoofdstuk 2.3 van het proces-verbaal volgt immers dat meerdere zakelijke relaties van eiser om niet werkzaamheden hebben verricht dan wel materialen hebben geleverd aan eiser. De verklaring van eiser omtrent de gang van zaken hieromtrent acht de rechtbank niet aannemelijk. Aan het door eiser overgelegde taxatierapport van het chalet, opgemaakt op 26 oktober 2004 door [H], waarbij de waarde van het chalet is vastgesteld op € 28.000 (ƒ 61.703) kan naar het oordeel van de rechtbank niet de door eiser bepleite gevolgen worden toegekend. De waardering van het chalet op 21 oktober 2004 geeft immers geen inzicht in de waarde in het economisch verkeer van het chalet direct na het gereedkomen daarvan in 1998.

Hieruit volgt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan aangezien hij alsdan 56,3% (zijnde ƒ 57.454 gedeeld door ƒ 102.092) van zijn inkomen heeft verzwegen.

Eiser dient derhalve overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de door verweerder in aanmerking genomen correcties onjuist zijn. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin – tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder – niet is geslaagd zodat zijn beroep tegen het in de uitspraak op bezwaar in aanmerking genomen belastbaar inkomen geen doel treft.

Aangezien verweerder voor het vaststellen van het belastbaar inkomen aansluiting heeft gezocht bij het arrest van het Gerechtshof Arnhem in de strafzaak tegen eiser is de rechtbank voorts van oordeel dat het door verweerder vastgestelde belastbare inkomen als een redelijke schatting kan worden aangemerkt.

Gelet op het hiervoor overwogene heeft verweerder terecht het belastbaar inkomen vastgesteld op ƒ 192.400.

Ten aanzien van het jaar 1999

Over het jaar 1999 heeft verweerder een genoten voordeel berekend voor de bouw van een serre, een aantal kozijnen en een bedienbaar uitvalscherm door [E]. De waarde hiervan heeft verweerder gesteld op ƒ 6.500. Voor wat betreft de overige voordelen heeft verweerder aansluiting gezocht bij hetgeen in het proces-verbaal hieromtrent is opgenomen.

De correcties bestaan uit:

- serre bij chalet ƒ 6.500

- contante betalingen [C] ƒ 11.500

- reis naar [R] ƒ 2.659

- tweetal keren clubbezoek à ƒ 300 per keer ƒ 600

- verlichting [I] ƒ 1.046

De navorderingsaanslag is bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd, omdat de navorderingsaanslag aanvankelijk door verweerder abusievelijk naar een te laag belastbaar inkomen is vastgesteld.

Ter zitting heeft verweerder verklaard de correctie “verlichting [I]” ad ƒ 1.046 te laten vallen. Het beroep tegen de navorderingsaanslag is in zoverre gegrond.

Gelet op het totaal van de resterende correcties (ƒ 21.259) ten opzichte van het aangegeven belastbare inkomen van ƒ 140.458 is geen sprake van het verzwijgen van een aanzienlijk deel van het inkomen. Van omkering van de bewijslast kan dan ook geen sprake zijn.

Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de bewijslast voor de aangebrachte correcties bij verweerder ligt. Hierna zal worden beoordeeld of verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan.

Serre bij chalet

Op grond van de gedingstukken is vast komen te staan dat de serre dient te worden gewaardeerd op ƒ 6.500 en dat [E] eiser voor de bouw van de serre niets in rekening heeft gebracht. Hieruit kan dan ook niet anders geconcludeerd worden dan dat eiser een voordeel heeft genoten van ƒ 6.500. Hieraan doet niet af dat eiser nimmer een factuur van [E] heeft ontvangen.

Contante betalingen [C]

De rechtbank verwijst naar hetgeen hieromtrent ten aanzien van het jaar 1997 is overwogen en concludeert dat de door verweerder aangevoerde gegevens, tezamen en in onderling verband beschouwd, voldoende aannemelijk maken dat de contante betalingen aan eiser hebben plaatsgevonden.

Reis naar [R] en clubbezoek

Niet in geschil is dat de reis naar [R] en het clubbezoek daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Verweerder maakt met zijn verwijzing naar de diverse hieromtrent afgelegde verklaringen voldoende aannemelijk dat voor de reis naar [R] geen zakelijke redenen aanwezig waren. Het door eiser zijnerzijds aangevoerde – zijn zienswijze van het zakelijk karakter van de reis naar [R] – is van onvoldoende gewicht om te kunnen concluderen dat sprake is van een zakelijk karakter.

Met betrekking tot het clubbezoek stelt eiser dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt wanneer het clubbezoek heeft plaatsgevonden. Deze stelling kan hem echter niet baten aangezien met deze stelling niet de onzakelijkheid van het clubbezoek noch de betaling van het clubbezoek door derden wordt weggenomen.

Gelet op het hiervoor overwogene dient het belastbaar inkomen met ƒ 1.046 te worden verminderd tot ƒ 158.912.

Ten aanzien van het jaar 2000

De correcties over 2000 bestaan uit:

- contante betaling [D] ƒ 2.750

- reis naar [S] ƒ 769

- tweetal keren clubbezoek à ƒ 300 per keer ƒ 600

- videocamera ƒ 4.000

- verlichting [J] ƒ 2.761

- werkzaamheden [A]-personeel ƒ 1.928

De navorderingsaanslag is bij uitspraak op bezwaar dienovereenkomstig verminderd.

Voor de berekening van het voordeel dat is genoten in verband met werkzaamheden van [A]-personeel ten behoeve van het maken van een drietal hang- en legkasten, een computerkast en een treintafel, is verweerder uitgegaan van een waarde in het economische verkeer van ƒ 3.000 minus het door eiser aangeschafte en betaalde materiaal van ƒ 1.072. Voor wat betreft de overige voordelen heeft verweerder aansluiting gezocht bij hetgeen in het proces-verbaal hieromtrent is opgenomen.

Ter zitting heeft verweerder verklaard de correcties “videocamera” ad ƒ 4.000 en “verlichting [J]” ad ƒ 2.761 te laten vallen en de correctie “contante betaling [D]” te beperken tot ƒ 2.000. Het beroep tegen de navorderingsaanslag is in zoverre gegrond.

Gelet op het totaal van de resterende correcties (ƒ 5.297) ten opzichte van het aangegeven belastbare inkomen van ƒ 161.051 is geen sprake van het verzwijgen van een aanzienlijk deel van het inkomen. Van omkering van de bewijslast kan dan ook geen sprake zijn. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de bewijslast voor de aangebrachte correcties bij verweerder ligt. Hierna zal worden beoordeeld of verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan.

Contante betaling [D]

De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van de directeur van [D] dat eiser voor zijn reis naar [S] een bedrag van ƒ 2.000 in contanten heeft ontvangen.

Verweerder heeft de correctie dan ook voldoende aannemelijk gemaakt.

Reis naar [S] en clubbezoek

Niet in geschil is dat de reis naar [S] en het clubbezoek daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De reis naar [S] betrof een bezoek aan de wereldtentoonstelling en heeft eiser gemaakt vergezeld door zijn echtgenote en zoon. Verweerder maakt met zijn verwijzing naar de diverse hieromtrent afgelegde verklaringen voldoende aannemelijk dat de reis naar [S] geen zakelijke redenen aanwezig waren. Het door eiser zijnerzijds aangevoerde – het zakelijk karakter is gelegen in de uitbreiding van het relatienetwerk en het niet inzichtelijk maken door verweerder wanneer het clubbezoek heeft plaatsgevonden – is van onvoldoende gewicht om te concluderen dat sprake is van een zakelijk karakter.

Met betrekking tot het clubbezoek verwijst de rechtbank naar hetgeen hieromtrent over het 1999 is overwogen.

Werkzaamheden [A]-personeel

Gelet op de verklaring van [K] (hoofdstuk 2.11 van het proces-verbaal) acht de rechtbank aannemelijk dat hij een drietal hang- en legkasten, een computerkast en een tafel voor de treinen heeft gemaakt voor eiser. Gelet op de bewijslastverdeling heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de in aanmerking genomen waarde van ƒ 3.000 niet te hoog is. Hetgeen door eiser is aangevoerd is van onvoldoende gewicht om anders te kunnen concluderen. De door eiser overgelegde gegevens met betrekking tot prijzen voor kasten bij Wehkamp wijken qua kwaliteit en uitstraling zodanig af van de in werkelijkheid voor eiser gefabriceerde kasten dat hieraan geen gevolgen kunnen worden verbonden voor de waardering hiervan.

Gelet op het voorgaande dient het belastbaar inkomen voor het jaar 2000 met ƒ 7.511 te worden verminderd tot ƒ 166.348.

Eindconclusie

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep tegen de navorderingsaanslagen 1997 en 1998 ongegrond en tegen de navorderingsaanslagen 1999 en 2000 gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.207,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 in verband met het aantal (vier) samenhangende zaken. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslagen over de jaren 1997 en 1998 ongegrond;

- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslagen over de jaren 1999 en 2000 gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen over de jaren 1999 en 2000;

- vermindert de navorderingsaanslagen over de jaren 1999 en 2000 tot navorderingsaanslagen berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 158.912 (€ 72.111) respectievelijk ƒ 166.348 (€ 75.485) en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.207,50, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 74 (zijnde 2 maal € 37) vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 18 januari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter en mrs. A.J.H. van Suilen en M.C.G.J. van Well, rechters, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature