Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Wet toezicht trustkantoren. Het hebben van een winstoogmerk is niet bepalend voor de beoordeling of sprake is van een trustkantoor en bij meer dan één klant is sprake van een bedrijfsmatig verlenen van trustdiensten.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Sector Bestuursrecht

Enkelvoudige kamer

Reg.nr. BC 06/1993-KRD

Uitspraak in het geding tussen

[X] Belastingadviseurs B.V., gevestigd te Vught, eiseres,

en

De Nederlandsche Bank N.V., verweerster,

gemachtigde mr. C.A. Doets, advocaat te Amsterdam.

1 Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 26 september 2005 heeft verweerster de aanvraag van eiseres om een vergunning op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren (hierna: Wtt) afgewezen.

Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 31 oktober 2005 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 24 maart 2006 heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 3 mei 2006 beroep ingesteld.

Verweerster heeft bij brief van 13 februari 2007 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2007. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [Y], directeur van de vennootschap. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is namens verweerster verschenen mr. F. Lijffijt.

2 Overwegingen

2.1 Wettelijk kader

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wtt wordt verstaan onder trustkantoor: een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die, al dan niet tezamen met andere rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen, beroeps- of bedrijfsmatig een of meer van de in onderdeel d genoemde diensten verleent in opdracht van een, niet tot dezelfde groep als waarvan het trustkantoor deel uitmaakt behorende, rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wtt is het verboden zonder vergunning van de toezichthouder vanuit een vestiging in Nederland als trustkantoor werkzaam te zijn.

Ingevolge het derde lid van dit artikel kan Onze Minister vrijstelling verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod, indien de situatie van een onderscheiden categorie trustkantoren dat rechtvaardigt, mits zulks naar zijn oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Aan een vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan de toezichthouder, op verzoek, ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod, indien de specifieke situatie van een trustkantoor dat rechtvaardigt, mits zulks naar zijn oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wtt, voor zover hier van belang, verstrekt de aanvrager van een vergunning de volgende gegevens:

f. de voorziene bedrijfsvoering, waaronder begrepen de maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering, en de voorziene administratieve organisatie en interne controle van het trustkantoor;

g. overige gegevens en bescheiden die de toezichthouder nodig acht in het belang van de beoordeling van de aanvraag.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wtt verleent de toezichthouder een vergunning tenzij hij van oordeel is dat, gelet op hetgeen het trustkantoor ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdelen f en g, bij de aanvraag heeft overgelegd, het trustkantoor niet in staat zal zijn te voldoen aan de op grond van artikel 10 te stellen regels.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wtt worden met het oog op een integere bedrijfsvoering bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld aan trustkantoren. Hieronder worden begrepen regels met betrekking tot de administratieve organisatie - met inbegrip van de financiële administratie - en de interne controle, zodanig dat:

a. het trustkantoor de identiteit kent van de uiteindelijk belanghebbende of over informatie beschikt waaruit blijkt dat er geen uiteindelijk belanghebbende is;

b. het trustkantoor kennis heeft van de herkomst en de bestemming van de gelden van de doelvennootschap;

c. het trustkantoor kennis heeft van de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort;

d. het trustkantoor kennis heeft van het doel waarmee de in onderdeel c bedoelde structuur is opgezet;

e. het trustkantoor de identiteit kent van de koper en van de houders van een gekwalificeerde deelneming in de koper, indien door het trustkantoor een dienst wordt verleend als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 3 °;

f. het trustkantoor in zijn hoedanigheid van trustee de identiteit kent van de insteller van een trust in de zin van het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts;

g. door het trustkantoor geen dienst wordt verleend, indien niet wordt voldaan aan onderdeel a of e.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel verstrekt een trustkantoor binnen een door de toezichthouder te stellen redelijke termijn aan de toezichthouder desgevraagd een rapportage omtrent zijn bedrijfsvoering en administratieve organisatie en interne controle. De toezichthouder bepaalt de wijze waarop de rapportage geschiedt en de periode waarop de rapportage betrekking heeft.

Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Wtt wordt een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet vanuit een vestiging in Nederland als trustkantoor werkzaam is, geacht niet in strijd te handelen met het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel meldt het in het eerste lid bedoelde trustkantoor zich binnen acht weken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet schriftelijk bij de toezichthouder en verstrekt binnen een door de toezichthouder te stellen termijn de gegevens en inlichtingen die de toezichthouder nodig acht om te beoordelen of het trustkantoor voldoet aan het bij of krachtens deze wet bepaalde. Deze melding wordt beschouwd als een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Ingevolge artikel 1 van de Vrijstellingsregeling Wet toezicht trustkantoren van 22 april 2004, Stct. 77 (hierna: de Vrijstellingsregeling) wordt vrijstelling van het in artikel 2, eerste lid, van de Wtt genoemde verbod verleend aan trustkantoren, voorzover deze diensten verlenen aan doelvennootschappen die als beleggingsinstelling zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen .

Ingevolge artikel 2 van de Vrijstellingsregeling wordt vrijstelling van het in artikel 2, eerste lid, van de Wtt genoemde verbod verleend aan natuurlijke personen, indien deze uitsluitend de diensten verlenen genoemd in artikel 1, onderdeel d, onder 1°, van de Wtt aan stichtingen die uitsluitend aandelen houden voor certificaathouders.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Vrijstellingsregeling wordt vrijstelling van het in artikel 2, eerste lid, van de Wtt genoemde verbod verleend aan natuurlijke personen, indien deze uitsluitend de dienst verlenen genoemd in artikel 1, onderdeel d, onder 1°, van de Wtt aan doelvennootschappen waaraan tevens een dienst als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 2 °, aanhef en onder iii) van de Wtt wordt verleend door een trustkantoor met een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wtt , indien laatstgenoemde dienst ten minste het voeren van de administratie van deze doelvennootschappen betreft.

Ingevolge artikel 1 van het Besluit van 7 februari 2004, houdende de overdracht van de bevoegdheid tot het stellen van regels met het oog op een integere bedrijfsvoering door trustkantoren is de toezichthouder bevoegd om met het oog op een integere bedrijfsvoering aan trustkantoren regels te stellen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren .

Ingevolge artikel 2 van de Regeling integere bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren van 23 februari 2004, Stct. 40 (hierna: de Rib), voor zover hier van belang, wordt in deze regeling en de daarop rustende bepalingen verstaan onder:

c. integere bedrijfsvoering: een zodanige sturing van de organisatie van het trustkantoor en inrichting van processen van en met betrekking tot het trustkantoor dat integriteitsrisico’s worden beheerst;

d. integriteitsrisico: het risico van aantasting van de reputatie van het trustkantoor of van de financiële markten in het algemeen als gevolg van een ontoereikende naleving van privaat-, bestuurs-, fiscaal-, of strafrechtelijke verplichtingen;

e. een integriteitsgevoelige functie:

1° een leidinggevende functie die is geplaatst direct onder het echelon bestaande uit personen genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a of b, van de wet; of

2° een functie waaraan overigens een bevoegdheid is verbonden die een wezenlijk risico bevat voor de integere bedrijfsvoering van het trustkantoor;

f. incident: een voorval dat een ernstig gevaar vormt voor een integere bedrijfsvoering van het trustkantoor, waaronder wordt begrepen een handelen of nalaten van de personen genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, b of c, van de wet, van een personeelslid van het trustkantoor, van een derde of van een doelvennootschap;

h. procedurehandboek: de schriftelijke vastlegging van de uitgangspunten ter beheersing van integriteitsrisico’s, uitgewerkt in organisatorische en administratieve procedures en maatregelen.

Ingevolge artikel 3 van de Rib is het bestuur belast met de dagelijkse leiding over de activiteiten van het trustkantoor en draagt zorg voor:

a. een integere bedrijfsvoering;

b. de naleving van hetgeen in deze regeling is bepaald.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rib beschikt het trustkantoor over een actueel procedurehandboek. Het procedurehandboek voorziet in:

a. procedures omtrent de naleving van de bij of krachtens de wet, de Wet melding ongebruikelijke transacties (hierna: de Wet MOT), de Wet identificatie bij dienstverlening 1993 (hierna: de Wid) en de Sanctiewet 1977 gestelde regels;

b. een zodanige vastlegging van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van bestuur en personeelsleden dat functiescheiding aanwezig is tussen functies met een uitvoerend en controlerend karakter;

c. procedures met betrekking tot de omgang met en eisen aan personeelsleden in een integriteitsgevoelige functie;

d. procedures met betrekking tot de omgang met incidenten;

e. procedures met betrekking tot de interne controle, op basis waarvan kan worden vastgesteld dat het trustkantoor zijn activiteiten uitvoert in overeenstemming met het in de wet en deze regeling bepaalde en met hetgeen in het procedurehandboek met betrekking tot onderdeel a tot en met d is vastgelegd.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel draagt het trustkantoor ervoor zorg dat het procedurehandboek binnen de organisatie bekend is en wordt nageleefd.

Ingevolge het derde lid beschikt het trustkantoor over een actueel organisatieschema.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Rib leggen de procedures als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel d, tenminste de wijze van afhandeling van incidenten vast en verplichten tot een administratieve vastlegging van incidenten.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel neemt het trustkantoor naar aanleiding van een incident passende maatregelen.

Ingevolge het derde lid van dit artikel informeert het trustkantoor DNB onverwijld omtrent incidenten indien:

a. aangifte van een incident bij justitiële autoriteiten zal plaatsvinden of is gedaan;

b. het voortbestaan van het trustkantoor wordt bedreigd of zou kunnen worden bedreigd;

c. sprake is van een ernstige tekortkoming in de opzet en werking van de maatregelen ter

bevordering of handhaving van een integere bedrijfsvoering door het trustkantoor;

d. mede gelet op de verwachte publiciteit rekening gehouden behoort te worden met een ernstige mate van reputatieschade aan het trustkantoor;

e. de ernst, omvang of de overige omstandigheden van het incident in aanmerking genomen, DNB in verband met haar toezichtstaak redelijkerwijs geïnformeerd behoort te worden.

Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Rib kent het trustkantoor de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende van een doelvennootschap en beschikt over gegevens aan de hand waarvan is bepaald wie als uiteindelijk belanghebbende kwalificeert en aan de hand waarvan de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende is vastgesteld.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel beschikt het trustkantoor, indien een doelvennootschap geen uiteindelijk belanghebbende heeft, over gegevens aan de hand waarvan dit is bepaald.

Ingevolge het derde lid van dit artikel verleent het trustkantoor geen dienst voordat aan het eerste of tweede lid is voldaan.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Rib heeft het trustkantoor bij het verlenen van een dienst aan een doelvennootschap kennis van de herkomst van het vermogen van de doelvennootschap en legt de gegevens omtrent het onderzoek naar de herkomst van het vermogen vast.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel beschikt het trustkantoor over gegevens die ten grondslag liggen aan de herkomst en bestemming van middelen van de doelvennootschap en beoordeelt of hieraan integriteitsrisico’s zijn verbonden.

Ingevolge artikel 14 van de Rib heeft het trustkantoor kennis van de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort en het doel waarmee de structuur is opgezet en beschikt over gegevens waaruit deze relevante delen en het doel van de structuur blijken.

Ingevolge artikel 18 van de Rib, voor zover hier van belang, beschikt het trustkantoor over een cli ëntacceptatiedossier voor iedere doelvennootschap en ter zake van iedere verkoop van een rechtspersoon en ter zake van iedere trust waarbij het trustkantoor als trustee optreedt. Een cliëntacceptatiedossier bevat tenminste de volgende bescheiden:

a. de schriftelijke overeenkomsten tussen het trustkantoor en de doelvennootschap en andere overeenkomsten die het trustkantoor heeft gesloten ter zake van de door het trustkantoor geleverde diensten waarop het cliëntacceptatiedossier ziet;

b. een overzicht van de door het trustkantoor geleverde diensten waarop het cliëntacceptatiedossier ziet en de gegevens genoemd in de artikelen 12, 13, eerste lid, 14, 15 en 16.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel houdt het trustkantoor het cli ëntacceptatiedossier beschikbaar voor DNB.

Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt met inachtneming van toepasselijke wettelijke voorschriften een cli ëntacceptatiedossier ten minste vijf jaar na beëindiging van de dienstverlening bewaard.

2.2 Feiten die als vaststaand worden aangenomen.

Bij brief van 8 april 2004 heeft eiseres zich gemeld bij verweerster, welke melding is opgevat als een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wtt .

Op 10 mei 2004 heeft verweerster een aanvraagformulier, vergezeld van een aantal bijlagen, waaronder een procedurehandboek, van eiseres ontvangen.

Bij brief van 25 juni 2004 heeft verweerster eiseres er onder meer op gewezen dat in het procedurehandboek een beschrijving en vindplaats van de administratieve organisatie en interne controle ontbreekt. Eiseres is medegedeeld dat de gevraagde informatie binnen zes weken na dagtekening van die brief door verweerster moet zijn ontvangen, en dat het uitblijven van een tijdige en juiste reactie kan resulteren in een afwijzing van de aanvraag om vergunning.

Bij brief van 4 augustus 2004 heeft eiseres nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 18 augustus 2004 heeft verweerster eiseres medegedeeld dat de aanvraag ingevolge artikel 50, vierde lid, van de Wtt in verbinding met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht niet in behandeling wordt genomen omdat de door eiseres verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de vergunningaanvraag.

Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 22 september 2004 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 17 november 2004 heeft verweerster het primaire besluit van 18 augustus 2004 ingetrokken en eiseres alsnog een termijn van vier weken gegund om de ontbrekende gegevens en bescheiden in te dienen, te weten de opgave van drie referenten en een procedurehandboek.

Bij brieven van 6 januari 2005, 9 februari 2005 en 18 mei 2005 heeft eiseres nadere stukken ingediend.

Overeenkomstig haar bij brief van 5 juli 2005 aan eiseres bekendgemaakte voornemen heeft verweerster bij besluit van 26 september 2005 de vergunningaanvraag afgewezen omdat de derde versie van het procedurehandboek niet voldoet aan de vereisten zoals vermeld in de artikelen 2, 3, 7, 11 tot en met 14 en 18 van de Rib. Eiseres heeft in deze versie onvoldoende uitvoering gegeven aan de in de brief van 13 januari 2005 vermelde gebreken.

2.3 Standpunt van partijen

Bij het bestreden besluit heeft verweerster het besluit van 26 september 2005 gehandhaafd. Zij heeft daartoe overwogen dat eiseres beroeps- dan wel bedrijfsmatig voor meer dan één klant de onder artikel 1, onderdeel d, sub 1 en sub 2 onder i ), ii) en iii) vermelde diensten verricht, en dat zij ten aanzien van het uitvoeren van deze diensten een trustkantoor is in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wtt . Eiseres valt niet onder de in de Vrijstellingsregeling genoemde categorieën, terwijl het verzoek om ontheffing niet kan worden ingewilligd omdat geen sprake is van een specifieke situatie ten opzichte van andere eenmanstrustkantoren van geringe omvang die wel aan de vereisten van de Wtt hebben voldaan, en een ontheffing in strijd zou zijn met het belang dat de Wtt beoogt te beschermen, te weten het waarborgen van de integriteit van het financiële stelsel, nu de door eiseres verleende diensten per definitie integriteitsrisico’s met zich brengen.

Gelet hierop heeft eiseres in haar hoedanigheid van trustkantoor een vergunning nodig als bedoeld in de Wtt. Verweerster is van oordeel dat eiseres, gelet op de inmiddels derde versie van het door haar overgelegde procedurehandboek, niet in staat zal zijn te voldoen aan de op grond van artikel 10 gestelde regels. Het verwijt van eiseres dat zij in haar belangen is geschaad nu zij geen kennis heeft kunnen nemen van interne beleidsregels faalt volgens verweerster, omdat deze er niet zijn. Verweerster toetst een procedurehandboek aan de hand van de Rib, zoals ook beschreven in de handleiding ‘administratieve organisatie van een trustkantoor’, die bij het vergunningaanvraagpakket aan eiseres is gezonden, en de op de website van verweerster gepubliceerde ‘Q&A workshops’, waarnaar in de handleiding wordt verwezen. Eiseres was derhalve wel degelijk op de hoogte van wat er precies van haar werd verwacht, met name met betrekking tot het hanteren van cliëntacceptatiebeleid, het schriftelijk vastleggen van de voorwaarden die bij acceptatie van een cliënt worden gehanteerd, de wijze van omgang met relatiegeschenken, kennis over de uiteindelijk belanghebbende en het vastleggen van herkomst van vermogen. De stelling van eiseres dat het haar onduidelijk is waarom het procedurehandboek op onderdelen niet toereikend is, is volgens verweerster dan ook onbegrijpelijk. Concluderend is verweerster van opvatting dat de administratieve organisatie van eiseres onvoldoende is om een integere bedrijfsvoering te waarborgen nu het procedurehandboek niet voldoet aan de op grond van artikel 10 van de Wtt te stellen eisen. Nu één van de in artikel 4 van de Wtt vermelde situaties zich hier voordoet, kon verweerster niet anders dan de gevraagde vergunning weigeren.

Eiseres kan zich hiermee niet verenigen. Primair is eiseres van opvatting dat zij niet onder de werkingssfeer van de Wtt valt. Voorts is eiseres van opvatting dat, voor zover zij wel onder de werkingssfeer van de Wtt valt, zij voor een vrijstelling dan wel een ontheffing in aanmerking dient te komen omdat zij afwijkt van andere eenmanstrustkantoren. Zij heeft er in dat verband op gewezen dat zij slechts vijf trustrelaties heeft die al geruime tijd persoonlijk bij haar bekend zijn en dat zij in een afbouwfase verkeert zodat van uitbreiding geen sprake is. Met betrekking tot de geweigerde vergunning is eiseres van opvatting dat zij in haar belangen is geschaad nu zij geen kennis heeft kunnen nemen van de door verweerster gehanteerde interne richtlijnen en beleidsregels, terwijl de door verweerster vermelde handleiding en de zogenaamde Q&A workshops onvoldoende duidelijkheid verschaffen. Eiseres betwist voorts de door verweerster geconstateerde gebreken in het door haar opgestelde procedurehandboek, en is tevens van opvatting dat, indien en voor zover wel sprake is van gebreken, deze op relatief eenvoudige wijze kunnen worden hersteld. Eiseres wenst dan ook in de gelegenheid te worden gesteld om op grond van de nader door verweerster verstrekte informatie het procedurehandboek aan te passen, teneinde een vergunning dan wel een ontheffing te verkrijgen.

2.[4] Beoordeling

De rechtbank is met verweerster van oordeel dat eiseres beroeps- of bedrijfsmatig trustdiensten verleent in de zin van artikel 1, aanhef en onder d, van de Wtt , waaronder het zijn van bestuurder of vennoot van een rechtspersoon of vennootschap, en het ter beschikking stellen van het adres of het correspondentieadres aan een rechtspersoon of vennootschap. De stelling van eiseres dat haar werk gezien het beperkte aantal klanten geen commerciële activiteit is, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien het hebben van een winstoogmerk niet bepalend is voor de beoordeling of sprake is van een trustkantoor en bij meer dan één klant van een bedrijfsmatig trustdiensten verlenen moet worden gesproken.

Gelet op het bepaalde in artikel 2 van de Wtt is het verboden om zonder vergunning vanuit een vestiging in Nederland als trustkantoor werkzaam te zijn. Een trustkantoor heeft geen vergunning nodig indien het valt onder de reikwijdte van artikel 2, derde lid, van de Wtt in samenhang met de Vrijstellingsregeling.

Naar het oordeel van de rechtbank [valt] eiseres niet […] onder een van de drie in de Vrijstellingsregeling genoemde categorieën trustkantoren.

Met betrekking tot de stelling van eiseres dat verweerster haar ontheffing had moeten verlenen, is van belang dat in de Memorie van Toelichting bij de Wtt terzake is opgemerkt dat de mogelijkheden voor ontheffingen beperkt zijn, omdat bij een te ruimhartig ontheffingsbeleid de doelstelling van de wet, de bevordering van de integriteit van het financiële stelsel, in gevaar zou komen. Een grond voor ontheffing van de vergunningplicht is dat de in de toelichting beschreven integriteitsrisico’s zich niet voor doen of verwaarloosbaar zijn. Een andere grond voor ontheffing is dat al op andere wijze in vergelijkbaar integriteitstoezicht is voorzien voor bepaalde gevallen of voor een specifieke situatie (TK, 2002-2003, 29041, nr. 3, blz. 11).

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerster in redelijkheid de gevraagde ontheffing kunnen weigeren door te overwegen dat de specifieke situatie van eiseres niet afwijkt van andere eenmanstrustkantoren van geringe omvang die wel een vergunning hebben aangevraagd en gekregen, en een ontheffing in strijd is met het belang dat de Wtt beoogt te beschermen omdat de door eiseres verrichte trustdiensten per definitie integriteitsrisico’s met zich brengen.

Gelet op het vorenstaande heeft eiseres een vergunning nodig als bedoeld in de Wtt.

De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verweerster terecht vergunning heeft geweigerd op grond van artikel 4, aanhef en onder d, van de Wtt . In dat kader zal moeten worden beoordeeld of verweerster in redelijkheid tot het oordeel is gekomen dat gelet op hetgeen eiseres bij de vergunningaanvraag en nadien omtrent de voorziene bedrijfsvoering, en de voorziene administratieve organisatie en interne controle van het trustkantoor heeft overgelegd, eiseres niet in staat zal zijn te voldoen aan de regels die op grond van artikel 10 van de Wtt zijn gesteld.

Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wtt is het doel van de wet het bevorderen van de integriteit van het financiële stelsel door middel van de regulering van de trustsector. Het waarborgen van voornoemd belang is slechts goed mogelijk bij een adequaat functioneren van de administratieve organisatie van trustkantoren zoals eiseres.

De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van verweerster dat het procedurehandboek van eiseres op de door verweerster genoemde punten te summier, dan wel anderszins onvoldoende (specifiek) is uitgewerkt. De eisen waaraan dit handboek moet voldoen, volgen uit de bepalingen van de artikelen 2, 3, 7, 11 tot en met 14 en 18 van de Rib. Het door eiseres ingediende procedurehandboek schiet op de volgende punten aantoonbaar tekort:

- niet is beschreven wat dient te worden verstaan onder het begrip ‘uiteindelijk belanghebbende’, op welke wijze en met welke frequentie wordt vastgesteld wie als uiteindelijk belanghebbende kwalificeert en hoe de vastlegging in dat kader plaatsvindt. Blijkens de wetsgeschiedenis bij de Wtt is één van belangrijkste eisen dat een trustkantoor actuele informatie heeft over de uiteindelijk belanghebbende die van de gestapelde concernstructuren gebruik maakt;

- niet is beschreven op welke wijze het trustkantoor kennis verkrijgt van de herkomst en bestemming van de middelen van de doelvennootschap, en op welke wijze wordt zorg gedragen voor vastlegging van gegevens terzake. De stelling van eiseres dat de herkomst van het vermogen van een doelvennootschap wel altijd door haar wordt onderzocht vindt niet haar weerslag in het procedurehandboek;

- niet is beschreven onder welke omstandigheden sprake is van een ongebruikelijke transactie die aan het meldpunt MOT dient te worden gemeld;

- de uitgangspunten ter beheersing van integriteitsrisico’s zijn niet uitgewerkt in organisatorische en administratieve procedures en maatregelen. Voorts is niet op gedetailleerde wijze uitgewerkt hoe processen zijn georganiseerd en volgens welke richtlijnen moet worden gewerkt;

- de procedure met betrekking tot de omgang met incidenten is niet beschreven. Een verwijzing naar de in artikel 2 van de Rib vermelde definitie van een incident is onvoldoende. Eiseres dient zelf te omschrijven wanneer sprake is van een incident, bijvoorbeeld als een cliënt de hele structuur van de vennootschap wil wijzigen zonder goede verklaring, of negatieve berichten in de media omtrent een cliënt;

- een volledige beschrijving van de inhoud van het cliëntacceptatiebeleid ontbreekt, net zoals duidelijke en concrete normen ten aanzien van het soort cliënten dat eiseres wel of niet wenst te bedienen, zodat een integere bedrijfsvoering bij de acceptatie van cliënten en bij de voortzetting van dienstverlening niet is gewaarborgd;

- een procedure met betrekking tot het accepteren van relatiegeschenken ontbreekt. De enkele stelling van eiseres dat het begrip relatiegeschenk in haar metier onbeduidend is, en dat zij zeer integer is, hoe begrijpelijk ook, maakt niet dat er geen grenzen moeten worden aangegeven aan wat nog wel en wat niet (meer) acceptabel is.

De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat verweerster in redelijkheid tot het oordeel is gekomen dat gelet de bedrijfsvoering of administratieve organisatie van het trustkantoor, eiseres niet in staat zal zijn te voldoen aan de op grond van artikel 10 van de Wtt gestelde regels. Dat het eiseres niet voldoende duidelijk was of is waar het procedurehandboek aan moet voldoen is geen argument dat tot een andere conclusie kan leiden gelet op de hierboven vermelde doelstelling van de Wtt. Het had veeleer op de weg van eiseres gelegen om zich door verweerster nader te laten informeren over de specifieke eisen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat blijkens de stukken verweerster eiseres reeds bij het vergunningaanvraagpakket de handleiding ‘administratieve organisatie van een trustkantoor’ heeft doen toekomen, eiseres heeft gewezen op de op de website van verweerster gepubliceerde ‘Q&A workshops’, eiseres er herhaalde malen op heeft gewezen dat de reeds eerder ingediende versies van het procedurehandboek niet voldeden aan de eisen die de Wtt en de Rib hieraan stellen en eiseres nadere hersteltermijnen heeft gegeven. Verweerster heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank dan ook een voldoende ruime tijdspanne gegeven om de aangegeven tekortkomingen te corrigeren of aan te vullen. De omstandigheid dat het hier volgens eiseres zou gaan om eenvoudig te verhelpen tekortkomingen doet aan het vorenstaande niets af. Integendeel, juist als het om dergelijke tekortkomingen zou gaan, had niets eiseres in de weg hoeven staan om met voortvarendheid deze tekortkomingen op te heffen.

Gelet op het voorgaande heeft verweerster naar het oordeel van de rechtbank terecht de vergunning geweigerd. Het tegen die weigering gerichte bezwaar is bij het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.

Het beroep wordt derhalve ongegrond verklaard.

Voor een veroordeling van de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

3. Beslissing

De rechtbank,

recht doende:

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 5 april 2007 in het openbaar uitgesproken door mr. R. Kruisdijk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Woudstra als griffier.

De griffier: De rechter:

Afschrift verzonden op:

Een belanghebbende – onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen – en verweerster kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature