Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Ontslaggrond. De aanstelling is vanaf 1 januari 2004 voortgezet onder de vigeur van de Wwb. Dat gegeven brengt mee dat er in 2005 geen grondslag was voor een ontslag wegens het verval per 1 januari 2004 van de toenmalige (subsidie)regeling.

Uitspraak



06/4753 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 juli 2006, 06/554 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal (hierna: college)

Datum uitspraak: 1 november 2007

I. PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 27 september 2007. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar partner [naam partner van appellante]. Het college, opgeroepen om bij gemachtigde te verschijnen, heeft zich laten vertegenwoordigen door J.P.M. Backx-de Backer en J.M.W. Hopstaken, beiden werkzaam bij de gemeente Roosendaal.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het navolgende.

1.1. Appellante is met ingang van 1 december 1997 bij de gemeente Roosendaal aangesteld in tijdelijke dienst in het kader van de “Regeling extra werkgelegenheid voor langdurig werklozen 1996 en 1997”. Deze aanstelling is met ingang van 1 december 1998 omgezet in een aanstelling in vaste dienst onder verwijzing naar onder meer hoofdstuk 30 van de Arbeidsvoorwaardenregeling (AVR), genaamd Rechtspositie Melkert-I-banen.

1.2. Nadat van de zijde van het college tevergeefs ondersteuning was geboden om appellante te laten doorstromen naar een reguliere functie is appellante van 1 april 2004 tot 1 januari 2005 gedetacheerd geweest bij het Werkvoorzieningschap. Appellante heeft een aanbod voor een aanstelling in WSW-verband per 1 januari 2005 afgewezen. Daarna heeft het college het voornemen kenbaar gemaakt om appellante met toepassing van artikel 8:6 van de AVR ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van enige betrekking bij de gemeente anders dan op grond van ziekten of gebreken. Appellante heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op dit voornemen haar zienswijze te geven. Vervolgens heeft het college bij besluit van 19 mei 2005 appellante met ingang van 1 juni 2005 eervol ontslag verleend op basis van artikel 30:1:1:7 van de AVR en dit besluit na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 13 december 2005.

1.3. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

2. Tussen partijen is in geschil en derhalve dient de Raad de vraag te beantwoorden of artikel 30:1:1:7 van de AVR een draagkrachtige grondslag vormt voor het ontslag van appellante per 1 juni 2005.

2.1. Partijen gaan ervan uit en ook de Raad aanvaardt dat appellantes aanstelling in een Melkert-I-baan vanaf het jaar 2000 is voortgezet als een aanstelling in het kader van het Besluit in- en doorstroombanen (hierna: ID-banen). Daarmee is hoofdstuk 30 van de AVR vanaf 2000 op appellantes aanstelling van toepassing en ook van toepassing gebleven.

2.2. Artikel 30:1:1:7 van de AVR luidt als volgt:

“ 1. De in artikel 30:1:1:2, vierde lid bedoelde extra arbeidsplaatsen worden opgeheven, indien de (subsidie)regeling vervalt.

2. Indien de situatie, als bedoeld in het eerste lid van dit artikel zich voordoet, wordt de ambtenaar eervol ontslag verleend, met aanspraak op een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 10 of 11. “

2.3. Het college heeft ter zitting van de Raad desgevraagd - herhaaldelijk - verklaard, dat met de in het ontslagbesluit bedoelde ingetrokken (subsidie)regeling het Besluit in- en doorstroombanen is bedoeld. De ingangsdatum van het vervallen van de (subsidie)regeling is derhalve 1 januari 2004.

3. De Raad overweegt dienaangaande het volgende.

3.1. Het Besluit in- en doorstroombanen is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (Wwb) per 1 januari 2004 ingetrokken. Ingevolge artikel 14 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Iwwb) gelden onder meer dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen als een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wwb . In het voetspoor van deze wettelijke bepaling is door de gemeenteraad van Roosendaal in artikel 28 van de Re ?ntegratieverordening 2004 als overgangsbepaling opgenomen dat het college zorg draagt voor de subsidi?ring van onder meer de ID-banen. Een ambtelijke adviesnota die geleid heeft tot het besluit van het college van 30 maart 2004, waarbij onder meer 2,7 fte ID banen binnen het gemeentelijke apparaat zijn omgezet in reguliere functies, laat ook zien dat de kosten van alle ID banen binnen het gemeentelijke apparaat in 2004 door subsidie werden afgedekt.

3.2. De Raad stelt derhalve vast dat appellantes aanstelling vanaf 1 januari 2004 in overeenstemming met artikel 14 van de Iwwb en artikel 28 van de Re ?ntegratieverordening 2004 is voortgezet onder de vigeur van de Wwb. Dat gegeven brengt mee dat er in 2005 geen grondslag was voor een ontslag wegens het verval per 1 januari 2004 van de toenmalige (subsidie)regeling, het Besluit in- en doorstroombanen.

3.3. De Raad voegt hier nog het navolgende aan toe. Het college heeft ter zitting desgevraagd geantwoord dat het college als uitvoerder van de Wwb en de Re?ntegratieverordening 2004 geen besluit heeft genomen om de subsidie voor de baan van appellante te be?indigen. Het college heeft hier aan toegevoegd, dat op ambtelijk niveau de afspraak was gemaakt om (de arbeidsplaats van) appellante op te heffen. De Raad overweegt dat een afspraak op ambtelijk niveau er uiteraard niet toe kan leiden dat een lopende subsidie komt te vervallen. Ook in zoverre ontbreekt aan het ontslag een draagkrachtige grondslag.

3.4. Het vorenstaande brengt mee dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden evenals de aangevallen uitspraak waarbij dit besluit ten onrechte in stand is gelaten.

3.5. Aangezien het gebrek dat aan het bestreden besluit kleeft eveneens kleeft aan het besluit van 19 mei 2005 en dit gebrek niet bij een nieuw besluit op bezwaar hersteld kan worden, zal de Raad dat besluit herroepen.

4. Omdat de Raad niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten ziet de Raad geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht .

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep gegrond;

Vernietigt het bestreden besluit van 13 december 2005;

Herroept het (primaire) besluit van 19 mei 2005;

Bepaalt dat de gemeente Roosendaal aan appellante het door haar in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 349,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en B.M. van Dun en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 november 2007.

(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.

(get.) M.R.S. Bacon.

HD

30.10.

Q


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature