Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij brief van 3 januari 2006 heeft de Minister van Justitie (hierna: de minister) op het verzoek van appellante van 27 december 2005 om met terugwerkende kracht tot 1 september 2005 de verstrekking van leefgelden aan haar voort te zetten dan wel de subsidieverlening aan de Stichting Nidos voor de verstrekking van leefgelden aan haar te hervatten, afwijzend beslist.

Uitspraak



200700971/1.

Datum uitspraak: 29 augustus 2007

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1947 van de rechtbank

Utrecht van 28 december 2006 in het geding tussen:

appellante

en

de Minister van Justitie.

1.    Procesverloop

Bij brief van 3 januari 2006 heeft de Minister van Justitie (hierna: de minister) op het verzoek van appellante van 27 december 2005 om met terugwerkende kracht tot 1 september 2005 de verstrekking van leefgelden aan haar voort te zetten dan wel de subsidieverlening aan de Stichting Nidos voor de verstrekking van leefgelden aan haar te hervatten, afwijzend beslist.

Bij besluit van 23 maart 2006 heeft de minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 28 december 2006, verzonden op 8 januari 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 2 maart 2007 heeft de minister van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Appellante, geboren op […] en afkomstig uit Angola, heeft op 23 juli 2001 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 20 februari 2002 is op deze aanvraag afwijzend beslist. Bij uitspraak van 24 juni 2003 heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Niet in geschil is dat met deze uitspraak het besluit van 20 februari 2002 in rechte onaantastbaar is geworden.    

   Wegens haar minderjarigheid ten tijde van de indiening van de asielaanvraag, is appellante onder voogdij van de Stichting Nidos geplaatst, die voor de uitoefening van haar voogdijtaken subsidie van de minister ontvangt. De Stichting Nidos heeft aan appellante uit hoofde van het voogdijschap leefgelden verstrekt. Deze verstrekking is met ingang van 1 september 2005, de datum waarop de voogdij door het meerderjarig worden van appellante van rechtswege is geëindigd, beëindigd.

2.2.    Blijkens het verhandelde ter zitting handhaaft appellante niet langer haar betoog, dat de aangevallen uitspraak geen betrekking heeft op het besluit van 23 maart 2006.

2.3.    Het geschil spitst zich toe op de vraag, of de brief van de minister  van 3 januari 2006 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) behelst.

   De rechtbank heeft overwogen dat, zakelijk weergegeven, een publiekrechtelijke grondslag voor toekenning van de door appellante gevraagde voorziening ontbreekt, zodat de minister geen bevoegdheid toekomt om op het verzoek van 27 december 2005 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb te nemen en om die reden de inhoud van de brief van 3 januari 2006 niet als zodanig kan worden aangemerkt.

   Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister terzake een publiekrechtelijke bevoegdheid heeft.

2.3.1.    Uit de stukken blijkt dat de minister gedurende een zekere periode aan vreemdelingen die, na als alleenstaande minderjarige asielzoeker in Nederland een asielverzoek te hebben gedaan, meerderjarig zijn geworden (hierna: ex-ama's), na het bereiken van de meerderjarige leeftijd via de Stichting Nidos leefgelden heeft verstrekt. Dat hing samen met capaciteitsproblemen in het verleden bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COA). In verband hiermee is de rechtsvoorgangster van de Stichting Nidos verzocht de opvang van minderjarige asielzoekers na het bereiken van de meerderjarige leeftijd voort te zetten, ondanks het ontbreken van een wettelijke grondslag daarvoor. In 2002 heeft de minister besloten deze door hem onwenselijk geachte situatie te beëindigen en de oorspronkelijke taakverdeling te hervatten in die zin dat de minister zijn taken in het kader van de jeugdzorg uitoefent en het COA, waarvoor ten tijde van belang de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verantwoordelijk was, zorg draagt voor de opvang van (meerderjarige) asielzoekers. In dit kader heeft de minister destijds tevens besloten de buitenwettelijke betaling van leefgelden aan ex-ama's via de Stichting Nidos te beëindigen. Voor de wijze van beëindiging hanteert de minister 21 augustus 2005 als peildatum. De buitenwettelijke betaling van leefgelden aan ex-ama's die vóór genoemde datum meerderjarig zijn geworden, wordt beëindigd overeenkomstig de procedure die is neergelegd in de Beleidsregels beëindiging verstrekking leefgelden aan ex-ama's van 19 november 2004. Ten aanzien van alleenstaande minderjarige asielzoekers die op of na 21 augustus 2005 meerderjarig worden, eindigt de verstrekking door de Stichting Nidos op het moment waarop zij de leeftijd van achttien jaar bereiken. Na het meerderjarig worden vindt geen buitenwettelijke doorbetaling van leefgelden meer plaats. Voor zover van toepassing, wordt deze groep door de Stichting Nidos gewezen op de mogelijkheid om na het meerderjarig worden een beroep te doen op een voorziening op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

2.3.2.    De Afdeling stelt vast dat de minister een wettelijke taak noch bevoegdheid heeft om aan vreemdelingen als appellante, die omdat zij meerderjarig zijn geworden niet meer onder de voogdij van de Stichting Nidos vallen, rechtstreeks leefgelden te verstrekken.

   De minister heeft evenmin een wettelijke taak of bevoegdheid om de Stichting Nidos met het oog op de verstrekking van leefgelden aan voormelde categorie vreemdelingen subsidie te verlenen. Hierbij is in aanmerking genomen dat weliswaar artikel 38, vierde lid, van de Wet op de jeugdzorg een wettelijke grondslag biedt voor subsidieverlening door de minister aan de Stichting Nidos, maar dit is beperkt tot subsidieverstrekking ten behoeve van de taken die de Stichting Nidos in het kader van de voogdij dan wel de ondertoezichtstelling van minderjarige vreemdelingen uitoefent. Deze bepaling biedt derhalve geen grondslag voor subsidieverlening ten behoeve van de verstrekking van leefgelden door de Stichting Nidos aan meerderjarige vreemdelingen.

2.3.3.    Anders dan appellante ter zitting heeft betoogd, kan in artikel 11  van het Besluit subsidie rechtspersonen voor voogdij en gezinsvoogdij vreemdelingen geen grondslag voor een dergelijke bevoegdheid worden gevonden. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid voor een rechtspersoon als de Stichting Nidos om ten behoeve van specifieke doelen reserves of voorzieningen te vormen, mits deze door de minister zijn goedgekeurd.

2.3.4.    In de omstandigheid dat gedurende een zekere periode zonder wettelijke grondslag aan ex-ama's via de Stichting Nidos leefgelden zijn betaald, kan evenmin een publiekrechtelijke bevoegdheid worden gevonden voor verstrekking van de door appellante gevraagde leefgelden. In het licht van het voorgaande is immers sprake van een situatie waarin de door de minister in het verleden verstrekte leefgelden aan ex-ama's worden afgebouwd. Voorts wordt in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat in de praktijk aan ex-ama's die na 21 augustus 2005 meerderjarig zijn geworden door de minister al dan niet via de Stichting Nidos leefgelden zijn verstrekt.

2.3.5.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat, wegens het ontbreken van een publiekrechtelijke grondslag voor verstrekking van de door appellante gevraagde leefgelden, de brief van 3 januari 2006 geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb bevat, zodat de minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.  

2.4.    De klacht van appellante, dat de rechtbank heeft miskend dat de minister ten aanzien van de beëindiging van de verstrekking van leefgelden een besluit had moeten nemen faalt. De leefgelden zijn immers in het kader van de voogdij door de Stichting Nidos aan appellante betaald. Jegens de minister had appellante gedurende de voogdij geen rechtens afdwingbare aanspraak op verstrekking van leefgelden, zodat het niet aan de minister was om ten aanzien van de beëindiging ervan een beslissing te nemen.

2.5.    Tot slot klaagt appellante dat de aangevallen uitspraak innerlijk tegenstrijdig is, omdat de rechtbank in rechtsoverweging 2.9 overweegt dat de uitbetaling van leefgelden aan een ex-ama is gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag, terwijl blijkens rechtsoverweging 2.10 de weigering van de minister om haar leefgelden te verstrekken wegens het ontbreken van een publiekrechtelijke bevoegdheid om terzake te beslissen niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt.

2.5.1.    Het betoog faalt. Hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 2.9 heeft overwogen ziet op de situatie die aan de orde was in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 27 februari 2003 (JV 2003/272), waarin aan een ex-ama na het meerderjarig worden reeds leefgelden via de Stichting Nidos waren verstrekt. De rechtbank heeft aan het slot van rechtsoverweging 2.9 terecht geconcludeerd dat die situatie zich in dit geval niet voordoet. Hetgeen de rechtbank vervolgens in rechtsoverweging 2.10 heeft overwogen, is hiermee niet in strijd.    

2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Wagtendonk    w.g. Prins

Voorzitter    Ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007

363


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature