Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Verzoekster heeft de Voorzitter verzocht de bij uitspraak van 15 mei 2006, no. 200603554/1 getroffen voorlopige voorziening inzake voorwaarde 5 van de bij besluit van 10 mei 2006, kenmerk DRZ/06/2060/SD/SM, krachtens artikel 19d van de natuurbeschermingswet 1998 verleende vergunning , voor zover het betreft 20.000 mton, op te heffen.

Uitspraak



200603874/1.

Datum uitspraak: 30 mei 2006

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:

de vereniging "Producentenorganisatie van de Nederlandse Mosselcultuur" (rechtsopvolger van de Coöperatieve Producentenorganisatie van de Nederlandse Mosselcultuur U.A.), gevestigd te Yerseke,

verzoekster,

om opheffing (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 15 mei 2006, in zaak no. 200603554/1, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:

1.  de vereniging "Vereniging Vogelbescherming Nederland" gevestigd te     Zeist en anderen,

2.  de stichting "Stichting Wad" gevestigd te Groningen,

(hierna aangeduid als appellanten)

en

 de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

 verweerder.

Openbare zitting gehouden op 30 mei 2006 om 11.00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter

Ambtenaar van Staat: mr. P.J.A.M. Broekman

Verschenen:

Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. P.W.H.M. Haans, advocaat te Bergen op Zoom, en mr. H. van Geesbergen, secretaris van het bestuur, bijgestaan door [deskundige].

Verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.B. Kuijpers, ing . S.D. Braaksma en mr. S.N. van Dijk, ambtenaren van het ministerie.

De vereniging "Vereniging Vogelbescherming Nederland en anderen, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden.

De stichting "Stichting Wad" vertegenwoordigd door [voorzitter].

Procesverloop

Verzoekster heeft de Voorzitter verzocht de bij uitspraak van 15 mei 2006, no. 200603554/1 getroffen voorlopige voorziening inzake voorwaarde 5 van de bij besluit van 10 mei 2006, kenmerk DRZ/06/2060/SD/SM, krachtens artikel 19d van de natuurbeschermingswet 1998 verleende vergunning , voor zover het betreft 20.000 mton, op te heffen.

De Voorzitter wijst het verzoek af.

De Voorzitter overweegt het volgende.

In de uitspraak van 15 mei 2006, no. 200603554/1, heeft de Voorzitter met betrekking tot de te nemen ordemaatregel onder meer het volgende overwogen:

   "In aanmerking wordt genomen dat verweerder bij de vergunningverlening feiten en omstandigheden die na het indienen van de zienswijzen en de hoorzitting bekend zijn geworden, heeft betrokken. Verzoeksters moeten in de gelegenheid worden gesteld hun gevoelen omtrent deze feiten en omstandigheden kenbaar te maken. Verweerder dient zijn oordeel over dit gevoelen te geven en zicht te bieden op de vermoedelijke uitkomst van de heroverweging na bezwaar. Eerst dan kan sprake zijn van een situatie waarin een voorlopig rechtmatigheidsoordeel omtrent het besluit mogelijk kan worden gevormd".

De in genoemde uitspraak bepaalde procedure is gevolgd. Verweerder heeft bij brief van 22 mei 2006 gereageerd op de verzoekschriften en een aanvullende beoordeling gegeven. Appellanten hebben bij brief van 26 mei 2006 en bij fax van 25 mei 2006 en verzoekster heeft bij brief van 24 mei 2006 alsmede in haar verzoekschrift gereageerd op deze brief.

Uit deze stukken komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren, die niet bekend waren of konden zijn bij de behandeling van het schorsingsverzoek op 15 mei 2006.

In week 20 is 50.000 mton en in week 21 is eveneens 50.000 mton opgevist. Tijdens de bevissing is gebleken dat het geschatte bestand op Texelstroom (40.000 mton) voor een belangrijk deel door zeesterrenvraat is verdwenen. Het geschatte bestand is nu 10.000 mton. Op grond daarvan wordt het verzoek tot opheffing van de schorsing beperkt tot 20.000 mton teneinde te bereiken dat de hoeveelheid mosselen die na de bevissing achter blijft, ongeveer gelijk zal zijn aan de hoeveelheid die bij de vergunningverlening was voorzien.

Gelet op de stukken die partijen bij het schorsingsverzoek en in deze procedure hebben ingebracht, stelt de Voorzitter in het kader van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel vast dat in de uitgevoerde passende beoordeling kennislacunes zijn gesignaleerd, die door een meerjarig onderzoek nog moeten worden gedicht. Hoewel onzekerheden inherent zijn aan wetenschappelijk onderzoek, kan de vraag of de mate van onzekerheid over de effecten van de voorjaarsvisserij op de natuurlijke kenmerken van het gebied de passende beoordeling al dan niet toereikend maakt, eerst worden beoordeeld in een vervolgprocedure. De Voorzitter sluit echter niet op voorhand uit dat de uitgevoerde passende beoordeling uiteindelijk als niet volledig toereikend zal worden beoordeeld. Daarbij betrekt hij ook de vraag in hoeverre een passende beoordeling mede moet zien op snel wisselende omstandigheden, zoals nu gebleken is van een aanmerkelijke vermindering van het aanvankelijk geschatte natuurlijke bestand bevisbare mosselen in het sublitoraal en predatie door zeesterren.

Met betrekking tot de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend, merkt de Voorzitter op dat het onderkennen van gewijzigde omstandigheden die gedurende de bevissing kunnen optreden en die zouden moeten leiden tot aanpassing van de vergunde omvang van de bevissing, in de eerste plaats is overgelaten aan de vergunninghouder en dat verweerder niet heeft voorzien in eigen observatie. Hoewel de Voorzitter waardering heeft voor de wijze waarop vergunninghouder die verantwoordelijkheid heeft genomen, sluit hij niet op voorhand uit dat in de vervolgprocedure de gestelde voorwaarden niet toereikend worden geacht.

Met inschatting van het hiervoor geschetste procesrisico heeft de Voorzitter de gestelde belangen van de vergunninghouder bij het opvissen van de resterende 20.000 mton afgewogen tegen de gestelde schade van de bevissing met name aan de voedselvoorziening van topper- en eidereenden, die behoren tot de kwalificerende soorten van de Waddenzee.

Deze afweging leidt de Voorzitter tot het oordeel dat de voorjaarsvisserij van dit kalenderjaar niet verder dient te gaan dan in de uitspraak van 15 mei 2006, no. 200603554/1, is bepaald en derhalve beperkt dient te blijven tot 100.000 mton van het bevisbare natuurlijke bestand.

w.g. Bartel   w.g. Broekman

Voorzitter    ambtenaar van Staat

12.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature