Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij uitspraak van 16 juni 2004 in zaak no. 200302648/1 heeft de Afdeling vernietigd het besluit van verweerder van 28 maart 2003, waarin is ongegrond verklaard het bezwaar tegen het besluit van 22 oktober 2002, waarbij verweerder krachtens de Wet geluidhinder hogere waarden voor de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein "luchthaven Lelystad" heeft vastgesteld van onder meer de woningen van appellanten sub 1 en sub 2 aan de Eendenweg en Meerkoetenweg te Lelystad.

Uitspraak



200408310/1.

Datum uitspraak: 14 december 2005

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],

2.    [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Flevoland,

verweerder.

1.    Procesverloop

Bij uitspraak van 16 juni 2004 in zaak no. 200302648/1 heeft de Afdeling vernietigd het besluit van verweerder van 28 maart 2003, waarin is ongegrond verklaard het bezwaar tegen het besluit van 22 oktober 2002, waarbij verweerder krachtens de Wet geluidhinder hogere waarden voor de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein "luchthaven Lelystad" heeft vastgesteld van onder meer de woningen van appellanten sub 1 en sub 2 aan de Eendenweg en Meerkoetenweg te Lelystad.

Bij besluit van 21 september 2004, kenmerk BACO/04.031046/A, verzonden op 29 september 2004, heeft verweerder, gelet op die uitspraak, de bezwaren van appellanten sub 1 en sub 2 deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 22 oktober 2002 herroepen in die zin dat daarin expliciet een overweging aangaande de gecumuleerde geluidsbelasting wordt opgenomen.

Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 9 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en appellanten sub 2 bij brief van 5 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 22 december 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2005, waar appellant sub 1 in persoon en appellanten sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door J.S. Elzinga en drs. A. Liemburg, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Lelystad, vertegenwoordigd door ir. M.A. Kok, ambtenaar van de gemeente, als partij gehoord.

In het verhandelde ter zitting heeft de Afdeling aanleiding gezien alsnog de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening te verzoeken een deskundigenbericht uit te brengen. Dit deskundigenbericht is gedateerd 27 oktober 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Zowel appellanten sub 1 en 2 als verweerder hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt, bij brieven van respectievelijk 16 november 2005 en 15 november 2005 en 17 november 2005. Daarbij hebben appellanten sub 1 en 2 alsmede verweerder ingestemd met het achterwege laten van verdere behandeling van de zaak ter zitting.

2.    Overwegingen

2.1.    Voor zover appellanten sub 2 betogen dat verweerder onvoldoende handhavend is opgetreden tegen geluidhinder vanwege het industrieterrein "luchthaven Lelystad", overweegt de Afdeling dat thans het besluit ter vaststelling van hogere geluidgrenswaarden vanwege dat industrieterrein ter toets voorligt. Bij die beoordeling is een eventuele eerdere overschrijding van geluidnormen niet aan de orde.

2.2.    Appellanten sub 1 en 2 voeren aan dat het met de vastgestelde hogere waarden mogelijk wordt gemaakt dat naast de huidige bedrijven op het industrieterrein ook andere lawaaimakers zich daar kunnen vestigen, hetgeen tot nog meer geluidhinder zal leiden. Appellanten sub 2 betogen dat het voorts ten onrechte mogelijk is gemaakt dat ook andere reeds op het industrieterrein gevestigde lawaaimakers, zoals het testterrein van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, de ten behoeve van de luchthaven vastgestelde hogere waarden kunnen gebruiken om meer geluid te produceren.

   De Afdeling overweegt dat de Wet geluidhinder en daarop gebaseerde regelgeving wat betreft industrielawaai uitsluitend de geluidsbelasting van een gezoneerd industrieterrein in zijn geheel regelen. Op de verdeling van de aan een industrieterrein toegekende geluidruimte over afzonderlijke bedrijven zien de Wet geluidhinder en genoemde regelgeving niet. In de door appellanten sub 2 gestelde omstandigheid kan dan ook geen aanleiding worden gevonden het besluit te vernietigen.

2.3.    Voor zover appellant sub 1 betoogt dat de vaststelling van de hogere waarden geen rechtskracht heeft, omdat nog geen zonebeheersmodel is opgesteld, verwijst de Afdeling naar hetgeen zij in haar uitspraak van 16 juni 2004 hierover heeft overwogen. De Afdeling ziet in hetgeen thans is aangevoerd geen grond voor een ander oordeel. De beroepsgrond treft geen doel.

2.4.    In artikel 157, eerste lid, van de Wet geluidhinder , voor zover hier van belang, is bepaald dat indien Afdeling 2 van hoofdstuk VI van deze wet of van het krachtens dit onderdeel bepaalde van toepassing is op woningen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidszones als bedoeld in de artikelen 41, 53, 74, 106 en 108 van de ze wet en artikel 25a van de Luchtvaartwet , gedeputeerde staten ervoor zorgdragen dat voldoende aandacht wordt geschonken aan de noodzakelijke onderlinge afstemming en samenhang van de onderscheiden te treffen maatregelen.

   Ingevolge het derde lid van dat artikel, voorzover hier van belang, kan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, ten behoeve van de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid bepalen, dat bij de berekening en meting van de onderscheidene geluidsbelastingen van de gevels van woningen op de resultaten een door hem aan te geven correctie kan worden toegepast.

   In artikel 1a van het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen (hierna: het Besluit) is bepaald dat indien artikel 157 van de wet van toepassing is gedeputeerde staten slechts toepassing geven aan de artikelen 2, 2 a, 2b, 3, 3a, 5, 6 en 7a, voor zover de gecumuleerde geluidsbelastingen na de correctie op grond van artikel 157, derde lid, van de wet niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting.

   Ingevolge artikel 25a van de Luchtvaartwet , in samenhang met artikel 2 van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart, zoals dat destijds luidde, mag buiten de vastgestelde geluidszone rond het luchtvaartterrein Lelystad de geluidsbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen de grenswaarde van 35 Kosteneenheden niet overschrijden.

   Ingevolge artikel 74, eerste lid, in samenhang met artikel 82, eerste lid, van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, bevindt zich langs een weg een zone van een bepaalde breedte, afhankelijk van het aantal rijstroken van de weg, en is de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 50 dB(A).

2.5.    Niet in geschil is dat de woningen van appellanten sub 1 en sub 2 zowel in de zone rond het industrieterrein als in de zones rond het luchtvaartterrein Lelystad krachtens artikel 25a van de Luchtvaartwet liggen en dat de woningen aan de Eendenweg voorts liggen in de zone die zich ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder aan weerszijden van deze weg bevindt.

2.6.    Appellanten sub 1 en sub 2 betogen - samengevat weergegeven - dat met de vaststelling van hogere waarden voor de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein sprake zal zijn van onacceptabele geluidhinder.

   Volgens hen hebben de berekening en beoordeling van de gecumuleerde geluidsbelasting niet op juiste wijze plaatsgevonden. Daartoe betoogt appellant sub 1 dat een goede beoordeling van de berekende gecumuleerde geluidsbelasting niet mogelijk is, nu die is uitgedrukt in Lden-waarden, terwijl de vastgestelde hogere waarden zijn uitgedrukt in dB(A). Volgens appellanten sub 2 heeft verweerder andere cijfers gehanteerd bij de beoordeling van de gecumuleerde geluidsbelasting dan het gemeentebestuur bij het opstellen van het bestemmingsplan betreffende onder meer het onderhavige industrieterrein. Voorts kan volgens hen op basis van de berekeningen niet worden gesteld dat geen sprake is van onaanvaardbare geluidhinder, omdat een wettelijk kader voor een dergelijke beoordeling ontbreekt.    

2.6.1.    Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de resultaten van een onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege industrielawaai, wegverkeerslawaai en luchtvaartlawaai, neergelegd in een ambtelijk rapport van 10 september 2004. Gelet op die berekeningen stelt verweerder zich op het standpunt dat de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting van de onderhavige woningen.

2.6.2.    De Afdeling stelt vast dat een wettelijke regeling, op basis waarvan de gecumuleerde geluidsbelasting moet worden berekend en beoordeeld, ontbreekt. Om niettemin tot een beoordeling van deze geluidsbelasting te komen is in het aan het rapport van 10 september 2004 ten grondslag liggende onderzoek de gecumuleerde geluidsbelasting van de woningen uitgedrukt in de uniforme dosismaat Lden, waarbij etmaal-gewogen geluidsbelastingen zijn omgezet naar jaar-gewogen waarden. De afzonderlijke waarden van de geluidsbelasting vanwege luchtvaart, industrie en wegverkeer zijn daartoe vertaald naar deze dosismaat.

   Wat betreft de geluidsbelasting vanwege grote en kleine luchtvaart heeft verweerder voor de vertaling van respectievelijk de Ke-niveaus en BKL-niveaus van het luchtvaartlawaai naar de dosismaat Lden gebruik gemaakt van de onderzoeksresultaten in het MER voor de Planologische kernbeslissing luchtvaartterreinen Maastricht en Lelystad en het daarbij behorend akoestisch rapport. Vervolgens heeft verweerder door middel van zogenoemde conservatieve interpolatie de Lden-niveaus vanwege het luchtvaartverkeer ter plaatse van de verschillende woningen vastgesteld. Uit het deskundigenbericht kan ten aanzien daarvan worden opgemaakt dat daardoor bij de berekeningen is uitgegaan van enkele dB's hogere immissieniveaus dan waarvan feitelijk sprake is. Aldus is het immissieniveau vanwege luchtvaartverkeer mogelijk overschat. Gelet op het belang van de bescherming van omwonenden tegen geluidhinder is hierin evenwel geen grond gelegen dat verweerder zich niet op de aldus berekende geluidsbelasting vanwege luchtvaartverkeer, uitgedrukt in Lden, heeft mogen baseren.

   Met betrekking tot de geluidsbelasting vanwege industrielawaai is verweerder uitgegaan van de bij het bestreden besluit vastgestelde hogere waarden. Teneinde deze etmaalwaarden om te zetten naar de dosismaat Lden heeft verweerder gebruik gemaakt van de zogenoemde forfaitaire conversiemethode. Deze methode is niet verankerd in beleid dan wel enig wettelijk voorschrift. Aangezien geen andere methode voorhanden is wordt toepassing van deze methode niettemin niet onredelijk geacht. Deze methode is voorts, zo blijkt uit het deskundigenbericht, niet onjuist toegepast. Verweerder heeft teneinde tot de Lden-waarden te komen een reductie toegepast van ten hoogste 5 tot 8 dB. Volgens het deskundigenbericht leidt dit niet tot een onderschatting van de bijdrage vanwege het industrielawaai, zodat verweerder zich bij de beoordeling van de gecumuleerde geluidsbelasting op deze berekende waarden voor het industrielawaai uitgedrukt in Lden heeft kunnen baseren.

   Verweerder heeft zich voorts bij de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer gebaseerd op het akoestisch rapport van 25 september 2000 dat ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan "Vliegveld Lelystad" is opgesteld. Daarbij is uitgegaan van de geprognosticeerde verkeersintensiteit in 2010 en is geconstateerd dat ter plaatse van de betrokken woningen de toegestane geluidsbelasting van 50 dB(A) niet wordt overschreden. Teneinde vervolgens tot de geluidsbelasting uitgedrukt in Lden te komen, is deze toegestane geluidsbelasting van 50 dB(A) omgezet naar 48 dB. Deze conversie wordt in het deskundigenbericht niet onjuist geacht. Hoewel volgens het deskundigenbericht, nu is uitgegaan van de hogere geluidsbelasting in 2010 en niet van de huidige feitelijke geluidsbelasting, de bijdrage van het industrielawaai kan zijn onderschat, kunnen de berekende waarden in Lden voor het wegverkeerslawaai niettemin representatief worden geacht. Daarbij wordt in het deskundigenbericht gesteld dat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai over het algemeen lager ligt dan die vanwege de bronnen op het industrieterrein en voorts dat die geluidsbelasting verwaarloosbaar kan worden geacht ten opzichte van het luchtvaartlawaai.

   Gezien het voorgaande bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder bij de vaststelling van de gecumuleerde geluidsbelasting per bron is uitgegaan van onjuiste berekeningen voor de geluidsbelasting in Lden vanwege respectievelijk het luchtvaartverkeer, het industrieterrein en het wegverkeer. De berekende geluidsbelastingen in Lden per bron per woning heeft verweerder vervolgens gesommeerd, waarbij rekening is gehouden met de onderling afwijkende waarderingen van de geluidimmissies afkomstig van de verschillende bronnen. Nu de vastgestelde hogere waarden lager liggen dan deze gecumuleerde immissieniveaus in Lden per woning, is naar het oordeel van verweerder geen sprake van onaanvaardbare cumulatie van geluidhinder. Uit het deskundigenbericht kan worden opgemaakt dat, gelet op een vergelijking van de gecumuleerde immissieniveaus in Lden per woning in de bestaande respectievelijk de nieuwe situatie, de vastgestelde hogere waarden slechts tot een zeer geringe toename van de gecumuleerde geluidimmissie op de gevels van de woningen van appellanten sub 1 en 2 zullen leiden.

   Gezien het voorgaande, heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vaststelling van de hogere waarden, gelet op de gecumuleerde geluidsbelasting, in dit geval niet tot onaanvaardbare geluidhinder voor appellanten zal leiden. De beroepsgrond slaagt niet.

2.7.    De beroepen zijn ongegrond.

2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Oosting    w.g. Van Heusden

Voorzitter    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005

163-428.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature