Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Ingevolge “Sociaal flankerend beleid voor de sector Rijk” kan ambtenaren van 55 jaar en ouder een FPU-arrangement worden aangeboden. Ingevolge de Tijdelijke regeling FPU-arrangement Belastingdienst kunnen ambtenaren van de Belastingdienst geboren vóór 1-1-‘48 in 2004 (57-jarigen) in aanmerking worden gebracht voor een FPU-arrangement als bedoeld in het Sociaal flankerend beleid. Eiser – geboren in 1949 - is belastingambtenaar. Zijn verzoek om een FPU-arrangement is afgewezen.

Rechtbank is voldoende overtuigd dat, ondanks beperking FPU-arrangement tot 57+, voldoende medewerkers zullen uitstromen en dat doelgroepuitbreiding zal leiden tot extra kosten. Eisers sociale belangen wegen niet op tegen het dienstbelang. Vaststelling leeftijdsbepaling door verweerder is niet onredelijk.

Geen strijd met Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl) want het FPU-arrangement is een pensioenvoorziening cf. artikel 8, 1e lid, van de Wgbl. Het verbod van onderscheid naar leeftijd is daarop volgens artikel 8, 2e lid, van de Wgbl niet van toepassing. Ook geen strijd met gelijkheids- en vertrouwensbeginsel.

Uitspraak



05 / 357 AW RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht

Meervoudige kamer

UITSPRAAK

in de zaak van

[Eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de Staatssecretaris van Financiën, verweerder.

1. Het procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 december 2004 (bestreden besluit), inzake de weigering hem een FPU-arrangement aan te bieden. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld ter zitting van 12 augustus 2005, waarbij aanwezig waren eiser en de door hem aangekondigde deskundige mr. A.J. de Geus en namens verweerder L.P. de Jonge.

2. De beoordeling

2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiser is geboren op 20 april 1949.

Bij brief van 6 mei 2004 heeft eiser een verzoek ingediend om hem uiterlijk per 1 december 2005 ontslag te verlenen en hem in aanmerking te brengen voor een FPU-arrangement.

Namens het managementteam van de Belastingdienst Zuid-West heeft drs. A.L. Langstraat bij brief van 24 mei 2004 het verzoek van eiser afgewezen. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd, dat eiser op grond van zijn leeftijd niet tot de doelgroep behoort. In een toelichting op het rijksbrede FPU-arrangement staat dat FPU-gerechtigde medewerkers vanaf 55 jaar kunnen uitstromen. Echter, het in het sociaal flankerend beleidskader opgenomen FPU-arrangement is bij de Belastingdienst aangeboden aan FPU-medewerkers die in 2004 57 jaar of ouder zijn.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 juli 2004 bezwaar gemaakt. Op 23 augustus 2004 is eiser omtrent zijn bezwaren gehoord. Zakelijk weergegeven heeft eiser aangevoerd dat in de overeenkomst “Sociaal Flankerend Beleid voor de sector Rijk” de leeftijd voor deelname aan het FPU-arrangement is bepaald op 55 jaar of ouder. Het departement Financiën heeft ten onrechte eenzijdig bepaald dat alleen aan de groep medewerkers van 57 jaar en ouder een FPU-arrangement wordt aangeboden. Volgens eiser is de beperking van de doelgroep tot degenen die geboren zijn vóór 1 januari 1948 in strijd met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl). Voorts heeft eiser aangevoerd dat er strijd is met het gelijkheidsbeginsel aangezien andere departementen het aanbieden van FPU-arrangementen voor 55- en 56-jarigen niet hebben uitgesloten.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd, dat uit de wijze waarop het FPU-arrangement in het Sociaal Flankerend Beleid is geregeld volgt, dat het al dan niet aanbieden van een FPU-arrangement een vrije bevoegdheid van de Secretaris-Generaal is. In casu is bepaald, dat een FPU-arrangement slechts zal worden aangeboden aan ambtenaren die zijn geboren vóór 1 januari 1948. Achterliggende reden is, dat hiermee naar verwachting voldoende medewerkers zullen uitstromen om gedwongen ontslagen binnen de Belastingdienst te voorkomen en dat uitbreiding van de doelgroep tot 55- en 56-jarigen tot aanzienlijk hogere kosten zou leiden. Voorts wijst verweerder erop, dat pensioenvoorzieningen zoals het FPU-arrangement ingevolge artikel 8 van de Wgbl zijn uitgezonderd van het verbod van onderscheid naar leeftijd. Aan eisers grieven over de aan- of afwezigheid van een objectieve rechtvaardiging van het gemaakte onderscheid wordt derhalve niet toegekomen.

Volgens verweerder kan eisers grief dat er strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat andere departementen het aanbieden van FPU-arrangementen niet hebben uitgesloten evenmin slagen. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel kan slechts sprake zijn, indien door hetzelfde bevoegd gezag in gelijke gevallen verschillend wordt beslist.

2.2 Eiser heeft in beroep aangevoerd, dat de directeur-generaal van de Belastingdienst niet bevoegd is om af te wijken van een door het Ministerie van Binnenlandse Zaken voorgeschreven regeling met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van rijksambtenaren.

De rechtbank stelt allereerst vast, dat het gaat om de vraag of verweerder – en niet de directeur-generaal van de Belastingdienst – bevoegd was om af te wijken van de genoemde regeling. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.

De sociale partners in de sector Rijk hebben zich beraden op de consequenties van het Hoofdlijnenakkoord, waaronder het vervallen van arbeidsplaatsen. De sociale partners hebben afspraken gemaakt, die zijn neergelegd in het Sociaal flankerend beleid voor de sector Rijk (hierna: Sociaal flankerend beleid).

Ingevolge artikel 19 van het Sociaal flankerend beleid kan de secretaris-generaal in de periode tot 1 januari 2005 op individueel niveau een zogeheten FPU-arrangement aanbieden aan een FPU-gerechtigde ambtenaar, mits daardoor het gedwongen reorganisatieontslag van een niet FPU-gerechtigde ambtenaar wordt voorkomen. Dit arrangement dient in te gaan uiterlijk 1 december 2005. Uit het Sociaal flankerend beleid (en de circulaire) volgt, dat aan ambtenaren van 55 jaar en ouder een FPU-arrangement kan worden aangeboden.

Verweerder heeft op 10 mei 2004 naar aanleiding van het Sociaal flankerend beleid nadere regels over de FPU-arrangementen bij de Belastingdienst vastgesteld, namelijk de zogeheten Tijdelijke regeling FPU-arrangement Belastingdienst. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Tijdelijke regeling FPU-arrangement Belastingdienst kunnen ambtenaren van de Belastingdienst die zijn geboren vóór 1 januari 1948 in het jaar 2004 in aanmerking worden gebracht voor een FPU-arrangement als bedoeld in het Sociaal flankerend beleid.

Anders dan door eiser is betoogd, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet afgeweken van de voorwaarden van het Sociaal flankerend beleid. Artikel 19 van het Sociaal flankerend beleid geeft verweerder de (discretionaire) bevoegdheid om voorzieningen te treffen. In het Sociaal flankerend beleid zijn geen dwingende bepalingen opgenomen die nopen tot de conclusie dat ook aan 55-jarigen een FPU-arrangement aangeboden zou moeten worden. De conclusie is dat deze beroepsgrond faalt.

2.3 Eiser heeft zich erop beroepen, dat het besluit om het FPU-arrangement niet aan te bieden aan 55- en 56-jarige medewerkers in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank begrijpt hieruit, dat eiser aan de orde wenst te stellen dat verweerder in zoverre niet in redelijkheid tot het vaststellen van dit beleid heeft kunnen komen en voorts dat eiser zich op het standpunt stelt, dat in zijn situatie een kennelijk onredelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden.

Verweerders keuze om de doelgroep van het FPU-arrangement te beperken tot 57-jarigen is gelegen in de verwachting dat voldoende ambtenaren zullen uitstromen om gedwongen ontslag binnen de Belastingdienst te voorkomen. Voorts zou een uitbreiding van de doelgroep tot 55- en 56-jarigen leiden tot aanzienlijk hogere kosten.

Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat er bij de Belastingdienst een bezuinigingstaakstelling geldt voor ongeveer 3450 fte. De verwachting is dat ongeveer eenderde van dit aantal fte zal uitstromen via het FPU-arrangement, de rest zal op basis van natuurlijk verloop afvloeien. Indien het FPU-arrangement ook opengesteld zou worden voor 55- en 56-jarigen dient niet alleen hun FPU-arrangement te worden betaald maar dienen tevens de opengevallen plaatsen te worden opgevuld. Voorts heeft hij aangegeven dat een beperkt onderzoek heeft geleerd, dat reeds in juni 2005 de uitstroom groter is dan is ingeschat. Er dient de komende twee jaren nog ongeveer 945 fte uit te stromen.

De rechtbank is door de toelichting van de gemachtigde van verweerder voldoende overtuigd dat er door de beperking van het FPU-arrangement tot 57-jarigen voldoende medewerkers zullen uitstromen, alsmede dat de uitbreiding van de doelgroep zal leiden tot extra kosten. Met verweerder is de rechtbank van oordeel, dat de sociale belangen van eiser in deze situatie niet opwegen tegen het belang van de dienst. Er kan dan ook niet worden geoordeeld, dat verweerder niet in redelijkheid de in geding zijnde leeftijdsbepaling heeft kunnen vaststellen.

Uitgaande van die conclusie zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel, dat verweerder bij de toepassing van dit beleid op de aanvraag van eiser een kennelijk onredelijke belangenafweging heeft gemaakt. Ook deze beroepsgrond wordt verworpen.

2.4 Eiser heeft betoogd, dat het aanbieden van het arrangement aan ambtenaren van uitsluitend 57 jaar en ouder in strijd is met de bepalingen van de Wgbl.

In artikel 3 van de Wgbl is bepaald dat onderscheid verboden is bij:

a. de aanbieding van een betrekking en de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking;

b. de arbeidsbemiddeling;

c. het aangaan en het beëindigen van een arbeidsverhouding;

d. het aanstellen tot ambtenaar en het beëindigen van het dienstverband van een ambtenaar;

e. de arbeidsvoorwaarden;

f. het laten volgen van onderwijs, scholing en vorming tijdens of voorafgaand aan een arbeidsverhouding;

g. de bevordering en

h. de arbeidsomstandigheden.

Artikel 8, eerste en tweede lid, van de Wgbl luidt als volgt:

“1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder pensioenvoorziening: een pensioenvoorziening ten behoeve van een of meer personen, uitsluitend in verband met hun werkzaamheden in een onderneming, bedrijfstak, tak van beroep of openbare dienst, in aanvulling op een wettelijk stelsel van sociale zekerheid en, ingeval van een voorziening ten behoeve van een persoon, anders dan door die persoon zelf tot stand gebracht.

2. Het verbod van onderscheid is niet van toepassing op in pensioenvoorzieningen vastgelegde toetredingsleeftijden en op pensioengerechtigde leeftijden, alsmede op de vaststelling van verschillende toetredings- en pensioengerechtigde leeftijden voor werknemers of voor groepen of categorieën van werknemers.”

Beoordeeld dient te worden of het FPU-arrangement een pensioenvoorziening is in de zin van artikel 8, eerste lid, van de Wgbl. Aan de memorie van toelichting ontleent de rechtbank het volgende (Kamerstukken 28170, nr. 3, pag. 36-38):

“Het eerste lid van dit artikel geeft een omschrijving van het begrip “pensioenvoorziening”. Voor deze omschrijving is aangesloten bij het begrip “pensioenvoorziening” in artikel 12a van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen . In de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen is bewust gekozen voor het begrip “pensioenvoorziening” omdat dit begrip beter dan “pensioenregeling” tot uitdrukking brengt dat het om de inhoud en niet om de vorm gaat. (…)

Alle pensioenvoorzieningen in Nederland kennen pensioeningangsleeftijden/pensioengerechtigde leeftijden voor het ouderdomspensioen. Deze leeftijd lag in het verleden veelal op 65 jaar. Daarmee werd aangesloten bij de AOW-gerechtigde leeftijd. Tegenwoordig is de pensioenleeftijd vaak lager en/of flexibel. Ook in pensioenvoorzieningen waarin sprake is van een flexibele pensioenleeftijd, wordt overigens meestal een leeftijd genoemd, te weten een zogenaamde pensioenrichtleeftijd of spilleeftijd. Een flexibele pensioenleeftijd houdt in dat een deelnemer kan kiezen om eerder of later dan de pensioenrichtleeftijd of spilleeftijd met pensioen te gaan.

Het komt ook voor dat in een pensioenvoorziening voor verschillende functies verschillende pensioenleeftijden zijn opgenomen. Voor sommige functies geldt bijvoorbeeld een eerdere pensioengerechtigde leeftijd in de vorm van functioneel leeftijdsontslag (FLO). Dit betekent dat sommige deelnemers eerder pensioengerechtigd kunnen zijn dan anderen. Overigens zijn verschillende pensioeningangsleeftijden/pensioengerechtigde leeftijden voor mannen en vrouwen vanaf de datum van het Barber-arrest (17 mei 1990) niet meer toegestaan.”

Omdat het FPU-arrangement voldoet aan alle criteria die in artikel 8, eerste lid, van de Wgbl bij de definitiebepaling van een pensioenvoorziening worden genoemd en het arrangement voorts voortbouwt op de regels en systematiek van het recht op (flexibel) ouderdoms-pensioen en de algemene FPU-regeling, is sprake van een pensioenvoorziening in de zin van artikel 8, eerste lid, van de Wgbl. Het verbod van onderscheid naar leeftijd is daarop volgens artikel 8, tweede lid, van de Wgbl niet van toepassing. Het aanbieden van het FPU-arrangement aan medewerkers van 57 jaar en ouder is dan ook niet in strijd met de Wgbl. Deze beroepsgrond wordt verworpen.

Door eiser is overigens niet aangevoerd – en ook de rechtbank ziet geen aanleiding voor dit oordeel – dat de wetgever met de Wgbl op dit onderdeel de bepalingen van EG-richtlijn 2000/78 van de Raad van 27 november 2000, in het bijzonder artikel 6, tweede lid, van de genoemde richtlijn, onjuist zou hebben omgezet.

2.5 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld, dat de weigering hem een FPU-arrangement aan te bieden in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere departementen het aanbieden van dit arrangement aan 55- en 56-jarigen niet hebben uitgesloten.

Volgens verweerder kan er slechts sprake zijn van een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel, indien door hetzelfde bevoegde gezag in gelijke gevallen verschillend wordt beslist. De ambtenaren waarmee eiser zich vergelijkt, vallen niet onder het gezag van de Staatssecretaris van Financiën. Dat alle rijksambtenaren sedert 1 maart 2001 in algemene dienst van het Rijk worden aangesteld, maakt dit niet anders, nu dat de eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Financiën niet teniet doet. Verweerder verwijst hierbij naar TAR 1990/235.

De rechtbank verenigt zich met deze overwegingen van verweerder. Ook deze beroepsgrond faalt.

2.6 Eiser stelt zich op het standpunt, dat hij aan de circulaire Sociaal flankerend beleid de in rechte te honoreren verwachting kan ontlenen, dat hem een FPU-arrangement zou worden aangeboden.

Niet is gebleken dat aan eiser een concrete, bevoegdelijk gedane toezegging inzake het FPU-arrangement is gedaan, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen.

Voor zover eiser overigens heeft bedoeld aan te voeren dat hij erop mocht vertrouwen dat verweerder het arrangement (ook) zou openstellen voor 55- en 56-jarige medewerkers en daarmee ook voor eiser, wordt dit standpunt verworpen. Het gaat dan in wezen immers om de vraag of verweerder zijn bevoegdheid heeft overschreden door het Besluit Tijdelijke regeling FPU-arrangement Belastingdienst vast te stellen. In overweging 2.2 is reeds overwogen dat hiervan geen sprake is.

2.7 Het bestreden besluit, houdende de weigering eiser een FPU-arrangement aan te bieden, kan derhalve in rechte standhouden. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Gezien de ongegrondverklaring van het beroep, is er geen grond voor een proceskosten-veroor-deling.

3. De beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gegeven door mrs. J.G.M. Wouters, P.H.J.G. Römers en E.B. Prenger, rechters, en uitge-spro-ken in het openbaar door mr. Wouters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.W. Vonk als griffier, op

Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belang-hebbende, hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de datum van verzending van het afschrift van deze uitspraak.

Afschrift verzonden d.d.:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature