Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

de door de rechtbank te beantwoorden vraag spitst zich toe op de vraag, of eiser gehouden was met [bedrijf] B.V. overeen te komen dat de verschuldigde premies op een separate g-rekening zouden worden betaald en vervolgens tot daadwerkelijke betaling op deze separate rekening over te gaan.

Uitspraak



RECHTBANK MAASTRICHT

Sector Bestuursrecht

Procedurenummer: AWB 03 / 733 CSV

Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

inzake

[eiser] Techniek Totaal Installateur,

wonende te [woonplaats], eiser,

tegen

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Amsterdam Bos & Lommer),

gevestigd te Amsterdam, verweerder.

Datum bestreden besluit: 9 april 2003

Kenmerk: BBK/VER P. 250.341.55 011-123.825.56-01

Behandeling ter zitting: 21 februari 2005

1. Ontstaan en loop van het geding

Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 9 april 2003 heeft verweerder een door eiser ingediend bezwaarschrift van 30 januari 2003 tegen een door verweerder genomen besluit van 30 december 2002 ongegrond verklaard.

Bij brief van 20 mei 2003 heeft eiser tegen eerstgenoemd besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Bij brief van 26 juni 2003 zijn de nadere gronden waarop het beroep berust bij de rechtbank ingediend.

De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan eiser gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.

Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 22 april 2004, waar namens eiser is verschenen de heer [eiser], bedrijfsleider met volledige volmacht van de te Maastricht gevestigde Nederlandse nevenvestiging van de besloten vennootschap naar Belgisch recht [eiser] Techniek BvBa. Verweerder is met bericht niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.

De rechtbank heeft nadere, schriftelijke vragen aan verweerder gesteld over de toepasselijke regelgeving en de daarop gebaseerde uitvoeringspraktijk. Bij brief van 3 september 2004 heeft verweerder deze vragen beantwoord. Ook het antwoord is in kopie aan eiser gezonden.

Op 11 november 2004 heeft eiser te kennen gegeven geen toestemming te geven dat de nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft daarop het beroep behandeld ter nadere zitting van de rechtbank op 21 februari 2005, waar namens eiser de heer [eiser] voornoemd is verschenen. Ook op deze zitting is verweerder met bericht niet verschenen.

2. Overwegingen

De feiten

Bij besluit van 30 december 2002 heeft verweerder eiser meegedeeld dat eiser hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de premies voor de werknemersverzekeringen die [bedrijf] B.V. verschuldigd is. Het betreft de premies ad in totaal € 940,23 in verband met de werknemers die eiser in 1999 heeft ingeleend van [bedrijf] B.V.

Verweerder overweegt in dit besluit dat eiser niet voldoende gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid risicobeperkende maatregelen te nemen. Weliswaar heeft eiser de premiegelden op een zogenaamde g-rekening gestort, doch verweerder heeft uit deze rekening geen gelden ontvangen.

Bij brief van 30 januari 2003 heeft eiser tegen dat besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. Daarbij heeft hij aangevoerd, dat hij ter zake de premieplichtige ingeleende personeelsleden een bedrag ad € 2.340,20 heeft gestort op de zogenaamde g-rekening van [bedrijf] B.V.

Eiser stelt zich op het standpunt dat uit artikel 16a, vierde lid, van de Co ördinatiewet sociale verzekering (CSV) volgt dat het bedrag, waarvoor de aansprakelijkheid bestaat, wordt verminderd met het bedrag dat ten behoeve van de betaling van sociale verzekeringspremies, loonbelasting en omzetbelasting wordt overgemaakt op een g-rekening. In deze bepalingen wordt geen onderscheid gemaakt tussen premies en of belastingen. Nu door de betalingen van eiser een overschot op de g-rekening is ontstaan, mist het besluit een deugdelijke feitelijke grondslag. Eiser voelt zich in zijn standpunt gesteund door de toelichting van de zijde van verweerder in de handleiding voor de werkgever, waarin is opgemerkt dat de inlener zich kan vrijwaren door storting op een geblokkeerde rekening. Nu dit niet nader is gespecificeerd (in de zin van te onderscheiden g-rekeningen) zou een andere uitleg tot de conclusie moeten leiden dat de handleiding misleidend is.

Omdat eiser zulks niet uitdrukkelijk heeft verzocht, heeft geen hoorzitting plaatsgevonden.

Het besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag verweerders standpunt, dat op grond van artikel 16a van de CSV de inlener hoofdelijk aansprakelijk is voor de premie, die de uitlener is verschuldigd. Vrijwaring van de aansprakelijkheid kan uitsluitend worden verkregen door:

- te werken met uitzendbureaus die beschikken over een geblokkeerde, specifiek voor inlening bedoelde rekening, de zogenaamde g-rekening,

- een schriftelijke overeenkomst tussen de uitlener en de inlener ten behoeve van de voldoening van sociale verzekeringspremies,

- facturering door de uitlener, waarbij op de facturen onderscheid wordt gemaakt tussen een deel dat is bestemd voor de betaling voor premies sociale verzekeringen, loonbelasting en omzetbelasting en een deel dat volledig ten goede komt aan het uitzendbureau en

- storting van het premie- en belastingdeel op de g-rekening.

Uit artikel 16b, vijfde lid, van de CSV volgt, volgens vaste jurisprudentie, dat de storting op een g-rekening slechts een risicobeperkende maatregel is en geen vrijwaring biedt. De hoogte van het op de g-rekening gestorte bedrag is niet bepalend voor de hoogte van het bedrag van de aansprakelijkheid, maar het door verweerder daadwerkelijk ontvangen percentage daarvan. Het toezicht op de betalingen uit de g-rekening ligt, eveneens volgens vaste jurisprudentie, niet bij verweerder doch bij degene die op de g-rekening stort. Nu ter zake aan verweerder géén betalingen zijn verricht, blijft eiser aansprakelijk voor de premieschuld.

Het beroep

Eiser kan zich met voormeld standpunt van verweerder niet verenigen. Daartoe heeft hij aangevoerd, dat verweerder ten onrechte voorbijgaat aan (met name) artikel 5 van de Uitvoeringsregeling inlenersaansprakelijkheid (Regeling). Eiser wijst op de passage in de toelichting op deze regeling, waarin is vermeld dat de inlener tot het beloop van het gestorte bedrag een wettelijke vrijwaring van zijn aansprakelijkheid verkrijgt, mits aan bepaalde administratieve verplichtingen alsmede het gestelde in (onder andere) artikel 16a, vijfde lid, van de CSV is voldaan.

De bewijsstukken van het betalingsverkeer tussen eiser en [bedrijf] B.V., waaronder de facturen en de bankafschriften, laten zien dat is voldaan aan het bepaalde in genoemd artikel 5. Uit de ter zake geldende voorschriften vloeit noch een - door verweerder gestelde - plicht tot het vragen van een verklaring van goed betalingsgedrag van de uitlener noch een rechtstreekse betaling aan verweerder.

Het verweer

In het verweerschrift heeft verweerder naar voren gebracht, dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de g-rekening ex artikel 16b, vijfde lid (aanneming van werk ), en de g-rekening ex artikel 16a, vierde lid (uitlening van personeel), van de CSV . Een voor 1 juli 1998 aangevraagde g-rekening voor aanneming van werk geldt niet automatisch als een g-rekening voor uitlening van personeel. In de toelichting op artikel 2 van de Regeling staat vermeld dat voor laatstgenoemde g-rekening een aparte aanvraag moet worden ingediend. Indien deze aparte rekening er niet is en er wordt uitsluitend gestort op de g-rekening ex artikel 16b, vijfde lid, van de CSV dan is dit slechts een risicobeperkende maatregel.

Intertex B.V. beschikte slechts over laatstbedoelde, in 1996 aangevraagde g-rekening, nummer 99.10.16.580. Verweerder is van mening terecht voorbij te zijn gegaan aan de Regeling.

De beoordeling

De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.

Gelet op het bestreden besluit en hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, spitst de door de rechtbank te beantwoorden vraag zich toe op de vraag, of eiser gehouden was met [bedrijf] B.V. overeen te komen dat de verschuldigde premies op een separate g-rekening zouden worden betaald en vervolgens tot daadwerkelijke betaling op deze separate rekening over te gaan.

De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.

Ingevolge artikel 16a, eerste lid, van de CSV is, ingeval een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn werkgever, de uitlener, door deze ter beschikking is gesteld aan een derde, de inlener, om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn, de inlener hoofdelijk aansprakelijk voor de premie en de voorschotpremie, welke de uitlener is verschuldigd in verband met het verrichten van werkzaamheden door die werknemer.

Ingevolge het vierde lid van dit artikel, welke bepaling in de wet is ingevoegd per 1 juli 1998 (Stb. 1998, 306) en zoals deze luidde tot 1 oktober 2003, wordt, indien een inlener ingevolge een schriftelijke overeenkomst met de uitlener ten behoeve van de voldoening van sociale verzekeringspremies, loonbelasting en omzetbelasting in verband met het verrichten van werkzaamheden door een ter beschikking gestelde werknemer, alsmede dat ter beschikking stellen, een bedrag heeft overgemaakt op een rekening die door die uitlener ten behoeve van de betaling van sociale verzekeringspremies, loonbelasting en omzetbelasting bij een - samengevat - kredietinstelling wordt gehouden, het bedrag waarvoor de aansprakelijkheid van de inlener uit hoofde van (onder andere) het eerste lid met betrekking tot die werkzaamheden en dat ter beschikking stellen in eerste aanleg bestaat, verminderd met dat overgemaakte bedrag.

De eis van schriftelijkheid ter zake de overeenkomst is vervallen per 1 oktober 2003 (Stb. 2003, 305).

Op grond van het eveneens per 1 juli 1998 ingevoegde tiende lid worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld met betrekking tot de toepassing van het vierde lid. Deze ministeriële regeling is vervat in de Uitvoeringsregeling inlenersaansprakelijkheid (verder: de Regeling).

Artikel 16b, eerste en vijfde lid, van de CSV bevatten gelijkluidende bepalingen ten aanzien van de aannemer en de onderaannemer. Deze bepaling gold reeds ten tijde van de inwerkingtreding van de hiervoor vermelde bepalingen in artikel 16a van de CSV .

Artikel 1, tweede lid, aanhef en onder l, van de Regeling definieert de g-rekening als een geblokkeerde rekening, zijnde een rekening als bedoeld in (onder andere) 16a, vierde lid, van de CSV, welke door een uitlener bij een kredietinstelling wordt gehouden en waarvan de saldi uitsluitend bestemd zijn te dienen tot voldoening van de door de uitlener verschuldigde of nog verschuldigd wordende loonbelasting, omzetbelasting en premie, in verband waarmee op die saldi ten behoeven van de ontvanger en (thans) verweerder gezamenlijk een pandrecht is gevestigd.

Onder m van deze bepaling wordt de g-rekeningovereenkomst gedefinieerd als een conform de bijlage bij de regeling gesloten overeenkomst tussen de uitlener, de ontvanger, (thans) verweerder en een kredietinstelling met betrekking tot het openen en gebruiken van een g-rekening en het vestigen van een pandrecht op die rekening.

De rechtbank is van oordeel dat uit de bovenstaande regelgeving volgt dat ter uitvoering van artikel 16a van de CSV slechts van een separate g-rekening gebruik kan worden gemaakt. De g- rekening ex artikel 16a moet, gelet op de definitiebepalingen, worden onderscheiden van de g- rekening ex artikel 16b van de CSV . De rechtbank vindt steun voor deze opvatting in de toelichting bij de Regeling, waar in het algemeen deel wordt opgemerkt dat enerzijds aangesloten wordt bij de systematiek ex artikel 16b van de CSV , doch dat anderzijds een afzonderlijke regeling noodzakelijk is in verband met de verschillen tussen beide stelsels (omzetbelasting en doorstorting); zie Stcrt. 1998, nr. 113, pag. 10.

De rechtbank stelt echter tevens vast dat in de toelichting wordt opgemerkt dat de onderhavige Regeling in de toekomst zal worden uitgebreid met het stelsel ex artikel 16b. De ze uitbreiding heeft vorm gekregen in de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004 (Regeling 2004). In déze regeling wordt de g-rekening in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder n, gedefinieerd als een geblokkeerde rekening als bedoeld in (onder andere) artikel 16 a én artikel 16 b.

De rechtbank wijst verder ook op artikel 2 van de Regeling 2004, waarin het totstandkomen van de g ?rekeningovereenkomst is geregeld, en de bijlage van deze Regeling 2004, conform welke de g-rekeningovereenkomst vorm dient te krijgen. Met name artikel 2 van de modelovereenkomst duidt zonder meer op één g-rekening ten behoeve van zowel het stelsel ex artikel 16a als het stelsel van artikel 16b van de CSV .

De rechtbank stelt aldus vast dat ter uitvoering van artikel 16a van de CSV een ministeri ële regeling tot stand is gekomen, die voorzag is een tijdelijke regeling gericht op genoemd wetsartikel, doch dat tevens een uitbreiding van de werkingssfeer werd beoogd tot artikel 16b van de CSV . Deze regeling dateert echter pas van 15 december 2003, gepubliceerd in de Staatscourant van 24 december van dat jaar, en derhalve van ná de datum van bekendmaking van het thans bestreden besluit.

De rechtbank ziet zich hiermee voor de vraag gesteld, of aan de Regeling een anticiperende uitleg moet worden gegeven in de zin van de Regeling 2004. Het gevolg van een dergelijke uitleg zou dan zijn dat eiser in beginsel gevrijwaard is van de hoofdelijke aansprakelijkheid in casus.

De rechtbank is van oordeel dat uiterst terughoudend gebruik moet worden gemaakt van de mogelijkheid vigerende wettelijke bepalingen anticiperend uit te leggen. In de regel bestaat voor een dergelijke uitleg geen ruimte.

Nu niet in geschil is dat eiser de door hem verschuldigde bedragen heeft gestort op een (ingevolge artikel 16b van de CSV geopende ) g-rekening, moet de door de rechtbank te beantwoorden vraag worden gezien in het licht van de uitwinning van de betreffende rekening. Verweerder heeft zich immers reeds in zijn brief van 26 september 2002 op het standpunt gesteld dat hij van deze mogelijkheid geen gebruik meer kon maken, omdat de rekening - kennelijk - uitgeput was.

Artikel 8, eerste lid, van de Regeling bepaalt, dat de ontvanger en - thans - verweerder beide bevoegd zijn, mits handelende voor gezamenlijke rekening, over te gaan tot uitwinning van het te hunnen behoeve op het saldo van de g-rekening gevestigde pandrecht, alsmede jegens de bij een betaling ten laste van een g-rekening naar een andere g-rekening betrokken rekeninghouders dan wel andere betrokkenen actie te ondernemen wegens wanprestatie of onrechtmatige daad, of welke andere actie dan ook, teneinde de gevolgen van een onjuist gebruik van de g-rekening ongedaan te maken of te compenseren. Ingevolge het tweede lid worden de ontvangen gelden naar rato verdeeld.

Hoewel het oude G-rekeningenbesluit, op grond waarvan [bedrijf] B.V. reeds vóór de inwerkingtreding van de hiervoor geschetste wetgeving een g-rekening had geopend ex artikel 16b van de CSV , een dergelijke bepaling waarin was voorzien in een verrekening naar rato niet bevatte, kan dit moeilijk anders worden verstaan nu ook op basis van die regeling een g-rekening was bedoeld om de betaling van zowel belastingen als premies veilig te stellen.

Het is in dit licht onbegrijpelijk dat verweerder geen gelden heeft ontvangen, terwijl wel gelden ten behoeve van verweerder op deze regeling zijn gestort. Het had derhalve eerder op de weg van verweerder gelegen zich eerst tot de ontvanger te richten dan wel inzicht te verschaffen in de redenen waarom geen gelden aan verweerder zijn toegekomen. Door zulks niet te doen berust het besluit in ieder geval niet op een voldoende draagkrachtige motivering en dient dus reeds om die grond te worden vernietigd.

In het licht van de in het voorgaande geformuleerde vraag en met het oog op het opnieuw te nemen besluit door verweerder merkt de rechtbank tevens als volgt op.

De systematiek van g-rekeningen, zoals die al sinds lange tijd bestaat, heeft nooit een andere bedoeling gehad dan de zekerstelling van belastingen én premies. Zeker ten tijde in geding voorzag de regeling in een bevoegdheid én wederzijdse zorg voor zowel de ontvanger als verweerder dat gelden (naar rato) op de plaats van bestemming komen. De g-rekeningen ex artikel 16a respectievelijk 16b van de CSV hadden in die zin geen te onderscheiden functies. Dat dit zo is blijkt uit de inmiddels in werking zijnde Regeling 2004, waarin nog slechts sprake is van één g-rekening.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan dit gegeven niet zonder meer voorbij mag gaan en in zijn besluitvorming nadrukkelijk het gegeven dient te betrekken dat eiser aanmerkelijk meer op een g-rekening heeft gestort dan waarvoor hij thans wordt aangesproken. Verweerder zal ter zake een gemotiveerd besluit dienen te nemen.

Samenvattend komt de rechtbank tot het oordeel dat het thans bestreden besluit geen stand kan houden wegens strijd met zowel artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb als artikel 16a van de CSV en de daarop gebaseerde, anticiperend uitgelegde Regeling.

Op grond van de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Awb wordt als volgt beslist.

3. Beslissing

De rechtbank Maastricht:

1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;

3. bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 116,00 wordt vergoed door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen in tegenwoordigheid van mr. J. van Hoof als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2005 door mr. Vluggen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.

w.g. J. van Hoof w.g. F.A.G.M. Vluggen

Voor eensluidend afschrift,

de griffier,

Verzonden: 4 mei 2005

Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.

Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht .


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature