Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij afzonderlijke besluiten van 7 oktober 2004 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de aan appellant verleende keuringsbevoegdheid, onderscheidenlijk de erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg, voor de duur van zes, onderscheidenlijk negen, weken ingetrokken.

Uitspraak



200500699/1 en 200500699/2.

Datum uitspraak: 3 maart 2005

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 11 januari 2005 in het geding tussen:

appellant

en

de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer.

1. Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 7 oktober 2004 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de aan appellant verleende keuringsbevoegdheid, onderscheidenlijk de erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg, voor de duur van zes, onderscheidenlijk negen, weken ingetrokken.

Bij afzonderlijke besluiten van 3 december 2004 heeft de RDW de daartegen door appellant gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 januari 2005, verzonden op 18 januari 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) de daartegen door appellant ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.

Voorts heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. T.M. van Gorsel, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. R. Bal, werkzaam voor die dienst, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant heeft bij de keuring van het voertuig met het kenteken […] op 17 augustus 2004 geen gebruik gemaakt van een goedgekeurde wijze om de remvertraging van een voertuig dat is voorzien van een permanente aandrijving op meer van één as te bepalen. De door appellant verrichte keuring was om die reden onvolledig en appellant heeft, door niet de voorgeschreven apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar te stellen, hieraan niet alle medewerking verleend. Aldus heeft hij gehandeld in strijd met de artikelen 43, 44 en 45, vijfde lid, aanhef en onder e, van de Erkenningsregeling APK , zodat de RDW tot het opleggen van een sanctie kon besluiten. Dat, naar appellant stelt, de remvertraging van het voertuig even goed of zelfs beter gekeurd kon worden met toepassing van de door hem gebruikte apparatuur, dan met de voorgeschreven aangepaste rollenremtestbank, maakt dat niet anders. Het is niet toegestaan andere dan de voorschreven apparatuur voor de keuring te gebruiken.  

2.2. De voorzieningenrechter heeft terecht in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond gevonden voor het oordeel dat de RDW in redelijkheid niet tot het gevoerde sanctiebeleid heeft kunnen besluiten of dat dat beleid anderszins rechtens onaanvaardbaar is. Bij het vaststellen van dit beleid is in algemene zin rekening gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders en keurmeesters, alsmede met hun staat van dienst. Niet is aangevoerd dat de bij de bestreden besluiten opgelegde sancties niet met dit beleid stroken. Voorts heeft appellant geen bijzondere omstandigheden gesteld die de RDW ertoe noopten te onderzoeken of in afwijking van het beleid moest worden beslist.

Gelet op het vorenoverwogene, heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gevonden om de opgelegde maatregelen onevenredig zwaar te achten in verhouding tot de ernst van de geconstateerde overtredingen.

2.3. In dit geval kan nader onderzoek niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Koutstaal

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2005


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature