Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

In geschil is of gedaagde bij het bestreden besluit niet in redelijkheid heeft kunnen blijven weigeren om met toepassing van de hardheidsclausule voor het studiejaar 2000-2001 een tegemoetkoming in de studiekosten aan appellante toe te kennen.

Uitspraak



E N K E L V O U D I G E K A M E R

03/1433 WTS

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,

en

de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Namens appellante is op de daartoe bij beroepschrift van 20 februari 2003 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 6 februari 2003, zaaknummer 02/727 WSFBSF K1.

Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 2 juni 2003, ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 oktober 2004. Aldaar is appellante niet verschenen. Gedaagde heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep.

II. MOTIVERING

Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.

Appellante heeft gedaagde bij brief van 4 april 2002 verzocht haar, ten behoeve van haar dochter [dochter], op grond van de wet tegemoetkoming studiekosten (WTS) een tegemoetkoming in de studiekosten toe te kennen voor het studiejaar 2000-2001.

Deze aanvraag is door gedaagde bij besluit van 17 april 2002 afgewezen.

Het hiertegen door appellante ingediende bezwaarschrift is door gedaagde bij besluit van 24 mei 2002 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Gedaagde heeft daartoe overwogen dat appellante de uiterste inzenddatum voor haar aanvraag heeft over-schreden. Bij uitspraak van 6 februari 2003 heeft de rechtbank het namens appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Appellante heeft zich (ook) in hoger beroep op het standpunt gesteld dat gedaagde niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren haar voor het studiejaar 2000-2001 een tegemoetkoming in de studiekosten toe te kennen. Daartoe is in hoofdzaak aangevoerd dat op

9 september 2000 de echtgenoot van appellante vrij plotseling is overleden. Hierdoor is appellante enige tijd buiten staat geweest om haar belangen adequaat te behartigen, temeer nu haar echtgenoot alle financiële kwesties placht te regelen, zodat appellante daar na diens overlijden aanvankelijk geen zicht op had. Ter onderbouwing van haar standpunt is van de zijde van appellante gewezen op een uitspraak van het College van beroep studiefinanciering van 16 oktober 1990, zaaknummer WSF 20264589. Verder is er namens appellante op gewezen dat gedaagde het lesgeld voor het studiejaar 2000-2001 abusievelijk pas in maart 2002 heeft geïnd en dat zij zich daardoor pas toen realiseerde dat zij - gelet op haar na het overlijden van haar echtgenoot gewijzigde financiële

situatie - ook voor dat studiejaar aanspraak kon maken op een tegemoetkoming.

In geschil is of gedaagde bij het bestreden besluit niet in redelijkheid heeft kunnen blijven weigeren om met toepassing van de hardheidsclausule voor het studiejaar 2000-2001 een tegemoetkoming in de studiekosten aan appellante toe te kennen.

Dienaangaande overweegt de Raad dat niet aannemelijk is geworden dat appellante vanaf het overlijden van haar echtgenoot tot op de uiterste aanvraagdatum - 31 juli 2001 - in verband met dit overlijden buiten staat is geweest om zelf een tegemoetkoming in de studiekosten aan te vragen voor het studiejaar 2000-2001 dan wel om deze tegemoet-koming door een derde te laten aanvragen, zodat de vergelijking van haar situatie met die welke aan de orde was in de evenvermelde zaak met het nummer WSF 20264589 niet opgaat. Bij dit oordeel heeft de Raad laten meewegen het tijdsverloop na het overlijden van de echtgenoot van appellante alsook dat - zoals gedaagde in zijn verweerschrift onweersproken heeft gesteld - appellante in staat is gebleken om al in juni 2001 een tegemoetkoming in de studiekosten aan te vragen voor het studiejaar 2001-2002. Aan het feit dat gedaagde het lesgeld voor het studiejaar 2000-2001 abusievelijk pas in maart 2002 heeft geïnd, kan appellante naar het oordeel van de Raad wat betreft de toepassing van de WTS geen rechten ontlenen.

Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat in de onderhavige beroepszaak niet gebleken is dat (onverkorte) toepassing van artikel 17 van de WTS heeft geleid tot een onbillijkheid van overwegende aard op grond waarvan gedaagde niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.

De aangevallen uitspraak moet derhalve worden bevestigd.

De Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus gegeven door mr. G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2004.

(get.) G.J.H. Doornewaard.

(get.) A.C.W. van Huussen.

MH


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature