Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

In casu is aan de orde de vraag of belanghebbende (tijdig) heeft verzocht om teruggaaf van door haar in de periode oktober 1986 tot oktober 1989 terzake van de invoer van wijn van druiven voldane wijnaccijns. Op basis van de door belanghebbende overgelegde stukken, waaronder een bericht van ontvangst en een getuigenverklaring, komt de Tariefcommissie tot het oordeel dat aannemelijk moet worden geacht dat belanghebbende op 9 oktober 1989 een verzoek om teruggaaf van wijnaccijns heeft ingediend. Verder acht de Tariefcommissie, gelet op de verklaring en het feit dat in de procedure steeds sprake is geweest van de periode oktober 1986 tot oktober 1989, het vermoeden gerechtvaardigd dat het weergegeven verzoek betrekking had op de drie voorafgaande jaren.

Uitspraak



TARIEFCOMMISSIE

Uitspraak

in de zaak: 0088/99 TC

de dato 6 november 2001

1. De procedure

1.1. Op 29 april 1999 is een beroepschrift ingekomen van mr. A, belastingadviseur te B, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict te B (hierna: de inspecteur) van 19 maart 1999, nummer ..., waarbij het bezwaar tegen de beschikking van de inspecteur van 21 januari 1999, kenmerk ... werd afgewezen.

1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris van de Tariefcommissie een griffierecht van f 150,- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 18 juli 2000. Daar zijn verschenen namens belanghebbende als gemachtigden mr. A voornoemd en mr. C. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. E.en F. De gemachtigden en de inspecteur hebben een pleitnota overgelegd en voorgelezen. De inspecteur heeft - zonder bezwaar van de wederpartij - als bijlage bij de pleitnota twee producties overgelegd, te weten twee voorbeelden van ontvangstbevestigingen die zijn afgegeven naar aanleiding van een ingediend verzoek om teruggaaf inzake de heffing van wijnaccijns.

Naar aanleiding van de eerste mondelinge behandeling heeft de Tariefcommissie partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de hoogte van het mogelijk terug te betalen bedrag aan wijnaccijns.

Op 5 juni 2001 heeft een tweede mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daar zijn verschenen namens belanghebbende mr. D en mr. C. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. J en F. De gemachtigden en de inspecteur hebben een pleitnota overgelegd en voorgelezen.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende heeft met dagtekening 9 oktober 1989, onder vermelding van kenmerk BV/BV, een brief ingediend bij de toenmalige Inspectie der invoerrechten en accijnzen te H. Op 20 oktober 1989 heeft de toenmalige inspecteur der invoerrechten en accijnzen, onder nummer ... I/A, een ontvangstbevestiging aan belanghebbende gezonden, luidende:

"Hierbij bevestig ik de ontvangst van bovengenoemd schrijven.

In verband met de reorganisatie van de Inspecties invoerrechten en accijnzen en de daarmee gepaard gaande verhuizing in de week van 16 oktober 1989 zal de behandeling van uw verzoek/correspondentie enige vertraging ondervinden.

Bovendien zal de afhandeling niet meer door mij plaatsvinden maar door de nieuwe eenheid waaronder u in de toekomst zal ressorteren i.c.: Douanedistrict V...".

2.2. In het bezwaarschrift van 10 september 1997, ingediend naar aanleiding van een andere procedure inzake de teruggaaf van wijnaccijns, heeft belanghebbende gerefereerd aan haar verzoekschrift van 1989.

Dit bezwaarschrift luidt, onder meer, als volgt:

"Dit bezwaarschrift dient ter behoud van rechten met betrekking tot:

(...)

de teruggaaf van wijnaccijns door het indienen van een verzoekschrift in 1989 over de voorgaande 3 jaren. Wij zijn er zeker van dat dit verzoekschrift is ingediend in 1989. Helaas is dit nog niet in ons archief gevonden. Dit verzoekschrift moet echter ook in uw bezit zijn, dan wel op een van de douanedistricten, waar ons bedrijf onder viel.".

2.3. Op 21 januari 1999 heeft de inspecteur de sub 1.1. genoemde beschikking genomen, luidende:

"Op 10 september 1997 ontving ik van uw cliënt X B.V. een brief, waarin zij in bezwaar gaat tegen verschillende aspecten die verband houden met mijn teruggaafbeschikkingen ... en..., beide van 31 juli 1997. Dat bezwaar heb ik geboekt onder nummer .... Een van de aspecten betrof een verzoek om teruggaaf over de periode oktober 1986 tot oktober 1989. Met u is afgesproken dit verzoek om teruggaaf apart te behandelen. Hiertoe heeft u mij op 5 en 15 januari 1998 een brief gestuurd.

Uw cliënt heeft met haar brief van 10 september 1997 een verzoek om teruggaaf ingediend voor de betaalde wijnaccijns over de maanden oktober 1986 tot oktober 1989. Om aan te tonen dat uw cliënt reeds in 1989, dus tijdig, een verzoekschrift bij de douane heeft ingediend voor de teruggaaf wijnaccijns over de voorgaande drie jaren, legt zij een ontvangstbevestiging van 20 oktober 1989 van de douane te H over. Uit deze ontvangstbevestiging blijkt echter niet, dat het hier het door uw cliënt bedoelde verzoek betreft. Dat de douane de brief van 9 oktober 1989, waar de ontvangstbevestiging voor is afgegeven, nu niet meer kan achterhalen, is geen aanleiding om aan te nemen dat deze brief het door uw cliënt bedoelde verzoek is. Evenwel heb ik om uw cliënt ter wille te zijn alle mogelijke naspeuringen gedaan binnen de Belastingdienst om deze brief te achterhalen. Deze bleven echter zonder resultaat.

(...)

Derhalve concludeer ik dat het verzoek om teruggaaf over de periode 1986 t/m 1989 niet eerder is ingediend dan op 10 september 1997. Dat verzoek is niet tijdig ingediend, dat wil zeggen niet binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn van drie jaren. Mijn beslissing op dit verzoek vindt u hieronder.

Overwegingen van de beschikking

Het verzoek is niet tijdig ingediend, dat wil zeggen niet binnen de wettelijke termijn van drie jaren na het ontstaan van de gehoudenheid tot betaling, waarbinnen een verzoek om teruggaaf van de voldane belasting kon worden ingediend.

Beslissing

De inspecteur der invoerrechten en accijnzen te B,

gezien het door belanghebbende ingediende verzoek om teruggaaf van door haar in de periode oktober 1986 tot 1989 terzake van de invoer van wijn van druiven voldane wijnaccijns;

gelet op de uitspraken van de Tariefcommissie van 23 september 1996 inzake de rechtsgeldigheid van de heffing van wijnaccijns en bijzondere accijns van wijn terzake van de invoer in Nederland van wijn van druiven uit de overige lidstaten van de EG;

gelet op artikel 159 van de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen juncto artikel 2 Beschikking teruggaaf heffingen bij invoer 1980, zoals deze luidden tot 1 januari 1993, voor zoveel van toepassing in samenhang met het bepaalde in de Verordening (EEG) nr.1430/79;

overwegende dat het verzoek om teruggaaf niet is ingediend binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn;

in aanmerking nemend dat het hoofd van Belastingdienst/Douanedistrict B door de overige districtshoofden van de Belastingdienst /Douane is gemachtigd tot behandeling en afdoening van de bij die districtshoofden in de hoedanigheid van de bevoegde inspecteur ingediende verzoeken om teruggaaf inzake de heffing van wijnaccijns en bijzondere accijns van wijn;

verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in het verzoek.".

Op 15 februari 1999 heeft de gemachtigde namens belanghebbende vergeefs bezwaar ingediend.

2.4. Bij het beroepschrift is als bijlage gevoegd een verklaring van G, afgelegd ten overstaan van notaris mr. W te B, van 3 maart 1999, waarin staat dat de heer G zich in 1989, in zijn hoedanigheid van statutair directeur X B.V. en J Holding B.V., destijds gevestigd te H, en als lid van het Dagelijks bestuur van de Centrale Vereniging van Nederlandse Wijnhandelaren, zijnde de coördinerende organisatie ten behoeve van haar leden bij bedoelde processen, volledig bewust was van het grote bedrijfsbelang in deze kwestie en er steeds op heeft toegezien dat alle richtlijnen van het C.V.N.W. strikt werden opgevolgd. Hieronder valt, aldus de verklaring, met zekerheid de indiening van het verzoek tot teruggaaf van de accijns over de afgelopen drie jaar zoals werd aanbevolen in Circulaire No.5, dd.27-9-1989 van de C.V.N.W. aan haar leden.

2.5. Op verzoek van de Tariefcommissie heeft belanghebbende op 10 januari 2001 de gegevens ter berekening van de terug te betalen accijns over de periode van oktober 1986 tot oktober 1989 aan de inspecteur gezonden. De inspecteur heeft op basis van de kwartaaloverzichten van de inslag van wijn met documenten ED 36 berekend dat een bedrag aan wijnaccijns van f 3.056.981,50 mogelijk voor teruggaaf in aanmerking komt.

3. Het geschil

In geschil is in wezen de ontvankelijkheid van het verzoek om teruggaaf.

4. Het standpunt van belanghebbende

4.1. De inspecteur heeft ten onrechte de brief van 10 september 1997 aangemerkt als verzoek om teruggaaf. Uit onze brief, gedateerd 27 februari 1997, had de inspecteur reeds kunnen afleiden dat ook over de jaren 1986 tot en met 1989 een verzoek om teruggaaf was ingediend. Voornoemd verzoek om teruggaaf is op 9 oktober 1989, derhalve tijdig, ingediend. Als bewijs hiervan is door ons de door de inspecteur afgegeven ontvangstbevestiging overgelegd. Het ligt thans op de weg van de inspecteur aan te tonen dat deze ontvangstbevestiging geen betrekking heeft op het verzoek maar ziet op een ander "verzoek/correspondentie". Steun voor deze stelling is ook te vinden in de uitspraak van de Hoge Raad van 8 maart 2000, nr. 35018.

4.2. Het verzoek om teruggaaf had betrekking op de drie voorafgaande jaren. Dit heeft de directeur van belanghebbende voor de Tariefcommissie verklaard. Bovendien is sinds de afhandeling van de wijnaccijnszaken vanaf 1997 steeds sprake geweest van de volle periode van drie jaren.

4.3. Indien de Tariefcommissie het verzoek ontvankelijk acht, kan belanghebbende documenten overleggen aan de hand waarvan de omvang van het verzoek om teruggaaf kan worden vastgesteld. Helaas zijn niet alle documenten ED36 uit die periode meer voorhanden, zodat het terug te betalen bedrag aan accijns lager is dan de in eerste instantie genoemde zes miljoen guldens. Belanghebbende legt zich neer bij het door de inspecteur berekende bedrag van f 3.056.981,50.

5. Het standpunt van de inspecteur

5.1. Ondanks alle naspeuringen in de bij de projectgroep aanwezige bestanden en archieven is er geen tijdig verzoek om teruggaaf van belanghebbende aangetroffen. Eerst bij haar brief van 10 september 1997 verzocht zij om teruggaaf over 1986 tot en met het derde kwartaal 1989. De stelling dat reeds in oktober 1989 een verzoek om teruggaaf over voornoemde jaren is ingediend wordt bestreden omdat :

1. belanghebbende geen afschrift van het verzoek om teruggaaf kan overleggen;

2. de ontvangstbevestiging niet meer aangeeft dan dat belanghebbende correspondentie naar de inspectie heeft gezonden. Aangezien zij een vaste klant is bij de douane, staat geenszins vast dat deze bevestiging betrekking heeft op een verzoek om teruggaaf;

3. het volgnummer op de ontvangstbevestiging, kenmerk ... I/A, een algemeen nummer is dat werd toegekend aan inkomende post. Bij correspondentie inzake de wijnaccijns werd dit gemeld op de bevestiging door de vermelding "Artikel 95 EEG-Verdrag en de heffing van wijnaccijns ". Verwezen wordt naar bij de pleitnota overgelegde voorbeelden van ontvangstbevestigingen;

4. de directie douane op 14 juli 1993 aan alle douanedistricten heeft gevraagd

opgave te doen van alle bezwaarschriften/verzoeken om teruggaaf inzake

wijnaccijns. De opgave van het district V bevat geen bezwaar/verzoek

om teruggaaf van belanghebbende.

5.2. Indien de Tariefcommissie het verzoek ontvankelijk acht, staat de omvang van het verzoek niet vast. Dat belanghebbende in staat is gegevens uit een groot deel van de periode oktober 1986 tot oktober 1989 over te leggen staat los van de omvang van het verzoek. Het ligt op de weg van belanghebbende om de omvang van het verzoek aan te tonen. Zij is daarin niet geslaagd.

5.3. Mocht de Tariefcommissie van mening zijn dat het verzoek zich uitstrekt over de periode van oktober 1986 tot oktober 1989, dan bedraagt de teruggaaf niet meer dan f 3.056.981,50.

6. De rechtsoverwegingen

6.1. Het verzoek om teruggaaf

Op belanghebbende rust de last te bewijzen dat zij daadwerkelijk het verzoek om teruggaaf heeft ingediend. Door middel van de sub 2.1. vermelde ontvangstbevestiging heeft belanghebbende aangetoond dat zij op 9 januari 1989 een schriftelijk stuk heeft ingediend bij de destijds bevoegde inspecteur. Gezien de tekst van de ontvangstbevestiging is een "verzoek/correspondentie" door de belastingdienst ontvangen.

Belanghebbende heeft haar stelling dat dit geschrift een verzoek om teruggaaf van wijnaccijns is geweest, nader onderbouwd met de sub 2.4. weergegeven verklaring van G.

Een redelijke bewijslastverdeling in deze brengt met zich dat het thans op de weg van de inspecteur ligt aannemelijk te maken dat de brief van 9 oktober 1989 van belanghebbende een andere inhoud had dan de gevraagde teruggaaf van wijnaccijns. De daartoe door de inspecteur overgelegde ontvangstbevestigingen van verzoeken om teruggaaf inzake wijnaccijns kunnen daartoe niet dienen omdat deze niet afkomstig zijn van de voormalige inspectie H. De overige sub 5. weergegeven argumenten vormen evenmin bewijs voor de stelling dat andere correspondentie dan een verzoek om teruggaaf is ingediend.

Gelet op het vorenoverwogene komt de Tariefcommissie tot het oordeel dat aannemelijk moet worden geacht dat belanghebbende op 9 oktober 1989 een verzoek om teruggaaf van wijnaccijns heeft ingediend.

6.2. De ontvankelijkheid van het verzoek

Ingevolge artikel XIII, lid , van de Invoeringswet Wet op de accijns blijft artikel 108 van de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen van toepassing met betrekking tot bezwaren (waaronder mede moet worden verstaan bezwaren tegen de beschikkingen op verzoeken om terugbetaling) inzake wijnaccijns welke vóór 1 januari 1992 is geheven. Gelet op artikel 2 van de Beschikking teruggaaf heffingen bij invoer 1980 jo. artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 1430/97 is de wettelijke termijn voor indiening van een verzoek als het onderhavige drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de accijns is geboekt.

6.3. De omvang van het verzoek

Gelet op de sub 2.4. weergegeven verklaring en het feit dat in de procedure steeds sprake is geweest van de periode oktober 1986 tot oktober 1989, acht de Tariefcommissie het vermoeden gerechtvaardigd dat het sub 6.1. weergegeven verzoek betrekking had op de drie voorafgaande jaren; het had derhalve ontvankelijk moeten worden verklaard.

6.4. Het terug te betalen bedrag aan wijnaccijns

Partijen hebben zowel schriftelijk als mondeling ter zitting verklaard dat, indien de Tariefcommissie van oordeel is dat het verzoek ontvankelijk is en aangenomen wordt dat het verzoek betrekking heeft op de periode van oktober 1986 tot oktober 1989, op grond van de door belanghebbende overgelegde documenten het terug te betalen bedrag aan wijnaccijns dient te worden vastgesteld op een bedrag, groot f 3.056.981,50.

6.5. Conclusie

Het hiervoor onder sub 6.1 tot en met 6.4. overwogene leidt tot de conclusie dat de sub 1.1. vermelde beschikking niet in stand kan blijven.

7. De proceskosten

De Tariefcommissie acht termen aanwezig de inspecteur op de voet van artikel 11b van de Tariefcommissiewet te veroordelen in de proceskosten, welke met toepassing van het Besluit fiscale procedures worden vastgesteld op 3 (beroepschrift, verschijnen ter zitting, schriftelijke inlichtingen en verschijnen nadere mondelinge behandeling na schriftelijke inlichtingen) x 2 (gewicht) x f 710,-- = f 4.260,--.

8. De beslissing

De Tariefcommissie:

- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep alsmede de beschikking van 21 januari 1999, nr. ...;

- stelt vast dat het verzoek om teruggaaf van wijnaccijns alsnog dient te worden ingewilligd voor een bedrag, groot f 3.056.891,50;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot f 4.260,-- , aan belanghebbende te voldoen;

- gelast de inspecteur het griffierecht ad f 150,-- aan belanghebbende te vergoeden.

Aldus gewezen in raadkamer op 6 november 2001 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. A. Bijlsma, lid, en mr. C.W.M. van Ballegooijen, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 6 november 2001.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature