Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Op 24 december 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 november 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de mededelingen en beslissingen van verweerder inzake de varkensrechten van het bedrijf van appellant in het kader van de Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: Whv).

Uitspraak



College van Beroep voor het bedrijfsleven

(vijfde enkelvoudige kamer)

No. AWB 03/70 7 oktober 2003

16500 Wet herstructurering varkenshouderij

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellant,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M. Kouprie, werkzaam bij Bureau Heffingen te Assen.

1. De procedure

Op 24 december 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 november 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de mededelingen en beslissingen van verweerder inzake de varkensrechten van het bedrijf van appellant in het kader van de Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: Whv).

Bij brief van 20 januari 2003 heeft appellant de gronden van zijn beroep ingezonden.

Bij brief van 6 maart 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 19 augustus 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij appellant en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In de Whv is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 5

1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. aangifte overschotheffing: schriftelijke opgave, zoals in voorkomend geval gecorrigeerd, die ter vaststelling van de verschuldigde overschotheffing met betrekking tot het bedrijf is gedaan krachtens de artikelen 8 en 13 van de Meststoffenwet , zoals deze artikelen luidden onmiddellijk v óór inwerkingtreding van de wet van 2 mei 1997, houdende wijziging van de Meststoffenwet;

b. aangifte overschotheffing 1995: aangifte overschotheffing die betrekking heeft op het jaar 1995;

c. aangifte overschotheffing 1996: aangifte overschotheffing die betrekking heeft op het jaar 1996;

d. afsluitformulier 1995: Afsluitformulier bijzondere gebruiksnormen 1995 (125-) of Afsluitformulier mestboekhouding 1995 (110-125) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling afsluitformulieren 1995;

e. afsluitformulier 1996: Afsluitformulier bijzondere gebruiksnormen 1996 (125-) of Afsluitformulier mestboekhouding 1996 (110-125) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling afsluitformulieren 1996;

f. vrijstellingsverklaring: formulier als bedoeld in artikel 3 van de Regeling vaststelling mestboekhoudplicht (algemeen);

g. vrijstellingsverklaring 1995: vrijstellingsverklaring die betrekking heeft op 1995;

h. vrijstellingsverklaring 1996: vrijstellingsverklaring die betrekking heeft op 1996;

(…)

2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de gegevens van de aangifte overschotheffing - daaronder begrepen de correcties -, het afsluitformulier 1995, het afsluitformulier 1996 en de vrijstellingsverklaring slechts in aanmerking genomen voor zover deze vóór 10 juli 1997 door het Bureau Heffingen zijn ontvangen.

Artikel 6

1. Het varkensrecht komt overeen met het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, verminderd met 10%.

2. Het fokzeugenrecht komt overeen met het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal fokzeugen, verminderd met 10%.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde vermindering met 10% is niet van toepassing op het aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, dat groter is dan het aantal dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 te delen door 7,4 kilogram fosfaat.

4. Het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, is het in 1996 gemiddeld gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, dat met betrekking tot het desbetreffende bedrijf is opgegeven in de aangifte overschotheffing 1996, bij gebreke daarvan, op het afsluitformulier 1996, dan wel, bij gebreke daarvan, op de vrijstellingsverklaring 1996.

(…)

Artikel 7

1. Het varkensrecht en het fokzeugenrecht van een daartoe aangemeld bedrijf komen overeen met het in 1995 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, verminderd met 10%.

2. Artikel 6, de rde, vierde, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op de bepaling van de omvang van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat in plaats van "1996" telkens moet worden gelezen: 1995.

(…)

Artikel 8

1. Bij gebreke van enige opgave als bedoeld in de artikelen 6, vierde lid, en 7, tweede lid, komt het varkensrecht van het bedrijf overeen met 90 % van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door het door de belanghebbende daartoe bij wijze van melding aangegeven deel van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 te delen door 7,4 kilogram fosfaat en op de uitkomst 18% in mindering te brengen.

(…)"

In het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij (hierna: Bhv) was ten tijde van belang onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 1

(…)

2. Voor de toepassing van dit besluit:

c. worden de gegevens van de aangifte overschotheffing - daaronder begrepen de correcties -, het afsluitformulier 1995, het afsluitformulier 1996, de vrijstellingsverklaring 1995 en de vrijstellingsverklaring 1996 slechts in aanmerking genomen voorzover deze vóór 10 juli 1997 door het Bureau Heffingen zijn ontvangen;

d. worden de gegevens van de aangifte overschotheffing 1997 - daaronder begrepen de correcties -, het afsluitformulier 1997 en de vrijstellingsverklaring 1997, in zoverre in afwijking van onderdeel c, slechts in aanmerking genomen voorzover deze vóór 21 oktober 1998 door het Bureau Heffingen zijn ontvangen.

(…)

Artikel 2

1. Met betrekking tot een daartoe aangemeld bedrijf, niet zijnde een bedrijf als bedoeld in artikel 8, eerste of vierde lid, van de wet, of een door samenvoeging ontstaan bedrijf als bedoeld in artikel 11, zesde lid, van de wet, wordt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15 van de wet de hoogte van het varkensrecht en het fokzeugenrecht bepaald overeenkomstig de hoofdstukken 1, 2 en 4 van dit besluit, onder de in dit besluit geregelde voorwaarden en beperkingen. Ten aanzien van dit bedrijf wordt het grondgebonden deel van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, bepaald overeenkomstig artikel 1, onderdeel o, onderscheidenlijk p, van de wet, tenzij in dit besluit anders is bepaald.

(…)

Artikel 9

1. Het overeenkomstig hoofdstuk II, uitgezonderd artikel 14, en artikel 24 van de wet bepaalde varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, van een daartoe aangemeld bedrijf wordt overeenkomstig deze paragraaf vergroot, indien met betrekking tot het desbetreffende bedrijf na 1992 en vóór 10 juli 1997 ten behoeve van een vergroting van het aantal te houden varkens:

a. door het bevoegd gezag een milieuvergunning is verleend,

b. een aanvraag is ingediend om een milieuvergunning, die naar aanleiding van de aanvraag uiterlijk op 1 januari 2001 is verleend, dan wel

c. bij het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 8.19 van de Wet milieubeheer dan wel overeenkomstig artikel 4 van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of artikel 3 van het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer een of meer meldingen zijn gedaan.

Een overeenkomstig artikel 8.19 van de Wet milieubeheer gedane melding wordt slechts in aanmerking genomen voorzover deze betrekking heeft op een verandering van de inrichting die overeenkomstig de op het tijdstip van de melding voor de inrichting geldende milieuvergunning kon leiden tot een uitbreiding van het aantal varkens.

(…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Door toezending van het formulier "Melding varkensrechten", door Bureau Heffingen ontvangen op 13 oktober 1998, heeft appellant gemeld varkensrechten te willen hebben. Bij het formulier heeft appellant een brief van 1 oktober 1998 gevoegd, waarin hij zijn bedrijfssituatie heeft uitgelegd.

- Toepassing van artikel 8 Whv leidt tot een varkensrecht van 68 varkenseenheden.

- Door toezending van het formulier "Aanmelding Besluit hardheidsgevallen", door Bureau Heffingen ontvangen op 26 juli 2000, heeft appellant gemeld in aanmerking te willen komen voor categorie 14a of 14b. Nadien heeft appellant nader gekozen voor categorie 14b, geregeld in artikel 9 Bhv.

- Bij besluit van 22 november 2000 heeft verweerder appellant afgewezen voor dit hardheidsgeval, aangezien appellant in het verleden, op grond van het formulier "Melding varkensrechten" gekozen had voor een berekening van het varkensrecht op basis van 82% van de op het bedrijf rustende niet-gebonden mestproductierechten voor varkens en kippen.

- Hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt.

- Op 23 mei 2001 heeft appellant zijn bezwaar op een hoorzitting nader toegelicht.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

- Het Bhv is met ingang van 1 november 2002 gewijzigd, waarbij nieuwe hardheidsgevallen zijn geïntroduceerd. Appellant heeft zich aangemeld voor groep B (artikel 19 f ), bedoeld voor bedrijven die in de jaren 1995 en 1996 volledig of overwegend grondgebonden varkens hielden, maar bij Bureau Heffingen geen opgave hebben gedaan van het aantal gehouden varkens. Dit heeft geleid tot een registratie van 144 varkenseenheden.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het niet in aanmerking komen voor categorie 14b van het Bhv en niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de berekening van het varkensrecht op basis van artikel 8 Whv.

Hiertoe is overwogen dat de hoogte van het voor het bedrijf van appellant geregistreerde varkensrecht is berekend op grond van artikel 8 Whv omdat voor de jaren 1995 en 1996 geen opgave van het aantal gehouden varkens is ontvangen. Ingevolge artikel 2, eerste lid, Bhv komt appellant niet in aanmerking voor berekening van het varkensrecht op grond van categorie 14b van het Bhv, aangezien bedrijven waarvan het varkensrecht is berekend op grond van artikel 8 Whv zijn uitgesloten van de hardheidsgevallen.

In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat in artikel 19f Bhv een uitzondering is gemaakt op artikel 2, eerste lid, Bhv.

4. Het standpunt van appellant

Appellant is van mening dat hij in aanmerking dient te komen voor categorie 14b, aangezien de gemeentelijke overheid hem door middel van een milieuvergunning het recht heeft gegeven varkens te houden en het onjuist zou zijn wanneer de rijksoverheid hem dat recht onthield.

Appellant betwist voorts dat hij niet in aanmerking kan komen voor een hardheidsgeval. Volgens appellant is verweerder er ten onrechte van uitgegaan dat hij zowel in 1995 als in 1996 niet aan zijn administratieve verplichtingen heeft voldaan. In dat kader heeft appellant zich beroepen op een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage d.d. 13 februari 1998, waaruit zou blijken dat hij de gegevens wel had opgestuurd.

Tenslotte heeft appellant naar voren gebracht dat bij Bureau Heffingen in de betrokken periode wel degelijk gegevens van zijn bedrijf bekend waren, aangezien hem mestheffingen zijn opgelegd. Overigens betwist appellant de volledigheid van de computergegevens van Bureau Heffingen.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Op grond van artikel 2, eerste lid, Bhv komt een bedrijf als bedoeld in artikel 8, eerste lid, Whv niet in aanmerking voor toepassing van het door appellant gewenste hardheidsgeval categorie 14b.

Ter beoordeling staat derhalve of verweerder op goede gronden heeft beslist dat het bedrijf van appellant een bedrijf is als bedoeld in artikel 8, eerste lid, Whv.

5.2 Van een bedrijf als bedoeld in artikel 8, eerste lid, Whv is sprake indien v óór 10 juli 1997 door het Bureau Heffingen geen van de volgende documenten is ontvangen: een aangifte overschotheffing 1995 of 1996, een afsluitformulier 1995 of 1996, of een vrijstellingsverklaring 1995 of 1996.

Verweerder stelt dat hij deze documenten niet heeft ontvangen; appellant stelt dat hij ze wel heeft ingestuurd.

5.3 Naar het oordeel van het College heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij een van de in paragraaf 5.2 bedoelde documenten tijdig en volledig bij verweerder heeft ingediend.

Uit de stukken blijkt dat appellant in 1996 heeft meegedaan aan de mestboycot. Reeds daarom is weinig aannemelijk dat hij de documenten toen tijdig heeft ingediend.

Wat betreft 1995 blijkt uit de stukken dat appellant aanvankelijk wel aangifte had gedaan, maar dat deze was geretourneerd wegens daarin vermelde fouten of onvolledigheden. Het College acht het niet aannemelijk dat appellant de aangifte daarna alsnog volledig en tijdig heeft ingediend.

Het College verwijst in dit verband naar de brief van appellant d.d. 12 december 2000 aan de Nationale Ombudsman, waarin hij onder meer het volgende vermeldt:

"Toen de mestboekhouding bijgehouden moest gaan worden, hadden wij daar nogal moeite mee.

Enerzijds, omdat de formulieren nogal ingewikkeld waren, anderzijds konden wij er niet enthousiast van worden omdat het erg veel werk was, en ik een opleiding gehad heb voor het produceren van voedsel, en niet als boekhouder.

Het gebeurde dan ook nogal eens dat de opgestuurde mestboekhouding terug kwam, omdat er fouten in zaten, of er dingen niet ingevuld waren.

Zo ook in 1995, het jaar waarin veel veehouders weigerden de mest boekhouding bij te houden. (De z.g. Boycotters.)

Omdat wij, na het terug gestuurd krijgen van "onze "mestboekhouding, niet meer gereageerd hebben, werden we, tezamen met een aantal boycotters, gedagvaard, en in hoger beroep Op 30 jan. 1998, vrijgesproken."

De vrijspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage d.d. 13 februari 1998 berust erop dat het hof niet de overtuiging heeft bekomen dat appellant het in de tenlastelegging bedoelde formulier niet tijdig heeft ingestuurd.

Gelezen in samenhang met het feit dat appellant tegelijk met boycotters was gedagvaard, terwijl hij, anders dan andere boycotters, aanvankelijk nog wel opgave had gedaan, leidt dit tot de conclusie dat appellant weliswaar niet strafrechtelijk is veroordeeld voor het niet tijdig insturen van een formulier, maar dat uit de vrijspraak geenszins voortvloeit dat appellant het formulier uiteindelijk (na terugzending door verweerder) alsnog volledig bij verweerder heeft ingediend.

Anders dan appellant meent, volgt uit het feit dat hem heffingen zijn opgelegd, niet dat de gevraagde gegevens over zijn bedrijf bij verweerder bekend waren. Zoals van de kant van verweerder ter zitting is meegedeeld betrof het hier een naheffingsaanslag die op basis van een schatting is opgelegd.

Of het computersysteem van Bureau Heffingen onfeilbaar is, kan in het midden blijven, aangezien het op de weg van appellant ligt aannemelijk te maken dat de formulieren volledig en tijdig zijn ingezonden. Nu appellant ook geen kopieën heeft bewaard van de beweerdelijk door hem opgestuurde formulieren, kan de conclusie geen andere zijn dat dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de formulieren volledig en tijdig heeft ingezonden.

5.4 Verweerder heeft derhalve op goede gronden beslist dat het bedrijf van appellant een bedrijf is als bedoeld in artikel 8, eerste lid, Whv.

Dat appellant niet zonder het bijkopen van varkensrechten of het bijpachten van grond ten volle gebruik kan maken van de hem verstrekte milieuvergunning, is een gevolg van de keuzes die de wetgever heeft gemaakt. Verweerder heeft niet de bevoegdheid daarvan af te wijken.

5.5 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

5.6 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb .

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2003.

w.g. J.A. Hagen w.g. M.S. Hoppener


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature