Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verweerder heeft aan eiseres bericht dat het verzoek om in aanmerking te komen voor een behandeling in het kader van de bijzondere tandheelkunde wordt afgewezen.

Uitspraak



Rechtbank Amsterdam

Sector Bestuursrecht Algemeen

enkelvoudige kamer

UITSPRAAK

in het geding met reg.nr. AWB 02/5511 ZFW

van:

[eiseres], wonende te [woonplaats],

eiseres,

vertegenwoordigd door mr. M.M.A. van Hoof, advocaat te Amsterdam,

tegen:

de Onderlinge Waarborgmaatschappij Agis Zorgverzekeringen u.a.,

gevestigd te Amersfoort,

verweerder,

vertegenwoordigd door R. Out, werkzaam bij Agis Zorgverzekeringen. Tevens was

aanwezig […], tandarts.

1. OVERWEGINGEN

De rechtbank heeft op 18 december 2002 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 25 november 2002, kenmerk 2002/JZ/ro.

Het onderzoek is gesloten ter zitting van 6 augustus 2003.

2. OVERWEGINGEN

In verband met het samengaan van de Onderlinge Waarborgmaatschappij ZAO Zorgverzekeringen u.a. (hierna: ZAO), de Onderlinge Waarborgmaatschappij Anova Zorgverzekeringen u.a. en de Onderlinge Waarborgmaatschappij Anoz Verzekering u.a. per 1 januari 2003 onder de naam Onderlinge Waarborgmaatschappij Agis Zorgverzekeringen u.a., heeft de rechtbank in dit geding waarin een besluit aan de orde is van ZAO, verweerder als rechtsopvolger aangemerkt. Hierna wordt onder verweerder tevens ZAO begrepen.

Bij besluit van 5 maart 2002 heeft verweerder aan eiseres bericht dat het verzoek om in aanmerking te komen voor een behandeling in het kader van de bijzondere tandheelkunde wordt afgewezen.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres van 28 maart 2002 tegen het besluit van 5 maart 2002 ongegrond verklaard.

Overwogen wordt als volgt.

Artikel 8, eerste lid, aanhef en sub g, van de Ziekenfondswet bepaalt - voor zover hier relevant - dat verzekerden ter voorziening in hun geneeskundige verzorging recht hebben op tandheelkundige zorg.

Artikel 7, tweede lid, van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering (hierna: het Verstrekkingenbesluit) bepaalt - voor zover hier relevant - dat de tandheelkundige zorg nader door de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur wordt vastgesteld.

Artikel 2 van Regeling tandheelkundige hulp ziekenfondsverzekering (hierna: de Regeling) bepaalt dat de tandheelkundige hulp geen behandelingen omvat die onnodig kostbaar, gecompliceerd of tandheelkundig niet doelmatig zijn.

Niet in geschil is - en ook overigens is niet gebleken - dat de behandeling, waarvoor vergoeding wordt verzocht, niet valt onder de reguliere dekking van de tandheelkundige hulp voor volwassenen, opgenomen in artikel 6 van de Regeling, en dat de aanvraag van eiseres betrekking had op de zogenaamde bijzondere tandheelkundige hulp als bedoeld in de artikelen 8 en 9 van de Regeling.

Ter zitting is van de zijde van eiseres erkend dat in het onderhavige geval niet aan de in de artikelen 8 en 9 van de Regeling opgenomen voorwaarden is voldaan, zodat eiseres niet op de voet van genoemde artikelen in aanmerking kan komen voor de verzochte bijzondere tandheelkundige hulp.

In beroep heeft eiseres evenwel gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: Evrm), waarin is bepaald dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Daartoe is aangevoerd dat de enige mogelijkheid die thans voor eiseres openstaat is het laten plaatsen van een volledige gebitsprothese. Plaatsing van een volledige gebitsprothese zal bij eiseres leiden tot een volledige botresorptie van de onderkaak. Als een volledige botresorptie van de onderkaak heeft plaats gevonden, kan eiseres aanspraak maken op vergoeding van kosten van het aanbrengen van implantaten op basis van het bepaalde in artikel 9 van de Regeling. Eiseres stelt zich vervolgens op het standpunt dat door haar willens en wetens in een situatie te brengen die niet anders gekenschetst kan worden als een onmenselijke behandeling, toepassing van de Regeling er toe leidt dat wordt gehandeld in strijd met artikel 3 van het Evrm .

Daargelaten het antwoord op de vraag of de weigering van vergoeding van een tandheelkundige behandeling valt onder de reikwijdte van artikel 3 Evrm , nu een dergelijke weigering gekenmerkt wordt door het niet handelen overeenkomstig een verzoek, en de tekst van genoemd artikel ziet op een ongevraagde behandeling door de overheid, treft de grief van eiseres geen doel op grond van het navolgende.

Ter zitting heeft tandarts [tandarts] (hierna: [tandarts]) desgevraagd verklaard dat in het geval van eiseres het plaatsen van een frame-prothese een adequate oplossing is. [tandarts] heeft naar voren gebracht dat er dan geen extractie van de nog aanwezige tanden plaats vindt en dat weliswaar het proces van botresorptie van de onderkaak zal doorgaan, maar dat dit proces enkel plaats vindt in het tandeloze gedeelte van de kaak. Voorts heeft [tandarts] naar voren gebracht dat de kosten in verband met het plaatsen van een frameprothese ongeveer € 500,- zijn en dat, indien de betrokkene een aanvullende verzekering heeft afgesloten, de kosten voor 75% worden vergoed.

Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij voor tandheelkundige behandeling een aanvullende verzekering heeft afgesloten.

Gelet op de verklaring van [tandarts] komt de rechtbank tot het oordeel dat voor de door eiseres gewenste behandeling een alternatief voorhanden is, en dat de daaraan verbonden kosten niet van een zodanige omvang zijn dat eiseres daardoor voor onoplosbare financiële problemen wordt gesteld. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van foltering, onmenselijke behandeling of vernedering, zodat reeds om die reden geen sprake kan zijn van schending van artikel 3 Evrm .

Nu ook overigens niet is gebleken dat het bestreden besluit niet in rechte stand kan houden, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is dan ook geen aanleiding.

3. BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond.

Gewezen door mr. T.P.J. de Graaf, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. M. Nubé, griffier,

en openbaar gemaakt op: 21 augustus 2003

De griffier, De rechter,

Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Afschrift verzonden op: 21 augustus 2003

Coll.

DOC: B


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature