Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Uitspraak



200200393/1.

Datum uitspraak: 11 december 2002

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam “Milieubureau Westland”, gevestigd te Naaldwijk,

appellant,

en

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2001 heeft verweerder, in het kader van de vaststelling van de subsidie voor het jaar 2000 op grond van artikel 10f van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer (Stb. 1997, 141, hierna: het Bijdragenbesluit), een door appellant terug te storten bedrag vastgesteld van ƒ 436.895,50/€ 198.254,53.

Bij besluit van 12 december 2001 heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 18 april 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door [algemeen coördinator van het openbaar lichaam], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. B. Vink en ir. D.G. de Gruijter, ambtenaren op het departement, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het Bijdragenbesluit strekt ter uitvoering van artikel 15.13, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) en de artikelen 126 en 126a van de Wet geluidhinder (hierna: de WGH).

Ingevolge artikel 10e, derde lid, van het Bijdragenbesluit dient het voorschot voor ten minste 50 % te worden besteed in het kalenderjaar waarin het door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) wordt betaald.

Ingevolge artikel 10e, vierde lid, van het Bijdragenbesluit dient het niet-bestede deel van het voorschot, voorzover dat de 50% niet te boven gaat, geheel te worden besteed in het direct daaropvolgende kalenderjaar.

Ingevolge artikel 10h, derde lid, van het Bijdragenbesluit, vordert de Minister, voorzover uit de informatie, bedoeld in artikel 8a, mocht blijken dat het verleende voorschot voor meer dan 50 % niet is besteed, het bedrag dat overeenkomt met de overschrijding van dat percentage terug.

2.2. In geschil is de vraag of verweerder, in het kader van de vaststelling van de subsidie voor het jaar 2000, terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 10h, derde lid, van het Bijdragenbesluit door een, door appellant terug te storten, bedrag vast te stellen van ƒ 436.895,50/€ 198.254,53.

2.3. Appellant heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte zijn verzoek niet heeft gehonoreerd om zich te onttrekken aan het zogenoemde 50%-spaarregime door het kasbudget van ter beschikking gestelde en niet-bestede gelden voor het jaar 2000 in zijn geheel aan te wenden voor het jaar 2001. Appellant heeft betoogd dat de terugvordering door verweerder betekent dat de uitvoering van voor uitvoering gereedliggende projecten ernstig stagneert, terwijl de ministeriële verantwoordelijkheid om de regeling uit te voeren en binnen het kader daarvan budgethouders van voldoende financiële middelen te voorzien, blijft bestaan.

2.3.1. Het betoog faalt. De in het Bijdragenbesluit neergelegde en door verweerder toegepaste budgetsystematiek is op zichzelf niet in strijd met de WGH en aan het Bijdragenbesluit, dat als algemeen verbindend voorschrift moet worden aangemerkt, dient verweerder onverkort uitvoering te geven. Dat de toegestane overheveling volgens appellant niet volledig tegemoetkomt aan problemen in de uitvoeringspraktijk, laat in verband hiermee onverlet dat artikel 10e, vierde lid, van het Bijdragenbesluit verweerder geen ruimte biedt om appellant toe te staan het niet-bestede deel van het voorschot voor 2000 voor meer dan 50% te besteden in het kalenderjaar 2001; verweerder is op basis van artikel 10h, derde lid, gehouden om de niet-bestede subsidiebedragen in zoverre terug te vorderen.

2.3.2. Aangezien de hoogte van het bedrag, als bedoeld in artikel 10h, derde lid, van het Bijdragenbesluit, door appellant niet wordt bestreden, heeft verweerder terecht een terug te storten bedrag vastgesteld van ƒ 436.895,50/€ 198.254,53.

2.4. Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Does w.g. Schuurman

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2002

282-401.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature