Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Uitspraak



RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH

Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

UITSPRAAK

AWB 00/2299

Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen

[eiseres] Installaties B.V., gevestigd te [plaats], eiseres,

gemachtigde mr. J.R. Berculo, advocaat te Utrecht,

arts-gemachtigde N.S. van Zon, werkzaam bij Maetis Arbo te Eindhoven,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam, verweerder,

vertegenwoordigd door mr. A. Jansen, UWV Tilburg.

I. PROCESVERLOOP

Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan het bestuur van het Lisv.

Bij besluit van 17 augustus 1999 heeft verweerder de heer [werknemer], voormalig werknemer van eiseres (hierna: de werknemer), met ingang van 14 september 1999 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %.

Het hiertegen door eiseres op 25 oktober 1999 gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 17 februari 2000 ongegrond verklaard.

Eiseres heeft op 23 maart 2000 beroep ingesteld bij de rechtbank.

De werknemer heeft geen gebruik gemaakt van de hem door de rechtbank geboden gelegenheid als partij aan het geding deel te nemen en heeft desgevraagd geen toestemming gegeven voor het aan eiseres toezenden van stukken die zijn medische gegevens bevatten.

Eiseres heeft de heer N.S. van Zon aangewezen als haar gemachtigde, die arts is, waarna de rechtbank de stukken, voor zover deze medische gegevens bevatten van de werknemer, aan deze gemachtigde heeft verzonden.

Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van 20 juli 2001 inzake de medische besluitenregeling in de WAO, heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb , besloten dat mr. J.R. Berculo, in zijn hoedanigheid van gemachtigde van eiseres, alsnog inzage dient te krijgen in de ingediende stukken die medische gegevens bevatten.

Het geding is behandeld ter zitting van 9 september 2002. Namens eiseres zijn daar verschenen haar gemachtigde en de heer […]. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

De door eiseres bij brieven van 29 augustus 2002 opgeroepen getuigen – de werknemer, de huisarts van de werknemer en een drietal behandelend specialisten – zijn niet ter zitting verschenen.

II. OVERWEGINGEN

Het beroep van eiseres richt zich tegen verweerders besluit om de werknemer een uitkering ingevolge de WAO toe te kennen met ingang van 14 september 1999, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder de eerste dag van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

De werknemer is van 1978 tot 4 september 1998 in dienst geweest bij [voormalig werkgever] B.V. (hierna: [voormalig werkgever]), laatstelijk als projectleider. Op 7 september 1998 is hij in dienst getreden bij eiseres als projecttechnicus en daar heeft hij zich op 15 september 1998 ziek gemeld wegens psychische klachten. Op 22 september 1998 heeft eiseres de werknemer ontslagen in de proeftijd.

Standpunt eiseres

Eiseres stelt zich kort gezegd op het standpunt dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van 15 september 1998 als eerste dag van arbeidsongeschiktheid. Volgens eiseres was de werknemer reeds arbeidsongeschikt op het moment dat hij bij haar in dienst trad en moet daarom de eerste arbeidsongeschiktheidsdag worden vastgesteld op een eerdere datum, gelegen vóór 7 september 1998. Dit zou er toe leiden dat de WAO-uitkering die aan de werknemer wordt betaald niet langer wordt toegerekend aan eiseres bij de vaststelling van de door haar te betalen gedifferentieerde premie WAO, omdat de arbeidsongeschiktheid niet tijdens het dienstverband met eiseres is ingetreden.

Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres onder meer het volgende aangevoerd.

De bedrijfsarts D.W.W. De Knijff, die in bezwaar namens eiseres optrad als haar arts-gemachtigde, heeft na bestudering van de medische gegevens onder meer geconcludeerd dat de klachten op basis waarvan de werknemer zich op 15 september 1998 ziek meldde al enkele weken bestonden en dat de werknemer daarvoor al enige weken medicatie ontving.

Uit overgelegde gespreksnotities blijkt dat twee oud-collega’s van de werknemer onder meer hebben verklaard dat de werknemer in de laatste periode van zijn dienstverband bij [voormalig werkgever] een bepaald overspannen indruk maakte.

Uit de overgelegde verklaring van de heer [leider projectteam], die de leiding had over het projectteam waaraan de werknemer was toegevoegd, blijkt dat de werknemer zich vanaf de eerste werkdag merkwaardig gedroeg, wat op de derde werkdag is gemeld bij de afdeling personeelszaken. De werknemer doorliep die eerste week een introductieprogramma en van werkdruk was nog geen sprake.

Nu de werknemer bovendien zelf heeft aangegeven dat zijn klachten (mede) zijn veroorzaakt door een te hoge werkdruk - waarvan eiseres aanneemt dat het hier moet gaan om de werksituatie bij [voormalig werkgever] - is eiseres van mening dat er alle reden is om aan te nemen dat de ernstige klachten die hebben geleid tot de uitval van de werknemer al bestonden op het moment dat de werknemer bij haar in dienst trad.

Eiseres heeft op 8 juni 2000 een gesprek gevoerd met de werknemer, in het bijzijn van diens belangenbehartiger. De werknemer heeft uit privacyoverwegingen niet op alle vragen van eiseres antwoord willen geven, maar heeft wel onder meer het volgende verklaard.

In de laatste maanden van zijn dienstverband bij [voormalig werkgever] had hij last van toenemende spanningsklachten. Hij raadpleegde daarvoor zijn huisarts en bezocht met regelmaat een haptonoom. Hij had regelmatig het gevoel dat hij zijn werk niet meer aankon en heeft daarom ook ontslag genomen. Hij werkte feitelijk tot en met dinsdag 1 september 1998. Van woensdag 2 september 1998 tot en met vrijdag 4 september 1998, de laatste dag van het dienstverband, heeft hij niet gewerkt maar snipperdagen opgenomen. Op woensdag 2 september 1998 heeft hij zich weer tot zijn huisarts gewend, die hem op die dag kalmerende middelen voorschreef. Op maandag 7 september 1998 is de werknemer bij eiseres begonnen. Op maandag 14 september 1998 heeft de werknemer zich ziek gemeld en diezelfde dag nog zijn huisarts geraadpleegd. Ook op 15 september 1998 bezocht de werknemer zijn huisarts, die hem doorverwees naar GGZ 's-Hertogenbosch.

De werknemer heeft eiseres een kopie van zijn vakantiekaart bij [voormalig werkgever] en van de afrekening van de openstaande vakantiedagen gezonden.

Eiseres heeft nadere informatie opgevraagd bij de huisarts en behandelend artsen van de werknemer, doch heeft deze informatie niet verkregen, nu de werknemer hiertoe geen toestemming heeft verleend. Eiseres meent dat geen sprake is van een "eerlijk proces" nu alleen verweerder beschikt over alle mogelijkheden om zich een oordeel te vormen over de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Zij meent dat op verweerder de plicht rust om onderzoek te doen naar het moment van aanvang van de arbeidsongeschiktheid.

Standpunt verweerder

Verweerder is bij de vaststelling van de eerste dag van arbeidsongeschiktheid uitgegaan van de dag die de werknemer tegenover de verzekeringsarts heeft genoemd als eerste dag van arbeidsongeschiktheid, te weten 15 september 1998. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben op medische gronden geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de werknemer al eerder arbeidsongeschikt was.

Verweerder heeft in de aangevoerde bezwaren aanleiding gezien om nader onderzoek te doen naar mogelijk ziekteverzuim door de werknemer in de periode vóór 15 september 1998. Verweerder heeft op 20 januari 2000 de vorige werkgever [voormalig werkgever] schriftelijk verzocht de ziekteperiodes van de werknemer mede te delen, waarop van de zijde van [voormalig werkgever] het antwoord is gekomen dat de werknemer in de periode van 14 augustus 1978 tot 4 september 1998 maar sporadisch ziek is geweest. Telefonisch heeft verweerder [voormalig werkgever] vervolgens meer specifiek gevraagd naar eventuele ziekte van de werknemer tijdens het laatste jaar van het dienstverband, waarop is geantwoord "niet of sporadisch, is een weekje ziek geweest met een griepje". Verweerder heeft hieruit afgeleid dat van uitval van de werknemer eerder geen sprake is geweest.

De rechtbank

Ingevolge artikel 78, zesde lid, van de WAO juncto artikel 4 van het Besluit premiedifferentiatie WAO , wordt bij de vaststelling van de hoogte van de door een werkgever te betalen gedifferentieerde premie WAO rekening gehouden met die arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die zijn toegekend aan werknemers die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de werkgever in dienstbetrekking stonden en ter zake van die ongeschiktheid de wachttijd als bedoeld in artikel 19 van de WAO hebben doorgemaakt.

Ingevolge artikel 19 van de Ziektewet bestaat recht op ziekengeld bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WAO geldt als eerste dag van arbeidsongeschiktheid de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden voor het bepalen van de wachttijd van 52 weken, alvorens recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheids-uitkering ontstaat, perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Uit de bovenstaande artikelen blijkt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet alleen bepalend is voor het moment waarop de wachttijd is volgemaakt, maar ook voor de vraag aan welke werkgever de uitkering kan worden toegerekend in de vorm van een verhoogde gedifferentieerde premie WAO. Daarom heeft niet alleen de werknemer, maar ook de werkgever belang bij een juiste vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag.

Bij het bepalen van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag mag verweerder in beginsel uitgaan van de dag waarop de betrokken werknemer zich ziek heeft gemeld. Onder omstandigheden kan er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding bestaan een uitzondering op deze regel te maken. Het is immers mogelijk dat een werknemer feitelijk wegens ziekte niet heeft gewerkt, maar zich niet ziek heeft gemeld.

In het onderhavige geval staat vast dat eiser op 15 september 1998 niet heeft gewerkt wegens ziekte. Tussen partijen is in geschil of er een eerdere periode van arbeidsongeschiktheid is geweest die minder dan vier weken vóór deze datum is geëindigd. In dit kader is ten eerste de vraag aan de orde of de werknemer zich in de laatste periode van het dienstverband met [voormalig werkgever] heeft ziek gemeld. De rechtbank stelt vast dat verweerder navraag heeft gedaan bij [voormalig werkgever] naar eventueel relevant ziekteverzuim. Dit heeft slechts geresulteerd in een vage aanduiding omtrent het ziekteverzuim van de werknemer. Verweerder heeft vervolgens nagelaten een meer gedetailleerde weergave van het ziekteverzuim in de laatste periode van het dienstverband met [voormalig werkgever] te vragen. Ook heeft verweerder nagelaten de werknemer nadere vragen te stellen omtrent eventuele eerdere ziekmeldingen.

Voorts ziet de rechtbank in de bijzondere omstandigheden van het geval aanleiding voor het oordeel dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten naar de vraag of de werknemer in de periode van 2 tot en met 4 september 1998 wegens ziekte niet in staat was te werken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op 15 september 1998 sprake was van ernstige psychische klachten die al langer bestonden en waarvoor de huisarts op 2 september 1998 kalmerende middelen heeft voorgeschreven. Verder is van belang dat de werknemer op de drie genoemde dagen niet heeft gewerkt. De omstandigheid dat de werknemer heeft gesteld snipperdagen te hebben opgenomen, doet hieraan niet af. De rechtbank merkt op dat deze snipperdagen niet zijn geregistreerd op de door de werknemer aan eiseres toegezonden vakantiekaart. Bovendien sluit de rechtbank niet uit dat de werknemer - indien hij geen snipperdagen zou hebben opgenomen - op die dagen niet zou hebben gewerkt wegens ziekte. Het had op de weg van verweerder gelegen dit nader te onderzoeken door de werknemer hieromtrent vragen te stellen en door inlichtingen in te winnen bij de huisarts van de werknemer.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Verweerder heeft dusdoende onzorgvuldig gehandeld jegens eiseres. Het besluit moet daarom wegens schending van het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb worden vernietigd.

De rechtbank zal niet met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien, zoals eiseres heeft verzocht, maar verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank beschikt immers, anders dan verweerder, niet over de mogelijkheden tot het verrichten van het noodzakelijk geachte onderzoek.

De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 1.207,50 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:

· 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;

· 0,5 punt voor het dienen van repliek;

· 1 punt voor het verschijnen ter zitting;

· waarde per punt € 322,00;

· wegingsfactor 1,5.

Tevens zal de rechtbank bepalen dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres gestorte griffierecht aan haar dient te vergoeden.

Mitsdien wordt beslist als volgt.

III. BESLISSING

De rechtbank,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht;

- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 1.207,50.

Aldus gedaan door mr. D.J. Hutten in tegenwoordigheid van de griffier, mr. N. Hofman, en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2002.

Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Afschrift verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature