Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Uitspraak



ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM

President

Reg.nr.: VTELEC 01/1654-SIMO

Uitspraak

naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedure tussen

Stichting Omroep het Groene Hart van Holland, gevestigd te Zoetermeer, verzoekster,

en

de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, verweerder.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief van 19 juli 2001 is namens verzoekster bezwaar gemaakt tegen “de fictieve weigering (…) een vergunning te verlenen voor het gebruik van de etherfrequentie 91.6 FM te Hazerswoude-Dorp per 1 september 2000”.

Voorts is namens verzoekster bij faxbericht van 27 juli 2001 de president verzocht een voorlopige voorziening te treffen en in dat kader verweerder te veroordelen tot schadevergoeding.

De president heeft de zaak ter behandeling gevoegd met de zaak met het reg.nr. VTELEC 01/1725-SIMO.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2001. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door R.P. Wedel, directeur van Wedel Communications te Zoetermeer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.S. Wertheim, met bijstand van H. van Raalte, N. Ivens en A.G. Geertsen, allen werkzaam bij de Divisie Telecom van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de president de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst.

2. Overwegingen

Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Voorzover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de president een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.

Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) is voor het gebruik van frequentieruimte een vergunning vereist van de minister van Verkeer en Waterstaat, welke op aanvraag kan worden verleend (hierna: frequentievergunning).

In artikel 13, eerste lid, van het Frequentiebesluit is bepaald dat een vergunning op aanvraag wordt verlengd, tenzij een doelmatige ordening van het frequentiespectrum zich daartegen verzet.

Artikel 4:8 van de Awb luidt:

“1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14 heeft gedaan. ”.

Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.

Artikel 6:12 van de Awb luidt:

“1. Indien het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is het niet aan een termijn gebonden.

2. Het bezwaar- of beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.

3. Het bezwaar of beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.”.

Verzoekster is een lokale publieke omroep, die onder de naam “Radio 91.6” radioprogramma’s uitzond in de gemeenten Zevenhuizen-Moerkapelle en Rijnwoude. Niet in geschil is dat verzoekster tot 1 september 2000 in het bezit is geweest van een frequentievergunning.

Bij factuur van 13 augustus 1999 heeft verweerder verzoekster f 1809,-- in rekening gebracht, waarvan f 1603,-- voor de post entreegeld lokale omroep en f 206,-- voor de post jaartarief lokale omroep over 1999. Bij factuur van 27 januari 2000 heeft verweerder verzoekster f 240,98 in rekening gebracht voor de post jaartarief lokale omroep over de periode van 1 januari 2000 tot 1 september 2000.

Omdat de aan de (lokale publieke) omroepen verleende frequentievergunningen op 1 september 2000 zouden aflopen, heeft verweerder er in verband met de voorgenomen integrale herverdeling van het frequentiespectrum voor gekozen de betrokken frequentievergunningen – ambtshalve – te verlengen tot 1 september 2001, tenzij sprake zou zijn van een betalingsachterstand die niet vóór 1 september 2000 zou zijn ingelopen. Bij brief van 22 augustus 2000 heeft verweerder verzoekster daarvan op de hoogte gesteld en haar medegedeeld dat haar frequentievergunning niet zal worden verlengd, indien zij niet vóór 1 september 2000 het door haar nog te betalen bedrag zal hebben voldaan dan wel een betalingsregeling zal hebben getroffen.

Bij brief van 30 augustus 2000 is namens verzoekster aan verweerder bericht dat het door haar nog te betalen bedrag is overgemaakt aan verweerder. Naar aanleiding van telefonisch contact tussen (medewerkers van) verweerder en verzoekster is namens verzoekster bij faxbericht van 9 april 2001 aan verweerder een rekeningafschrift van de rekening van verzoekster gezonden waarop is vermeld dat op 4 september 2000 een bedrag van f 2049,88 aan verweerder is overgemaakt.

Bij brief van 2 mei 2001 heeft verweerder aan verzoekster bericht dat ondanks een verzonden herinneringsnota en een aanmaning het door haar nog te betalen bedrag niet is voldaan en dat verweerder voornemens is, indien verzoekster in gebreke blijft, de frequentievergunning in te trekken. Deze – aangetekend verzonden – brief is door verzoekster niet op het postkantoor afgehaald.

Bij brief van 11 juli 2001 heeft verweerder verzoekster erop gewezen dat zij sinds 1 september 2000 niet meer beschikt over een frequentievergunning, zodat verzoekster door niettemin te blijven uitzenden artikel 10.16, eerste lid, van de Tw overtreedt. Tevens is verzoekster gesommeerd de uitzendingen onmiddellijk te staken en is haar medegedeeld dat zij, indien zij hieraan niet voldoet, rekening moet houden met strafrechtelijk of bestuursrechtelijk optreden.

Vervolgens heeft verweerder op 17 juli 2001 de radiozendapparatuur van verzoekster – strafrechtelijk – in beslag genomen, waarna de uitzendingen noodgedwongen zijn gestaakt.

Op 18 juli 2001 is namens verzoekster een bedrag van f 2104,98 overgemaakt aan verweerder.

Bij brief van 19 juli 2001 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen “de fictieve weigering (…) een vergunning te verlenen voor het gebruik van de etherfrequentie 96.1 te Hazerswoude-Dorp per 1 september 2000”.

Bij faxbericht van eveneens 19 juli 2001 heeft verzoekster aan verweerder bericht dat op 1 september 2000 een bedrag van f 2049,88 is afgeschreven van haar rekening ten gunste van verweerder en dat dit bedrag op 24 oktober 2000 door verweerder zelf is teruggeboekt naar de rekening van verzoekster.

Verzoekster is van mening dat verweerder haar frequentievergunning had moeten verlengen met ingang van 1 september 2000, omdat op die datum, althans op 4 september 2000, aan de voorwaarden gesteld in de brief van verweerder van 22 augustus 2000 was voldaan. Verweerder heeft, aldus verzoekster, na de ontvangst van het verschuldigde bedrag niet tijdig beslist omtrent de verlenging van haar frequentievergunning.

Indien van niet tijdig beslissen geen sprake zou zijn, moet volgens verzoekster in de hiervoor vermelde correspondentie van verweerder een uitdrukkelijke weigering worden gezien om te gedogen dat verzoekster, in afwachting van een besluit omtrent de verlenging van haar frequentievergunning, radioprogramma’s blijft uitzenden. Die weigering moet in het onderhavige geval worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb .

Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe – zo begrijpt de president – dat verzoekster voorshands wordt behandeld alsof zij wel in het bezit zou zijn van een frequentievergunning, althans alsof ten aanzien van haar een positief gedoogbesluit zou zijn genomen, zulks met het oogmerk dat als gevolg daarvan het strafrechtelijke beslag zou worden opgeheven en verzoekster haar uitzendingen zou kunnen hervatten.

Verweerder heeft naar voren gebracht dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, nu het bezwaar niet-ontvankelijk zal dienen te worden verklaard.

De president overweegt als volgt.

Het – aan het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening connexe – bezwaar is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de verlenging van verzoeksters frequentievergunning.

Allereerst dient, ambtshalve, te worden bezien of dit bezwaar ontvankelijk is. Met verweerder beantwoordt de president die vraag ontkennend.

Het niet tijdig nemen van een besluit kan slechts aan de orde zijn, indien de voor het nemen van het desbetreffende besluit geldende beslistermijn is overschreden. Verzoekster heeft geen uitdrukkelijke aanvraag om verlenging van haar frequentievergunning gedaan, zodat van overschrijding van enige beslistermijn geen sprake kan zijn. Het bezwaar is derhalve niet gericht tegen een besluit of enig daarmee gelijk te stellen handelen of nalaten van verweerder, zodat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb .

Indien verzoeksters brief van 30 augustus 2000, althans haar op 4 september 2000 door verweerder ontvangen betaling, als een aanvraag zou moeten worden aangemerkt, moet worden vastgesteld dat het op 19 juli 2001 – nadat tot handhaving was overgegaan – tegen het niet tijdig nemen van een besluit op die aanvraag ingediende bezwaarschrift onredelijk laat is ingediend. In de hiervoor weergegeven gang van zaken ziet de president geen grond om tot een ander oordeel te komen.

Indien, zoals door verweerder ter zitting is gesteld, het gelet op de brief van 22 augustus 2000 ervoor zou moeten worden gehouden dat het niet doen van een aanvraag verzoekster in het onderhavige geval niet zou mogen worden tegengeworpen omdat ervan zou moeten worden uitgegaan dat deze bijzondere situatie gelijkgesteld zou moeten worden met het doen van een aanvraag, moet eveneens worden vastgesteld dat het bezwaarschrift onredelijk laat is ingediend. De president gaat er daarbij van uit dat in dat geval het tijdstip waarop de aanvraag geacht moet worden te zijn gedaan, is gelegen op – uiterlijk – 1 september 2000.

Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaar van verzoekster hoe dan ook niet-ontvankelijk zal dienen te verklaren, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Aan de stelling van verzoekster dat sprake is van een uitdrukkelijke weigering om te gedogen, moet – wat daarvan overigens ook zij – worden voorbijgegaan. Het bezwaar is daartegen immers niet gericht.

Ter voorlichting van verzoekster merkt de president nog op dat, gelet op artikel 8:84, vierde lid, van de Awb , veroordeling tot schadevergoeding in het kader van een voorlopige- voorzieningprocedure niet mogelijk is.

Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de president geen aanleiding.

Tot slot merkt de president nog op dat al hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd – in het bijzonder omtrent de verwijtbaarheid met betrekking tot de gang van zaken rond de (niet-)betaling van het door verzoekster nog verschuldigde bedrag, en in verband daarmee de gerechtvaardigdheid van de strafrechtelijke inbeslagneming – het bestek van de onderhavige procedure te buiten gaat en slechts aan de orde kan komen in de strafrechtelijke procedure.

Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.

3. Beslissing

De president,

recht doende:

wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. Th.G.M. Simons als president.

De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. P. Hirschhorn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2001.

De griffier: De president:

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature