Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Instantie:

Deze rechterlijke uitspraak is tegenwoordig bekend onder ECLI:NL:RBASS:2001:AD8048 , LJN AD8048

Inhoudsindicatie:

Niet volgen van door voormalig College van beroep studiefinanciering uitgezette jurisprudentielijn in kader art. 32 WSF

Naar vaste jurisprudentie van het College (Cvbs 17 september 1996, WSF 10093095, USF 1997-1998, nr, 68) is het tweede lid van art. 32 WSF alleen van toepassing op initiële verzoeken, dat wil zeggen op verzoeken waarbij de rechtsverhouding tussen partijen voor de eerste maal wordt bepaald. Daarbij gaat het om de (eerste) aanvraag van de basisbeurs en de (eerste) aanvraag van de aanvullende financiering.

Rechtbank ziet aanleiding de door het College op dit punt uitgezette jurisprudentielijn niet te volgen.

Ingevolge het tweede lid van artikel 32 van de WSF geldt als hoofdregel dat de verlening van studiefinanciering niet met terugwerkende kracht kan plaatsvinden. Het derde lid vormt hierop echter een uitzondering: indien de aanvraag is gedaan in een maand waarin reeds studiefinanciering bestond kan - zij het zeer beperkt - de aanvraag met terugwerkende kracht worden toegekend. De terugwerkende kracht is dan beperkt tot het begin van de maand waarin het verzoek is gedaan. De uitzondering van artikel 32, derde lid, van de WSF geldt niet voor de aanvraag van aanvullende beurs. De aanvullende beurs kan derhalve pas worden toegekend vanaf de datum van de aanvraag.

Uit het tweede en derde lid van artikel 32 van de WSF in onderling verband beschouwd, leidt de rechtbank af dat de toekenning van de studiefinanciering alleen dan niet met - zeer beperkte - terugwerkende kracht kan plaatsvinden, indien het een eerste aanvraag om studiefinanciering of een latere aanvraag om aanvullende beurs betreft. Dit brengt mee dat het derde lid van artikel 32 van de WSF wel van toepassing is in gevallen als de onderhavige, waarin wordt verzocht om met terugwerkende kracht een normbedrag voor de ziektekosten toe te kennen. De rechtbank wijst er hierbij nog op dat in de Wet op de studiefinanciering 2000 het oude artikel 32, derde lid, van de WSF is aangepast (en omgenummerd tot artikel 3.21 van de Wet op de studiefinanciering 2000 ) om beter tot uitdrukking te brengen hoe in de uitvoeringspraktijk moet worden omgegaan met een eerste verzoek om toekenning van studiefinanciering. De wetgever heeft daarbij niet beoogd inhoudelijke wijzigingen aan te brengen. Uit de nieuwe tekst blijkt expliciet dat het derde lid (onder meer) ziet op aanvragen om in aanmerking te komen voor het normbedrag voor de ziektekostenverzekering.

Anders dan het College is de rechtbank dan ook van oordeel dat, gelet op de tekst van artikel 32 van de WSF , de wetshistorie en de wetssytematiek, een verzoek als gedaan door eiser niet kan worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen op de toekenningsbeslissing van 4 november 1997.

Bij de laatstgenoemde beslissing heeft verweerster geen besluit genomen omtrent het al dan niet toekennen van een normbedrag voor de ziektekosten in verband met het particulier verzekerd zijn van eiser. De aanvraag van eiser was daarop destijds ook niet gericht.

Beroep gegrond en vernietiging besluit.

De Informatie Beheer Groep, verweerster.

mrs. J.H. de Wildt, H.J. de Mooij, T.F. Bruinenberg

Uitspraak



Arrondissementsrechtbank Assen

Meervoudige kamer

voor

bestuursrechtelijke zaken

Kenmerk: 01/14 WSFBSF P01 G03

U I T S P R A A K

In het geding tussen

A, wonende te B, eiser,

en

de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, (Groningen), verweerster.

I. Procesverloop

Eiser heeft bij het College van beroep studiefinanciering beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster d.d. 5 juli 2000. In dit besluit werd beslist op de bezwaren van eiser tegen verweersters besluit vervat in Bericht 2000 no. 2 d.d. 17 maart 2000.

Het beroepschrift is bij brief van 29 december 2000 ter verdere behandeling doorgezonden naar de Arrondissementsrechtbank te Assen, daar het College van beroep studiefinanciering per 1 januari 2001 zal worden opgeheven.

Verweerster heeft de gedingstukken en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben van de gedingstukken afschriften gekregen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 12 juni 2001.

Eiser is ter zitting niet verschenen.

Voor verweerster is verschenen mr. P.E. Merema, juridisch medewerker bij de afdeling Bezwaar, Beroep en Juridische Zaken van de Informatie Beheer Groep.

II. Motivering

a. Algemeen

Met ingang van 1 januari 2001 is het College van beroep studiefinanciering (hierna: het College) opgeheven en zijn, gelet op het bepaalde in artikel VIII, eerste lid, van de Wet opheffing College van beroep studiefinanciering, de bij het College aanhangige zaken van rechtswege in de stand waarin zij zich bevonden overgedragen aan de rechtbank, die bij toepassing van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevoegd zou zijn geweest het beroep te behandelen.

Ingevolge artikel 8:7, tweede lid, van de Awb is de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft bevoegd. Dit brengt mee dat de rechtbank Leeuwarden bevoegd is tot behandeling van het onderhavige beroep. De behandeling van zaken als de onderhavige is echter geconcentreerd bij vijf rechtbanken, waaronder de rechtbank Assen. Partijen hebben niet aangegeven bezwaar te hebben tegen een behandeling in Assen, zodat aldaar de behandeling heeft plaatsgevonden.

b. Feiten en omstandigheden

Eiser heeft bij aanvraagformulier van 15 juli 1997 verzocht hem, in verband met de opleiding die hij sinds 1 augustus 1996 volgt, studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering toe te kennen, met ingang van de maand waarop hij er recht op heeft. Op dat formulier heeft eiser onder meer vermeld bij aanvang van het studiefinancieringtijdvak verzekerd te zijn ingevolge de Ziekenfondswet. Verweerster heeft eiser vervolgens studiefinanciering toegekend.

Bij formulier 'Wijzigingen student' heeft eiser op 10 maart 2000 aan verweerster bericht dat hij met ingang van 1 januari 1998 particulier voor ziektekosten verzekerd is geweest.

Verweerster heeft deze wijziging verwerkt in het Bericht 2000 no. 2, d.d. 17 maart 2000.

Bij brief van 26 maart 2000 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij heeft verweerster verzocht hem met terugwerkende kracht tot 1 januari 1998 als particulier verzekerde in de administratie op te nemen en dat te verwerken in de hoogte van de aan hem toegekende beurs. Eiser heeft daarbij aangegeven er niet van op de hoogte te zijn geweest dat een particuliere ziektekostenverzekering invloed heeft op de hoogte van de beurs en evenmin dat hij ook dit soort wijzigingen aan verweerster behoorde door te geven.

Bij besluit van 5 juli 2000 heeft verweerster de bezwaren ongegrond verklaard. Verweerster heeft daarbij aangegeven dat het wijzigingsformulier d.d. 10 maart 2000 is opgevat als een verzoek om terug te komen van de rechtens onaantastbaar geworden beslissing vervat in het Bericht 1998 no. 4 d.d. 4 november 1997, waarbij eisers recht op studiefinanciering voor 1998 (bestaande uit basisbeurs, aanvullende beurs en een toelage) werd vastgesteld. Verweerster hanteert het beleid dat een verzoek om verhoging van het budget niet kan worden gehonoreerd, voor zover dit betrekking heeft op de periode die is gelegen vóór de maand waarin dit verzoek is ingediend. Nu eiser eerst op 10 maart 2000 een hem reeds lang bekende wijziging heeft doorgegeven, kan pas met ingang van 1 maart 2000 aan zijn verzoek om in aanmerking te komen voor een normbedrag voor de ziektekostenverzekering worden voldaan.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Aangevoerd is dat hij van dit interne beleid, waarvan hij als buitenstaander niet op de hoogte was, niet de dupe mag worden, nu hij onmiddellijk na kennisname van de mogelijkheid tot aanvulling van zijn studietoelage de wijziging met betrekking tot de ziektekostenverzekering aan verweerster heeft doorgegeven.

Verweerster heeft in het verweerschrift gesteld dat eiser middels de aan hem verstrekte brochures alsmede de in september 1997 aan alle MBO-studerenden verzonden informatiekrant voor studerend Nederland op de hoogte had kunnen zijn van de wijzigingen in de Ziekenfondswet per 1 augustus 1997 en de daar voor hem uit voortvloeiende consequenties.

Beoordeling

Op 1 september 2000 is de Wet studiefinanciering 2000 in werking getreden. Gelet op het bepaalde in artikel 12.14 van de ze wet zijn op het onderhavige beroep de voorschriften van de WSF nog van toepassing.

In artikel 12, eerste lid, van de WSF is de samenstelling van het maandbudget uiteengezet. Ingevolge het tweede lid van artikel 12 van de WSF kan het budget onder andere worden verhoogd met een normbedrag voor de ziektekostenverzekering. De studerende komt, zo volgt uit het derde lid, slechts in aanmerking voor het normbedrag indien hij verplicht is (mede)verzekerd ingevolge de Ziekefondswet, is (mede)verzekerd op grond van een publiekrechtelijke ziektekostenregeling voor ambtenaren of tegen het risico van ziektekosten particulier is verzekerd. De hoogte van het normbedrag voor de ziektekosten hangt af van de vraag op welke van bovengenoemde wijzen de studerende verzekerd is voor de ziektekosten.

In artikel 32 van de WSF is bepaald:

"1. Studiefinanciering wordt toegekend per studiefinancieringstijdvak.

2. Studiefinanciering wordt niet toegekend voor een periode die is gelegen voor de datum van indiening van het verzoek.

3. In afwijking van het tweede lid kan voor degene die reeds studiefinanciering geniet, ook studiefinanciering worden toegekend met betrekking tot de maand waarin het verzoek wordt gedaan. De vorige volzin geldt niet met betrekking tot de aanvraag van aanvullende beurs."

Naar vaste jurisprudentie van het College (Cvbs 17 september 1996, WSF 10093095, USF 1997-1988, nr. 68) is het tweede lid van artikel 32 van de WSF alleen van toepassing op initi ële verzoeken, dat wil zeggen op verzoeken waarbij de rechtsverhouding tussen partijen voor de eerste maal wordt bepaald. Daarbij gaat het om de (eerste) aanvraag van de basisbeurs en de (eerste) aanvraag van de aanvullende financiering.

Aan de vaststelling van de hoogte van de basisbeurs liggen de feitelijke gegevens ten grondslag met betrekking tot de in artikel 12 van de WSF genoemde budgetcomponenten, waaronder de wijze van verzekering voor ziektekosten.

De rechtsverhouding tussen partijen is dan terzake, zij het impliciet, reeds bij het eerste toekenningsbesluit van de basisbeurs bepaald. Een verzoek om met terugwerkende kracht de toekenning van de basisbeurs ten gevolge van een verandering in een budgetcomponent te verhogen wordt in deze visie dan ook gezien als een verzoek om terug te komen op een rechtens onaantastbaar besluit.

In artikel 32, derde lid, van de WSF ziet het College een wettelijke uitzondering op deze hoofdregel voor de maand waarin het verzoek tot wijziging is gedaan.

In casu leidt deze visie tot de consequentie dat het verzoek van eiser voor de periode voorafgaand aan 1 maart 2000 wordt gezien als een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar geworden besluit, en voor de maand maart 2000 als een verzoek "sui generis" geregeld in artikel 32, derde lid, van de WSF .

De rechtbank ziet aanleiding de door het College op dit punt uitgezette jurisprudentielijn niet te volgen. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.

Ingevolge het tweede lid van artikel 32 van de WSF geldt als hoofdregel dat de verlening van studiefinanciering niet met terugwerkende kracht kan plaatsvinden. Het derde lid vormt hierop echter een uitzondering: indien de aanvraag is gedaan in een maand waarin reeds studiefinanciering bestond kan - zij het zeer beperkt - de aanvraag met terugwerkende kracht worden toegekend. De terugwerkende kracht is dan beperkt tot het begin van de maand waarin het verzoek is gedaan. De uitzondering van artikel 32, derde lid, van de WSF geldt niet voor de aanvraag van aanvullende beurs. De aanvullende beurs kan derhalve pas worden toegekend vanaf de datum van de aanvraag.

Uit het tweede en derde lid van artikel 32 van de WSF in onderling verband beschouwd, leidt de rechtbank af dat de toekenning van de studiefinanciering alleen dan niet met - zeer beperkte - terugwerkende kracht kan plaatsvinden, indien het een eerste aanvraag om studiefinanciering of een latere aanvraag om aanvullende beurs betreft. Dit brengt mee dat het derde lid van artikel 32 van de WSF wel van toepassing is in gevallen als de onderhavige, waarin wordt verzocht om met terugwerkende kracht een normbedrag voor de ziektekosten toe te kennen. De rechtbank wijst er hierbij nog op dat in de Wet op de studiefinanciering 2000 het oude artikel 32, derde lid, van de WSF is aangepast (en omgenummerd tot artikel 3.21 van de Wet op de studiefinanciering 2000 ) om beter tot uitdrukking te brengen hoe in de uitvoeringspraktijk moet worden omgegaan met een eerste verzoek om toekenning van studiefinanciering. De wetgever heeft daarbij niet beoogd inhoudelijke wijzigingen aan te brengen. Uit de nieuwe tekst blijkt expliciet dat het derde lid (onder meer) ziet op aanvragen om in aanmerking te komen voor het normbedrag voor de ziektekostenverzekering.

Anders dan het College is de rechtbank dan ook van oordeel dat, gelet op de tekst van artikel 32 van de WSF , de wetshistorie en de wetssytematiek, een verzoek als gedaan door eiser niet kan worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen op de toekenningsbeslissing van 4 november 1997. Bij de laatstgenoemde beslissing heeft verweerster geen besluit genomen omtrent het al dan niet toekennen van een normbedrag voor de ziektekosten in verband met het particulier verzekerd zijn van eiser. De aanvraag van eiser was daarop destijds ook niet gericht.

Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb , in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 32, derde lid, van de WSF eiser niet eerder dan 1 maart 2000 in aanmerking kan worden gebracht voor een normbedrag voor de ziektekostenverzekering en eiser met ingang van die datum dat bedrag is toegekend.

Voorts is niet gebleken van omstandigheden van een zodanige hardheid dat verweerster in overweging had dienen te nemen om de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 131 van de WSF toe te passen.

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

III. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

-bepaalt dat de Informatie Beheer Groep het griffierecht van ƒ 60,- aan eiser vergoedt.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002 te 3500 DA Utrecht binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.

Aldus gegeven door mr. J.H. de Wildt, voorzitter, H.J. de Mooij en T.F. Bruinenberg, rechters en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2001

door mr. J.H. de Wildt, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Tobé, griffier.

mr. L.M. Tobé mr. J.H. de Wildt

Afschrift verzonden op:

typ: mh


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature