Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:
Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

200103550/1.

Datum uitspraak: 17 oktober 2001

Uitspraak op het hoger beroep van:

Centraal Orgaan opvang asielzoekers,

appellant,

tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te

's-Gravenhage, zittinghoudende te Arnhem van 18 juni 2001 in het geding tussen:

1. [verzoeker 1],

2. [verzoeker 2], alsmede hun vier minderjarige kinderen, en

3. [verzoeker 3],

allen wonend te [woonplaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

[verzoeker 1],[verzoeker 2] en [verzoeker 3] (hierna: de vreemdelingen) hebben op 12 april 2001 bij de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 15 april 2001 hebben zij tevens verzocht om opvang in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna: Rva 1997) ingediend. Bij besluit van 1 mei 2001 heeft appellant dit laatste verzoek afgewezen.

Bij uitspraak van 18 juni 2001, verzonden op 20 juni 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Arnhem (hierna: de president) de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en gelast dat appellant de vreemdelingen met onmiddellijke ingang op de voet van de Wet COA en de Rva 1997 opvang verleent. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 1 augustus 2001 hebben verweerders een memorie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E.J. Daalder, advocaat te 's-Gravenhage, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2a van de Rva 1997, zoals deze luidt vanaf 1 april 2001, is - voor zover thans van belang - de regeling niet van toepassing op een asielzoeker, ten aanzien van wie de Minister van Justitie overweegt de aanvraag af te wijzen op grond van artikel 30, onder a, van de Vw 2000 . Ingevolge die laatste bepaling wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

2.2. Artikel 1 van het Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand (hierna: EVSMB) luidt:

Ieder der Verdragsluitende Partijen verbindt zich te waarborgen, dat onderdanen van de andere Verdragsluitende Partijen, die zich rechtmatig ophouden in enig deel van haar grondgebied, waarop dit Verdrag van toepassing is, en niet beschikken over voldoende middelen, gelijkelijk en onder dezelfde voorwaarden als haar eigen onderdanen recht kunnen doen gelden op sociale en medische bijstand (...), zoals deze is geregeld door de geldende wetgeving in dat deel van haar grondgebied.

Artikel 11 luidt:

(a) Het verblijf van een vreemdeling op het grondgebied van een der Verdragsluitende Partijen wordt als rechtmatig in de zin van dit Verdrag beschouwd zolang te zijnen aanzien een verblijfs- of andere soortgelijke vergunning van kracht is, welke op grond van de wetten en regelingen van het betrokken land vereist is voor het verblijf in dat land. Verzuim om een dergelijke vergunning te doen verlengen brengt voor de betrokken persoon geen verval van het recht op bijstand teweeg, indien het verzuim uitsluitend aan zijn achteloosheid te wijten is.

(b) Rechtmatig verblijf wordt onrechtmatig op het ogenblik, waarop een bevel tot verwijdering tegen de betrokken persoon is uitgevaardigd, tenzij schorsing van de uitvoering wordt verleend.

2.3. In artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is bepaald dat de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28 van de Vw 2000 , terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist.

2.4. Op 14 april 2001 heeft de staatssecretaris op grond van de Overeenkomst betreffende de vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend (Dublin, 15 juni 1990) ten aanzien van de vreemdelingen bij de Duitse autoriteiten een verzoek om overname van de asielaanvraag ingediend. De claim is op 14 mei 2001 door Duitsland aanvaard.

2.5. In de aangevallen uitspraak heeft de president overwogen dat

- samengevat weergegeven - het verblijf van de vreemdelingen in Nederland op de voet van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 gelijk moet worden gesteld aan rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 1 in samenhang met artikel 11 van het EVSMB , zodat de weigering van appellant om de vreemdelingen op grond van artikel 2a van de Rva 1997 opvan g te verlenen, in strijd is met de desbetreffende bepalingen van het EVSMB.

Ten aanzien van de daartegen voorgedragen beroepsgrond wordt als volgt overwogen.

2.6. Los van de vraag of het EVSMB directe werking heeft, is het ingevolge artikel 11 aan de verdragsluitende partijen om betekenis te geven aan de term "rechtmatig verblijf".

Met de zinsnede "verblijfs- of andere soortgelijke vergunning (...) welke op grond van de wetten en regelingen van het betrokken land vereist is voor het verblijf in dat land" in artikel 11 van het EVSMB wordt gedoeld op het verlenen van een verblijfs- of andere soortgelijke vergunning. Rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 - tijdelijk verblijf in afwachting van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning - kan hieronder niet worden begrepen. Dit volgt reeds uit de formulering van artikel 11 onder a van het EVSMB , waarin wordt gesproken over een vergunning die "vereist is voor het verblijf in dat land" ("to reside therein"). Ook wordt in de laatste volzin van artikel 11 onder a van het EVSMB bepaald dat het recht op bijstand niet vervalt bij "verzuim om een dergelijke vergunning te doen verlengen". Die situatie doet zich bij verblijf op de voet van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 niet voor.

2.6.1. Met artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 is niet bedoeld een verblijfs- of andere soortgelijke vergunning in het leven te roepen. Het toestaan van verblijf, voorafgaand aan het tijdstip waarop op de aanvraag wordt beslist, dient er louter toe een ordelijke afwikkeling van de aanvraag mogelijk te maken en de verplichting om Nederland te verlaten op te schorten. Een dergelijk verblijf kan niet op één lijn worden gesteld met rechtmatig verblijf, als bedoeld in het EVSMB.

2.6.2. Dat aan een vreemdeling die hier te lande op de voet van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 verblijft, ingevolge artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: VV 2000) een zogeheten W-document wordt verleend, kan niet tot het oordeel leiden dat hij beschikt over een verblijfs- of andere soortgelijke vergunning, als bedoeld in artikel 11a van het EVSMB . Op dit document wordt ook vermeld dat er geen recht op een vergunning tot verblijf c.q. toelating als vluchteling aan kan worden ontleend en dat het slechts dient ter identificatie in afwachting van een nadere beslissing omtrent het verblijf.

2.7. De conclusie is dat de weigering van appellant om de vreemdelingen op grond van artikel 2a van de Rva 1997 opvan g te verlenen geen strijd oplevert met artikel 1, gelezen in samenhang met artikel 11 van het EVSMB , zoals de president heeft overwogen. Het hoger beroep is dan ook gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.

2.8. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu geen grond bestaat voor het oordeel dat artikel 2a van de Rva 1997 onverbindend is en evenmin voor het oordeel dat appellant zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van zeer schrijnende humanitaire omstandigheden, als bedoeld in onderdeel C5/21.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, op grond waarvan opvang niettemin is geboden, het beroep tegen het besluit van appellant alsnog ongegrond verklaren.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Arnhem van 18 juni 2001 in de zaak, geregistreerd onder de nummers Awb 01/23080 en Awb 01/23090;

III. verklaart het bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Arnhem, in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.

Bij verhindering van de

ambtenaar van Staat

w.g. Loeb w.g. mr. A.L. Frenkel

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2001

32-348.

Verzonden: 18 oktober 2001

Voor eensluidend afschrift,

de Secretaris van de Raad van State,

voor deze,


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature