Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Instantie:

Uitspraak



ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND

enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

UITSPRAAK

Procedurenr.: 99 / 69 BZ K1

Inzake : De heer A en mevrouw B, wonende te C, eisers,

tegen : Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Broekhuizen, gevestigd te Broekhuizenvorst, verweerder.

Datum en aanduiding van het bestreden besluit: de brief d.d. 21 december 1998, kenmerk: 98184.

Datum van terechtzitting: 21 juni 1999

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.

Bij de in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit dd. 21 december 1998 heeft verweerder besloten het bezwaarschrift van eisers, gericht tegen het eerder besluit van verweerder van 7 september 1998, ongegrond te verklaren.

Tegen dat besluit is beroep ingesteld.

De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eisers gezonden.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 21 juni 1999, alwaar zijn verschenen dhr. P. Delissen als gemachtigde van eisers en waar verweerder zich heeft zich vertegenwoordigen door mw . mr. J. v.d. Kolk.

II. OVERWEGINGEN.

Bij besluit van 14 november 1994 heeft verweerder met toepassing van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) aan eisers ter financiering van het liquidatietekort ad f 114.000,-- bij de exploitatie van hun land- en tuinbouw- bedrijf een lening tot dit bedrag verstrekt, zulks onder de navolgende voorwaarden en bedingen:

"....... 2. De lening draagt een rente van 7% per jaar, te voldoen maandelijks. .... 5. Het bedrag der lening dient terstond en in zijn geheel te worden terugbetaald bij het niet nakomen van de verplichting tot betaling van rente en aflossing, indien zij niet overeenkomstig de bestemming is aangewend, in geval van overlijden of faillissement danwel bij bedrijfsbeëindiging of wijziging van de juridische bedrijfsvorm. 6. Alle vennoten stellen zich hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van alle uit deze bijstandsverlening voortvloeiende verplichtingen. Tot meerdere zekerheid van rente en aflossing dient door alle vennoten recht van hypotheek te worden verleend op alle onroerende goederen van deze vennoten."

Als zekerheid hebben eisers (en de ouders van A) ten behoeve van verweerder onder meer het recht van hypotheek gevestigd op het woonhuis.

Op 31 mei 1996 hebben eisers hun bedrijf beëindigd en is de liquidatiebalans opgemaakt.

Bij brief van 28 februari 1997 verzoekt notariskantoor De Laat & Wilbers aan verweerder onder meer het volgende: "Hiermee verzoek ik u mij de aflossingsnota (a.u.b. met opgave van de dagrente) toe te zenden van de hypotheek ten laste van de heer X en mevrouw Y (en maatschap Z), welke hypotheek rust op een loods aan de P-weg (Q sektie [...] nr. [...]) en twee percelen bouwland aan de V te W (W sektie [...] nrs [...]). Afgelost zal worden in verband met verkoop van deze onderpanden. De overige onderpanden waar de hypotheek op was gevestigd zijn reeds eerder verkocht; hiervoor is de hypotheek reeds gedeeltelijk geroyeerd. Thans worden de laatste percelen verkocht. De akte zal op vrijdag 7 maart a.s. worden gepasseerd."

Bij brief van 3 maart 1997 deelt de Intergemeentelijke Sociale Dienst Maasdorpen aan voormeld notariskantoor mede dat met betrekking tot de geldlening Bbz nog een bedrag resteert van in totaal f 86.482,67. Dit bedrag heeft verweerder van genoemd notariskantoor op 12 maart 1997 ontvangen. In genoemd bedrag is mede in aanmerking genomen de verschuldigde (door eisers te betalen rente) van 1 juni 1996 tot en met 10 maart 1997.

Bij brief van 28 april 1997 wendt de gemachtigde van eisers zich tot verweerder. Hij maakt bezwaar tegen het feit dat verweerder nog rente in rekening heeft gebracht over de periode na liquidatie van het bedrijf van eisers. Hij acht dit niet in overeenstemming met artikel 23 van het Bbz .

Op 7 september 1998 rapporteert de aan de Intergemeentelijke Sociale Dienst Maasdorpen verbonden functionaris J. Reutelingsperger. In die rapportage wordt onder meer geadviseerd, nu op grond van artikel 23, eerste lid Bbz de Bbz-lening onder verband van hypotheek is verstrekt, de lening rentedragend te achten tot het moment dat de volledige aflossing heeft plaatsgevonden.

Conform dit advies heeft verweerder besloten bij besluit van 7 september 1998.

Daartegen wordt bezwaar gemaakt bij schrijven van 16 oktober 1998. Op 14 december 1998 vindt een hoorzitting plaats, waarna het thans bestreden besluit van 21 december 1998 aan eisers is gezonden.

Tegen dit besluit is door eisers op 21 januari 1999 beroep ingesteld.

Op hetgeen van de zijde van eisers in beroep is aangevoerd reageert verweerder bij verweerschrift van 18 februari 1999.

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.

Ingevolge artikel 2, eerste lid van het Bbz wordt aan een zelfstandige bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal verleend met toepassing van paragraaf 2 van hoofdstuk II van het Bbz. In deze paragraaf zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de hoogte van de geldlening en de daarover te betalen rente en de gevallen waarin rente wordt kwijtgescholden.

In artikel 23 van het Bbz zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de terugbetaling van de geldlening bij bedrijfsbeëindiging. Deze bepalingen luiden als volgt:

1. Bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep dient de lening, behoudens in het geval artikel 22 van toepassing vindt, volledig te worden terugbetaald. Gestelde zekerheden worden volledig uitgewonnen. In afwijking daarvan blijft, op verzoek van de betrokkene en voor zover mogelijk , een lening onder hypothecair verband, verbonden aan de eigen woning met bijbehorend erf, gehandhaafd of wordt deze tot de onbelaste waarde van deze woning gevestigd. De artikelen 4, 5, 6, eerste, tweede en vierde lid, en 8 van het Besluit krediethypotheek bijstand , zijn van overeenkomstige toepassing. 2. Indien na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de lening resteert en deze niet met toepassing van het vorige lid onder hypothecair verband is verleend, wordt het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos. Gedurende de periode van vijf jaar na beéindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep dient 50 procent van het netto inkomen boven de bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 1, van de wet, besteed te worden voor aflossing van de lening.

Vast staat dat het door eisers geëxploiteerde land- en tuinbouwbedrijf op 31 mei 1996 is geliquideerd en dat eisers de eigen woning niet voor eigen bewoning hebben willen behouden. Op deze datum had verweerder een vordering op eiser ten bedrage van f 76.910,00 (lening) en f 5.398,46 (rente tot en met deze datum). Uitwinning van de gestelde zekerheden ten behoeve van verweerders vordering heeft plaatsgevonden op 7 maart 1997. Daarbij heeft verweerder met toepassing van artikel 23 van het Bbz tevens tot een bedrag van f 4.174,21 rente in rekening gebracht over de periode na de liquidatie- datum, te weten 1 juni 1996 tot 10 maart 1997. Kern van het onderhavige geschil is of verweerder aldus een juiste toepassing heeft gegeven aan dit artikel. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Zij baseert dit oordeel op de navolgende overwegingen.

Verweerder heeft ter staving van zijn standpunt aangevoerd dat uit de redactie van artikel 23 Bbz blijkt dat de geldlening per datum bedrijfsbe ëindiging alleen dan renteloos wordt wanneer de lening niet met toepassing van het eerste artikellid onder hypothecair verband is verstrekt. De zinsnede in het tweede artikellid: "niet met toepassing van lid 1" slaat volgens verweerder niet enkel terug op het tweede gedeelte van lid 1, maar op het hele artikellid. Wanneer de lening onder hypothecair verband is verstrekt dient dus na bedrijfsbeëindiging altijd rente te worden betaald ook als er geen woning wordt aangehouden. Aldus komt het standpunt van verweerder erop neer dat ingevolge artikel 23 van het Bbz de vraag of het resterende deel van de geldlening na bedrijfs- beëindiging renteloos wordt, dient te worden beantwoord aan de hand van het soort geldlening dat destijds is verstrekt. Hierin kan de rechtbank verweerder niet volgen.

Uit de in artikel 23 van het Bbz opgenomen bepalingen blijkt dat bij liquidatie van het bedrijf de lening volledig dient te worden terugbetaald en dat daartoe gestelde zekerheden worden uitgewonnen. Indien de zelfstandige echter een eigen woning voor eigen bewoning wenst te behouden, blijft voor zover mogelijk een lening onder hypothecair verband gevestigd of wordt deze tot de onbelaste waarde van de woning gevestigd. De eigen woning wordt in dat geval niet ten behoeve van de aflossing van de lening uitgewonnen. Uit het tweede artikellid blijkt verder dat de wetgever het gewenst heeft geoordeeld om de periode dat de ex-zelfstandige na liquidatie van het bedrijf kan worden aangesproken overzienbaar te maken. Deze periode wordt daartoe beperkt tot vijf jaar. In deze periode dient enerzijds zoveel mogelijk aan de terugbetaling te worden voldaan. De helft van het netto inkomen dat boven de bijstandsnorm wordt behaald, dient hiertoe te worden aangewend. Anderzijds is in verband met de overzienbaarheid bepaald dat een eventuele resterende lening vanaf het moment van liquidatie renteloos wordt. Dat geldt vanzelfsprekend niet voor het resterende deel van de lening dat is aangewend met het doel om de zelfstandige in de eigen woning te laten blijven wonen. In het tweede artikellid is daarom bepaald dat het voor dit doel aangewende deel van de lening wordt uitgezonderd van de rentevrijstelling. Dat blijkt met name uit de zinsnede: "Indien na beëindiging van het bedrijf (..) een deel van de lening resteert en deze niet met toepassing van het vorige lid onder hypothecair verband is verleend". In deze zinsnede heeft het woord "deze" betrekking op het na bedrijfsbeëindiging resterende deel van de lening. Indien dat resterende deel niet is aangewend om de zelfstandige in de eigen woning te laten blijven wonen, wordt het (resterende deel) renteloos vanaf de bedrijfsbeëindiging. Voor de door verweerder gegeven uitleg zijn geen aanknopingspunten te vinden in de bepalingen van het Bbz. Verweerder gaat er bij zijn uitleg voorts ten onrechte vanuit dat de aan de zelfstandige ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal verstrekte lening met toepassing van het artikel 23, eerste lid, is verleend. Ingevolge artikel 2 van het Bbz is de lening immers met toepassing van paragraaf 2, de artikelen 5 tot en met 9, verleend. Het woord "deze" in de hiervoor vermelde zinsnede kan dan ook geen betrekking hebben op de lening als genoemd in de eerste regel van het eerste artikellid.

Het hiervoor overwogene leidt niet alleen tot de conclusie dat het beroep gegrond moet worden verklaard, maar tevens tot de conclusie, nu na bezwaar geen ander besluit kan worden genomen dan gegrondverklaring van het bezwaar, dat het primaire besluit zal dienen te worden herroepen, voorzover daarin is beslist om met toepassing van artikel 23 van het Bbz ook na de bedrijfsbe ëindiging rente in rekening te brengen.

De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

III. BESLISSING.

De arrondissementsrechtbank te Roermond;

gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ;

verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

herroept het primaire besluit van 7 september 1998, voorzover daarin is beslist om met toepassing van artikel 23 van het Bbz ook na de bedrijfsbe ëindiging voor de door verweerder aan eisers vertstrekte lening rente in rekening te brengen;

veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op nihil; bepaalt dat aan eisers het door deze gestorte griffierecht volledig vergoedt.

Aldus gedaan door mr. W.M. Callemeijn,

in tegenwoordigheid van C.M.E. Geraedts als griffier

en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 1999.

Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier:

verzonden op: AC

Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt 6 weken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature