Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verzoekers hebben aan verweerder gevraagd in het kader van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) alle relevante informatie aangaande raadsvoorstel 265, te behandelen in de Raadsvergadering van 30 september 1999, te verstrekken dan wel ter inzage te leggen voor de leden van de Raad van de Gemeente Utrecht.

Awb voorziet niet in rechtsbescherming t.a.v. het in art. 169.2 Gemeentewet neergelegde recht op inlichtingen van gemeenteraadsleden.

Uitspraak



476

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT

sector bestuursrecht

nr. AWB 99/1914 VV en AWB 99/1915 VV

Uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de geschillen tussen:

1. de Vereniging Leefbaar Utrecht, gevestigd te Utrecht,

2. A,

3. B

4. C

5. D

6. E

7. F

8. G

9. H

10. I, allen wonende te J,

verzoekers,

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,

verweerder.

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURES

1.1 Op 27 september 1999 hebben verzoekers aan verweerder gevraagd in het kader van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) alle relevante informatie aangaande raadsvoorstel 265, te behandelen in de Raadsvergadering van 30

september 1999, te verstrekken dan wel ter inzage te leggen voor de leden van de Raad van de Gemeente Utrecht.

1.2 Bij besluit van 28 september 1999, kenmerk 99/013353 JZ, heeft verweerder onder meer op grond van artikel 10, tweede lid onder b en c respectievelijk artikel 10, eerste lid, onder c van de WOB openbaarmaking van de gevraagde stukken

geweigerd.

1.3 Bij schrijven van 29 september 1999 hebben verzoekers bij verweerder een bezwaarschrift tegen dit besluit van 28 september 1999 ingediend.

1.4 Bij verzoekschrift van eveneens 29 september 1999 hebben verzoekers de president van deze rechtbank verzocht om ten aanzien van dit besluit toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit verzoek is bij

de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 99/1914 VV.

1.5 Bij schrijven van 29 september 1999 hebben verzoekers bij verweerder een bezwaarschrift ingediend inzake de fictieve weigering te beslissen op hun verzoek inzake informatieverstrekking van 28 september 1999.

1.6 Eveneens op 29 september 1999 hebben verzoekers de president van deze rechtbank verzocht om ten aanzien van de fictieve weigering toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Awb .

1.7 Bij besluit van 29 september 1999, kenmerk 99/13485 JZ, heeft verweerder alsnog een schriftelijk besluit genomen op het verzoek van 28 september 1999.

1.8 Bij verzoekschrift van 29 september 1999 hebben verzoekers de president van deze rechtbank verzocht om ten aanzien van dit besluit toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Awb . Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 99/1915 VV.

1.9 Op 30 september 1999 hebben verzoekers een bezwaarschrift ten aanzien van het besluit bij verweerder ingediend.

1.10 De verzoeken zijn om gevoegd behandeld ter zitting van 30 september 1999.

Verzoekers hebben zich doen vertegenwoordigen door mr J.H. van der Velden, advocaat te Utrecht. De verzoekers 2, 3, 8 en 10 zijn in persoon verschenen.

Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr V.M.M. van Amstel .

Zijdens verweerder is voorts verschenen drs A.A.H. Smits, gemeentelijk projectleider UCP.

2. OVERWEGINGEN

2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2.2 Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.

2.3 Verzoekers hebben tijdig bezwaar gemaakt tegen de besluiten waarop de verzoeken betrekking hebben en deze rechtbank is in de hoofdzaken bevoegd.

Feiten

Ten aanzien van het verzoek onder nummer AWB 99/1915 VV

2.4 Bij schrijven van 28 september 1999 hebben verzoekers verweerder verzocht om ingevolge het bepaalde in artikel 169, tweede lid, van de Gemeentewet afschriften te verstrekken van de overeenkomsten (genoemd op pagina 3) en bijlagen (genoemd op pagina 32) zoals genoemd in de UCP Samenwerkingsovereenkomst (versie 016 31 augustus 1999).

2.5 Bij besluit van 29 september 1999 heeft verweerder verzoekers medegedeeld dat de aan het raadsvoorstel ten grondslag liggende stukken voor de leden van de Raad ter inzage liggen in het vak ‘geheime stukken’ in de leeskamer.

Het informeren via het verstrekken van afschriften van deze stukken biedt naar de mening van verweerder onvoldoende waarborgen dat de stukken binnen de beperkte kring van de raadsleden blijven.

Ten aanzien van het verzoek onder nummer AWB 99/1914 VV.

2.6 Op 27 september 1999 hebben verzoekers verweerder verzocht om op basis van de WOB alle relevante informatie aangaande raadsvoorstel 265, te behandelen in de raadsvergadering van 30 september 1999 te verstrekken voor dinsdag 28 september 15h00 uur.

Verzoekers hebben daarbij aangegeven vooralsnog als relevante informatie te beschouwen:

alle overeenkomsten genoemd in artikel 42.1 en 42.2 van de UCP Samenwerkings-overeenkomst (concept) versie 016/31 augustus 1999 en de Verlengings en Financiële overeenkomst genoemd onder F van pagina 3 van de eerder genoemde UCP Samenwerkingsovereenkomst, alle bijlagen (17 stuks) zoals genoemd in artikel 45.1 van de UCP Samenwerkingsovereenkomst (concept) versie 016/31 augustus 1999 en de Regeling ex artikel 33 van de Gemeentewet .

2.7 Bij besluit van 28 september 1999 heeft verweerder de regeling ex artikel 33 van de Gemeentewet aan verzoekers verstrekt en op grond van artikel 10, tweede lid onder b en c respectievelijk artikel 10, eerste lid, onder c van de WOB

openbaarmaking van de overige gevraagde stukken geweigerd.

Verweerder heeft daarbij aangegeven dat het concept van de Samenwerkingsovereenkomst voor de leden van de Raad vertrouwelijk ter kennisname in de leeskamer ter inzage is gelegd.

Openbaarmaking van de tekst van de Samenwerkingsovereenkomst acht verweerder niet mogelijk omdat de onderhandelingen nog niet zijn afgerond en openbaarmaking het onderhandelingsproces tussen de partners in ernstige mate kan verstoren, hetgeen zal leiden tot schade aan de economische en financiële belangen van de gemeente. Voorts acht verweerder het mogelijk dat toekomstige contractspartijen van de gemeente dan wel de partners bevoordeeld zouden

kunnen worden door nu inzicht te krijgen in de onderhandelingspositie die de verschillende UCP partners ten opzichte van elkaar innemen. Het belang bij openbaarmaking weegt daarbij thans niet op tegen de schade die daarvan uit zou gaan

aan de belangen van de gemeente en de overige partners.

De Verlengingsovereenkomst en de financiële paragraaf acht verweerder vertrouwelijk vanwege het feit dat daarin sprake is van financiële gegevens van zowel de gemeente als van de andere drie UCP partners. Voor zover het de drie UCP partners betreft zijn deze financiële gegevens vertrouwelijk aan de gemeente ter beschikking gesteld. Verstrekken van informatie dient op grond van artikel 10, eerste lid onder c van de WOB achterwege te blijven. Daarnaast betekent openbaarmaking, aldus verweerder, dat inzicht wordt gegeven in de financiële aannames, winstmarges en te berekenen prijzen en opbrengsten van zowel gemeente als partners, hetgeen leidt tot schade aan economische en financiële belangen van de gemeente, alsmede tot een onevenredige benadeling van de partners, respectievelijk tot een onevenredige benadeling van toekomstige contractspartijen met wie de gemeente en de partners voor de realisering van het UCP nog zullen moeten contracteren. Verweerder acht de belangen aan de zijde van de gemeente en de partners zo zwaarwegend dat het nadeel van het niet

openbaar maken ervan, daar onvoldoende tegen opweegt.

2.8 Tegen deze weigering van verweerder hebben verzoekers bij brieven van 29 september 1999 een bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden ingediend bij verweerder, alsmede de president van deze rechtbank verzocht een voorlopige

voorziening te treffen.

Verzoekers hebben daarbij de president verzocht de gevraagde voorziening te treffen vóór de op donderdagmiddag/avond 30 september 1999 te houden openbare raadsvergadering welke aanvangt om 14h00.

Verzoekers hebben daarbij aangevoerd dat zij recht en belang hebben bij openbaar making van in ieder geval de Samenwerkingsovereenkomst alsmede van de Verlengings- en financiële overeenkomst UCP daar deze een wezenlijk

onderdeel vormt van het te voeren publieke debat. Indien niet openbaar gemaakt worden de raadsleden belemmerd in hun mogelijkheden om ten aanzien van het raadsvoorstel openlijk hun volledige kritiek te uiten waardoor elke vorm van

democratische toets van dit voor de gemeente Utrecht verstrekkende besluit ontbreekt.

Verzoekers stellen zich op het standpunt dat gelet op de inhoud van de Samenwerkingsovereenkomst er geen argumenten zijn die zich tegen openbaarmaking verzetten. De financiële paragraaf maakt onlosmakelijk deel uit van het concept van de Samenwerkingsovereenkomst, waaromtrent volgens verweerder reeds overeenstemming met de participanten is bereikt, zodat er geen grond aanwezig is om daaraan openbaarheid te onthouden.

Beoordeling

2.9 Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de vorenomschreven documenten, overweegt de rechtbank als volgt.

Ten aanzien van het verzoek onder nummer AWB 99/1915 VV

2.10 Het onderhavige geschil betreft verweerders weigering om op basis van artikel 169, tweede lid van de Gemeentewet aan verzoekers in hun hoedanigheid van gemeenteraadslid voorafgaand aan de raadsvergadering van 30 september 1999

de hiervoor genoemde afschriften van aan het raadsvoorstel 265 ten grondslag liggende vertrouwelijke stukken te verstrekken.

2.11 In het licht van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van 17 mei 1999, H01.98.1121, gepubliceerd in AB rechtspraak bestuursrecht 1999/295, wordt geoordeeld dat het niet onwaarschijnlijk is dat verzoekers in hun bezwaar tegen het besluit van 29 september 1999 door verweerder niet worden ontvangen omdat zij ten aanzien van dat besluit niet zijn te beschouwen als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb .

2.12 In de voornoemde uitspraak is de Afdeling immers van oordeel dat de wijze waarop toepassing wordt gegeven aan artikel 167 van de Provinciewet (vergelijkbaar met artikel 169 van de Gemeentewet) samenhangt met de politieke en bestuurlijke relatie tussen gedeputeerde staten en provinciale staten (in het onderhavige geval vergelijkbaar met de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht) in welke relatie door de Afdeling geen plaats aanwezig werd geacht voor rechterlijke handhaving van het recht op inlichtingen ten gevolge waarvan de appellant in dat geding niet werd beschouwd als een belanghebbende in de zin van de Awb.

In die uitspraak heeft de Afdeling voorts overwogen dat de regering in de Memorie van Antwoord met betrekking tot artikel 169 van de Gemeentewet als haar mening heeft gegeven dat een individueel raadslid in de meeste gevallen is aan te merken

als direct belanghebbende bij het niet verstrekken van informatie aan de raad en dat ingevolge de -toenmalige- wet Arob bezwaar en beroep zal openstaan.

Desondanks kan naar het oordeel van de Afdeling een uitbreiding van de door de Awb geboden rechtsbescherming, die zeer wel tot een doorkruising van de bevoegdheidsuitoefening van een vertegenwoordigend lichaam kan leiden, niet worden aanvaard.

2.13 Nu niet is gebleken van van feiten en/of omstandigheden die in het onderhavige geval zouden moeten of kunnen leiden tot een van de Afdeling afwijkend oordeel, dient het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb te worden afgewezen.

Ten aanzien van het verzoek onder nummer AWB 99/1914 VV

2.14 Ingevolge artikel 3 van de WOB kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan

werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van de WOB .

2.15 Verzoekers hebben verzocht om openbaarmaking van alle overeenkomsten genoemd in artikel 42.1 en 42.2 van de UCP Samenwerkingsovereenkomst (concept) versie 016/31 augustus 1999 en de Verlengings- en Financiële overeenkomst genoemd onder F van pagina 3 van de eerder genoemde UCP Samenwerkingsovereenkomst, alle bijlagen (17 stuks) zoals genoemd in artikel 45.1 van de UCP Samenwerkingsovereenkomst (concept) versie 016/31 augustus 1999 en de Regeling ex artikel 33 van de Gemeentewet .

2.16 Verweerder heeft zijn weigering de gevraagde gegevens te verstrekken gebaseerd op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c en op artikel 10, tweede lid aanhef en onder b en g van de WOB .

2.17 Ingevolge het eerste lid, sub c van artikel 10 van de WOB blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen

vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.

Het verstrekken van informatie ingevolge de WOB blijft ingevolge sub b en g van het tweede lid van artikel 10 eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van de in artikel 1 a,

eerste lid, onder c en d, en het tweede lid, van de WOB bedoelde bestuursorganen en voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken

natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

2.18 Tijdens de behandeling ter zitting is gebleken dat verzoekers zich ten aanzien van de openbaarmaking in het kader van de WOB beperken tot de financiële gegevens (en de consequenties daarvan) opgenomen in het concept van de UCP Samenwerkingsovereenkomst, de Verlengingsovereenkomst en de financiële paragraaf bij de Samenwerkingsovereenkomst.

Verweerder heeft aangegeven dat in de door verzoekers gewenste (onderdelen van) stukken bedrijfsgegevens zijn opgenomen, die door de partners vertrouwelijk aan verweerder zijn medegedeeld alsmede eigen bedrijfsgegevens en financiële marges en reserveringen van de gemeente. Deze gegevens vormen de basis voor de daadwerkelijke realisering van de plannen, in de vorm van aankopen van bestaand onroerend goed, de aanbesteding van de benodigde werken en de

uitgifte van onroerend goed.

2.19 Mede gezien het gegeven dat de gevraagde voorziening, te weten openbaarmaking, in zijn aard onomkeerbaar moet worden geacht, moet worden geoordeeld dat met betrekking tot de voornoemde (onderdelen van de) onderhavige documenten het geenszins uitgesloten kan worden geacht dat de onderhandelingspositie van verweerder en de andere partners die betrokken zijn bij het UCP ter zake door openbaarmaking zodanig nadelig wordt beïnvloed dat daardoor de financiële en economische belangen van verweerder in ernstige mate kunnen worden geschaad. Voorts zullen door openbaarmaking bedrijfsgegevens openbaar kunnen worden die door de partners vertrouwelijk aan verweerder zijn medegedeeld.

2.20 Op grond hiervan kan niet worden staande gehouden dat verweerder zich bij de afweging van belangen ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het belang van openbaarheid van de onderhavige informatie niet opweegt tegen het bedoeld financiële en economische belang van verweerder en zijn partners.

Verweerder behoefde dan ook gelet op artikel 10, eerste lid aanhef en onder c en tweede lid, aanhef en onder b en g van de WOB de gevraagde documenten niet in afschrift te verstrekken.

2.21 Het vorenstaande leidt ertoe dat de gevraagde voorziening moet worden afgewezen.

2.22 Gezien het hiervoor overwogene wordt geen aanleiding gevonden om verweerder in de proceskosten te veroordelen.

2.23 Derhalve wordt als volgt beslist.

3. BESLISSING

De president:

3.1 - wijst de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet

bestuursrecht af.

Aldus vastgesteld door mr P.B.M.J. van der Beek- Gillessen, fungerend president,

en in het openbaar uitgesproken op 30 september 1999.

De griffier: De president:

mr J.J.A.G. van der Bruggen mr P.B.M.J. van der Beek- Gillessen

Afschrift verzonden aan partijen op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature