U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 31 januari 2017 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.

Uitspraak



201702555/1/V3.

Datum uitspraak: 5 april 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 20 maart 1017 in zaak nr. 17/4511 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2017 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.

Bij uitspraak van 20 maart 1017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.

Vervolgens is het onderzoek gesloten. Overwegingen

1.    De vreemdeling klaagt in zijn enige grief onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris in het kader van de vraag of hij met een lichter middel kon volstaan met de in de maatregel van bewaring opgenomen motivering over de problemen aan zijn voet eveneens uitdrukkelijk heeft gereageerd op zijn psychische problemen. De vreemdeling voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in die maatregel noch in het procesdossier een kenbare belangenafweging te vinden is die ziet op zijn psychische problemen.

2.    In de uitspraak van 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309, heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris in de maatregel van bewaring moet motiveren waarom hij niet met toepassing van een lichter middel kan volstaan. Daarbij moet hij, in aanvulling op de bewaringsgronden en de toelichting daarop, beoordelen of de vreemdeling bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die de maatregel onevenredig maken. Indien de staatssecretaris van oordeel is dat de vreemdeling dergelijke feiten en omstandigheden niet heeft aangevoerd, moet hij dat in de maatregel van bewaring kenbaar maken.

3.    De vreemdeling heeft tijdens het gehoor, bedoeld in artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 , op 31 januari 2017, in antwoord op de vraag of er feiten en omstandigheden zijn die detentie voor hem onevenredig bezwarend maken, verklaard dat hij medische klachten heeft. Hierbij heeft hij gewezen op de problemen met zijn voet. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij psychische problemen heeft. Daartoe verklaart hij dat hij, doordat hij vastzit, steeds herinneringen heeft aan toen hij vastzat in Sri Lanka en nachtmerries heeft waarin hij en zijn kinderen door militairen worden meegenomen.

3.1.    In de maatregel van bewaring van 31 januari 2017 staat over de toepassing van een lichter middel het volgende:

    "Dit maakt diens inbewaringstelling echter niet onevenredig bezwaarlijk omdat: De door betrokkene aangevoerde omstandigheden zijn mijns inziens onvoldoende zwaarwegend omdat betrokkene voor zijn gebroken voet ruimschoots medische verzorging heeft ontvangen en ontvangt op het DC Rotterdam en JCS en hij daarbij zelf ook eerder heeft aangegeven dat de pijnmedicatie welke hij in verband met zijn gebroken been krijgt voorgeschreven hem ook helpt te slapen. Dat hij de trap niet op en af kan op JCS is ook een tijdelijk probleem, daar betrokkene terug zal gaan naar DCR."

3.2.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen blijkt uit hetgeen onder 3.1. is overwogen niet dat in de maatregel van bewaring uitdrukkelijk is gereageerd op de door de vreemdeling aangevoerde psychische problemen. Anders dan de staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank heeft betoogd, kan uit de verwijzing naar de slaapproblemen niet worden opgemaakt dat deze motivering tevens betrekking heeft op de psychische problemen, waaronder begrepen de nachtmerries en de herbelevingen als gevolg van de detentie. Dat de vreemdeling te kennen heeft gegeven dat de problemen met zijn voet het belangrijkst zijn, laat onverlet dat hieruit niet kan worden opgemaakt dat hij heeft bedoeld te zeggen dat zijn psychische omstandigheden niet bij de beoordeling hoeven te worden betrokken. Door deze omstandigheden niet ook uitdrukkelijk bij de beoordeling te betrekken, heeft de staatssecretaris onvoldoende kenbaar gemaakt waarom in het geval van de vreemdeling niet met toepassing van een lichter middel dan inbewaringstelling kon worden volstaan. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, ook voor de psychische problemen geldt dat de vreemdeling zich in het detentiecentrum tot een arts kan wenden, laat onverlet dat deze eerst ter zitting door de staatssecretaris gegeven motivering uit het oogpunt van kenbaarheid en uit het oogpunt van toetsbaarheid uit de maatregel dient te blijken (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1593). De rechtbank heeft gelet hierop ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris zich niettemin deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in het geval van de vreemdeling niet met een lichter middel kon worden volstaan.

    De grief slaagt reeds hierom.

4.    Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 31 januari 2017 alsnog gegrond verklaren. De vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 31 januari 2017 tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.

5.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 20 maart 1017 in zaak nr. 17/4511;

III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV.    bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 ingaande heden wordt opgeheven;

V.    kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 5.120,00 (zegge: vijfduizend honderdtwintig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;

VI.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.485,00 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Annen

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017

765.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature