U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 16 december 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om een uittreksel uit de basisregistratie personen (hierna: de brp) van zijn zoon afgewezen.

Uitspraak



201602343/1/A3.

Datum uitspraak: 5 april 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 februari 2016 in zaak nr. 15/1631 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om een uittreksel uit de basisregistratie personen (hierna: de brp) van zijn zoon afgewezen.

Bij besluit van 30 maart 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg en P.L.M. Goor, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] heeft bij het college verzocht om een uittreksel uit de brp van zijn zoon. Zijn zoon woont bij zijn moeder, de ex-vrouw van [appellant]. [appellant] heeft het uittreksel gevraagd ten behoeve van een gerechtelijke procedure in Marokko over alimentatie die door zijn ex-vrouw is aangespannen. Hij wil in die procedure aantonen dat zijn zoon altijd in Nederland heeft gewoond. Het uittreksel is hem geweigerd omdat hij als derde is aangemerkt en een beperking op de verstrekking van gegevens aan derden is ingeschreven door de moeder. Hij is het met deze beslissing niet eens omdat hij meent dat hij als ouder met ouderlijk gezag geen derde is en het uittreksel had moeten krijgen.

2.    [appellant] betoogt dat hij het gezag over zijn zoon heeft. In zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn zoon, had hij bij het vragen van het uittreksel van zijn zoon gelijkgesteld moet worden met zijn zoon. Daarom had hij voor de beoordeling van zijn aanvraag om het uittreksel niet als derde aangemerkt moeten worden.

    Hij baseert deze stelling op artikel 1:245, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) dat onder andere bepaalt dat het gezag betrekking heeft op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte.

    [appellant] betoogt dat omdat het gezag betrekking heeft op de persoon van de minderjarige, de gezaghebbende ouder gelijk is aan "een ieder", zoals bedoeld in artikel 2.55, derde lid, van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp) en daarom de gegevens aan hem verstrekt hadden moeten worden.    

    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat hij de gegevens heeft gevraagd ten behoeve van zichzelf en niet ten behoeve van zijn zoon. Hij stelt dat hij de gegevens heeft gevraagd als wettelijk vertegenwoordiger van zijn zoon en dat dit berust op het gezag met betrekking tot de persoon van zijn zoon als minderjarige.

3.    Artikel 1.1, aanhef en onder e en u, van de Wet brp . luiden:

"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

e.  de ingeschrevene: degene ten aanzien van wie een persoonslijst in de basisregistratie is opgenomen;

[...]

u. een derde: elke natuurlijke persoon niet zijnde een overheidsorgaan of een ingeschrevene en elke rechtspersoon die niet krachtens publiekrecht is ingesteld, noch met enig openbaar gezag is bekleed;"

    Artikel 2.55, derde en vijfde lid, onder a, luiden:

"3. Het college verstrekt een ieder op diens verzoek binnen vier weken een, desgevraagd gewaarmerkt, afschrift in begrijpelijke vorm van de hem betreffende persoonsgegevens die in de basisregistratie worden verwerkt, alsmede de beschikbare informatie over de oorsprong van die gegevens voor zover die niet van de verzoeker zelf afkomstig zijn.

[…]

5. De verzoeken, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden gedaan door:

a. ouders, voogden of verzorgers voor minderjarigen jonger dan 16 jaar;

[…]"

Artikel 1:245 van het BW luidt:

"1. Minderjarigen staan onder gezag.

2. Onder gezag wordt verstaan ouderlijk gezag dan wel voogdij.

3. Ouderlijk gezag wordt door de ouders gezamenlijk of door één ouder uitgeoefend.

4.  Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte.

[…]"

Artikel 1:253i, eerste lid, van het BW luidt:

"Ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening voeren de ouders gezamenlijk het bewind over het vermogen van het kind en vertegenwoordigen zij gezamenlijk het kind in burgerlijke handelingen, met dien verstande dat een ouder alleen, mits niet van bezwaren van de andere ouder is gebleken, hiertoe ook bevoegd is."

3.1.    Het betoog van [appellant] dat hij op grond van artikel 1:245, vierde lid, van het BW moet worden gelijkgesteld met zijn zoon en dus reeds op grond van artikel 2:55, derde lid van de Wet brp een uittreksel aan hem had moeten worden verstrekt, faalt. Dat hij het gezag heeft over zijn zoon, betekent niet dat hij juridisch in de plaats treedt van zijn zoon.

    Niet betwist is dat er sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag. Uit artikel 1:253i, eerste lid, van het BW volgt dat [appellant] bevoegd is zijn zoon alleen te vertegenwoordigen, mits niet van bezwaren is gebleken van de andere ouder met ouderlijk gezag. Uit de beperking die door de moeder op de verstrekking van de gegevens van hun zoon is gelegd, blijkt dat moeder bezwaren heeft tegen de verstrekking van de gegevens. Derhalve is gebleken van bezwaren van de moeder tegen het door de vader vragen van een uittreksel. Reeds hierom kan [appellant] niet met een beroep op de regeling omtrent het ouderlijk gezag aanspraak maken op verstrekking van het uittreksel op grond van artikel 2.55, derde lid in samenhang met het vijfde lid, van de Wet brp.

Moeder geen derde bij inschrijving beperking

4.    [appellant] betoogt dat de moeder van zijn zoon bij het inschrijven van de beperking, bedoeld in artikel 2.59 van de Wet brp , kennelijk niet als derde is beschouwd. Hij vindt dat hij daarom ook niet als derde moet worden beschouwd, omdat anders sprake is van rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid.

4.1.    Artikel 2.59 luidt:

"Het college van burgemeester en wethouders vermeldt op schriftelijk verzoek van de betrokkene kosteloos op zijn persoonslijst een aantekening omtrent beperking van de verstrekking van gegevens aan derden. Het college geeft binnen vier weken gevolg aan het verzoek en doet daarvan terstond schriftelijk mededeling aan de verzoeker, onder vermelding van de geldende regels ter zake. Indien het verzoek bij gelegenheid van een aangifte van verblijf en adres wordt gedaan, wordt aan dat verzoek bij die gelegenheid gevolg gegeven. Artikel 2.55, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. "

4.2.    [appellant] heeft toegelicht dat vlak na de geboorte van zijn zoon door moeder is verzocht een aantekening omtrent beperking van de verstrekking van gegevens aan derden te vermelden. Toen woonde hij nog op hetzelfde adres en waren hij en de moeder van zijn zoon nog niet gescheiden, aldus [appellant].

4.3.    Zoals hiervoor is overwogen was [appellant] niet alleen bevoegd een aanvraag om een uittreksel van de brp te vragen voor zijn zoon, vanwege de gebleken bezwaren van moeder daartegen.

    De Afdeling leest het betoog van [appellant] aldus dat hij meent dat de moeder bij het verzoek om een beperking te stellen hetzelfde had moeten worden behandeld als hij bij het aanvragen van het uittreksel. Als zij wel alleen bevoegd was om een verzoek tot vermelding van een aantekening omtrent beperking te doen, dan zou hij ook alleen bevoegd moeten zijn een uittreksel aan te vragen.

    Uit hetgeen [appellant] heeft aangevoerd blijkt niet dat het college ten tijde van het verzoek om de aantekening omtrent de beperking bezwaren van [appellant] daartegen had moeten onderkennen. In zoverre is dus geen sprake van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.

    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de door hem aangehaalde artikelen uit de Wet brp leiden tot rechtsonzekerheid.

    Het betoog faalt.

5.    Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte artikel 3.6 en artikel 3.9 van de Wet brp als toetsingskader hanteert voor de beoordeling of de gegevens aan hem verstrekt kunnen worden, faalt. Nu [appellant] in dit geval niet bevoegd is om, in zijn hoedanigheid van ouder met ouderlijk gezag, het verzoek te doen, moet het verzoek worden aangemerkt als een verzoek van een derde. Op een dergelijk verzoek zijn artikel 3.6 en artikel 3.9 van de Wet brp van toepassing. De rechtbank heeft, zij het op andere gronden, terecht geoordeeld dat het verzoek dient te worden beoordeeld op grond van artikel 3.6 en 3.9 van de Wet brp .

Artikel 3.21 van de Wet brp

6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat het verstrekken van gegevens kan leiden tot het schaden van de persoonlijke levenssfeer van zijn zoon. Hij betoogt dat de persoonlijke levenssfeer van zijn zoon niet geschaad wordt door de verstrekking van de gegevens. Daarom is, zo begrijpt de Afdeling het betoog, volgens [appellant] verstrekking van de gegevens op grond van artikel 3.21, tweede lid, van de Wet brp mogelijk .

6.1.    Artikel 3.6, eerste en tweede lid van de Wet brp luiden:

"Het college van burgemeester en wethouders verstrekt op verzoek van een derde aan hem gegevens voor zover:

a. het gebruik van die gegevens is voorgeschreven in een algemeen verbindend voorschrift,

b. de derde voorafgaande schriftelijke toestemming heeft van de ingeschrevene over wie gegevens worden verstrekt, of

c. de verstrekking in overeenstemming is met het tweede lid.

2 Bij algemene maatregel van bestuur worden door derden verrichte werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang aangewezen, ten behoeve waarvan gegevens uit de basisregistratie kunnen worden verstrekt. De maatregel bepaalt tevens de categorieën van derden die voor de verstrekking in aanmerking komen en bepaalt of artikel 3.21 op de verstrekking van toepassing is. De maatregel kan beperkingen bevatten ten aanzien van de gegevens die kunnen worden verstrekt."

    Artikel 3.21, eerste en tweede lid luiden:

"Indien op de persoonslijst een aantekening omtrent beperking van de verstrekking van gegevens aan derden is vermeld, worden geen gegevens van de persoonslijst verstrekt op grond van:

a. de artikelen 3.3 en 3.6, voor zover de beperking van de verstrekking van toepassing is;

b. artikel 3. 9.

2 In afwijking van het eerste lid verstrekt het college van burgemeester en wethouders gegevens op grond van artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en c, indien de persoonlijke levenssfeer daardoor niet onevenredig wordt geschaad."

6.2.    De rechtbank heeft overwogen dat het college terecht heeft overwogen dat de toepasselijke regelgeving in dit geval geen ruimte biedt om de belangen van [appellant] en van zijn zoon af te wegen.

    De rechtbank heeft derhalve geen oordeel gegeven over de vraag of het verstrekken van het uittreksel kan leiden tot het schaden van de persoonlijke levenssfeer van zijn zoon.

    Op grond van het eerste lid van artikel 3.21 worden ingeval er een aantekening omtrent de beperking van de gegevens aan derden vermeld is, zoals hier het geval, geen gegevens verstrekt op grond van artikel 3.6 of 3.9 van de Wet brp .

    De uitzondering op het eerste lid, in het tweede lid van artikel 3.21, ziet enkel op verstrekking van gegevens op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a en c. Door [appellant] is niet betwist dat verstrekking op grond van artikel 3.6, onder c niet plaats kan vinden, nu de ouder met gezag niet als derde is aangewezen in het Besluit brp. Ook verstrekking op grond van dat artikel, onder a, is niet mogelijk nu de verstrekking niet is voorgeschreven in een algemeen verbindend voorschrift.

    De uitzondering in het tweede lid kan dus niet op het verzoek van [appellant] van toepassing zijn. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat het college geen afweging behoefde te maken of de persoonlijke levenssfeer wordt geschaad.

Toepassing artikel 2.55 Wet brp

7.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat artikel 2.55 van de Wet brp enkel strekt tot het verstrekken van gegevens voor verbetering, aanvulling of verwijdering van gegevens.

7.1.    Zoals hiervoor overwogen is het verzoek van [appellant] terecht beoordeeld aan de hand van de criteria uit artikel 3.6 en 3.9 van de Wet brp . Artikel 2.55 van de Wet brp is dus niet van toepassing op het verzoek van [appellant]. Deze beroepsgrond kan reeds daarom niet slagen.

Misbruik van bevoegdheid

8.    [appellant] betoogt dat het college zijn bevoegdheid heeft misbruikt om de moeder van zijn zoon, die werkzaam is bij de gemeente, ten dienste te zijn.

8.1.    Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen, ziet zij geen aanleiding voor het oordeel dat het college een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de toepasselijke wettelijke bepalingen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid.

    Dit betoog faalt.

Conclusie

9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.

w.g. Borman    w.g. Rietberg

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017

725.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature