Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij brief van 12 augustus 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade afgewezen.

Uitspraak



201605256/1/A2.

Datum uitspraak: 15 maart 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juli 2016 in zaak nr. 15/8314 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar.

Procesverloop

Bij brief van 12 augustus 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade afgewezen.

Bij besluit van 1 december 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 4 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Het college heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2017, waar [appellant], bijgestaan door W. van Rheenen, en het college, vertegenwoordigd door mr. W. Kromhout van der Meer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij brief van 3 juni 2015 heeft [appellant] de gemeente Wassenaar aansprakelijk en in gebreke gesteld voor schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de bouw van woningen binnen de milieucirkel van 50 meter van zijn bedrijf en de aanleg van een watergang.

Bij brief van 12 augustus 2015 heeft het college [appellant] laten weten dat de aansprakelijkheid wordt behandeld door de schadeverzekeraar van de gemeente. Voorts heeft het college [appellant] laten weten dat hij niet om een zuiver schadebesluit heeft verzocht, maar dat hij dat alsnog kan doen. In dat geval dient hij te vermelden welk besluit volgens hem de schade heeft veroorzaakt en dient hij het door hem gestelde schadebedrag van € 300.000,00 te onderbouwen, aldus het college.

Bij besluit van 1 december 2015 heeft het college het tegen de brief van 12 augustus 2015 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 12 augustus 2015 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De weigering om schade als gevolg van feitelijk handelen te vergoeden is van informatieve aard en niet gericht op rechtsgevolg, aldus het college, onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Wassenaar van 12 november 2015.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de brief van [appellant] van 3 juni 2015, gelet op de bewoordingen, als een civielrechtelijke aansprakelijkstelling heeft mogen aanmerken, zodat de brief van het college van 12 augustus 2015 niet als een zuiver schadebesluit kan worden aangemerkt, waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Gelet hierop heeft het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de rechtbank.

Hoger beroep van [appellant]

2. [appellant] kan zich met dit oordeel niet verenigen. Volgens hem behelsde zijn brief van 3 juni 2015 wel degelijk een verzoek om een zelfstandig schadebesluit en heeft het college een dergelijk besluit ten onrechte niet genomen. Het schadeveroorzakende besluit is het besluit van 20 oktober 2009, verzonden op 17 november 2009, waarbij het bezwaar van [appellant] tegen de aan een bouwbedrijf verleende vergunning van 24 december 2008 voor de bouw van 55 woningen met bergingen, garages en een opslagloods aan de Hoge Klei te Wassenaar ongegrond is verklaard. Volgens [appellant] heeft het college in het besluit van 20 oktober 2009 een toezegging gedaan die het niet is nagekomen, hetgeen onbehoorlijk is en waardoor hij schade heeft geleden. Nu het college niet heeft beslist, is dat gelijk te stellen aan een fictieve weigering te beslissen, aldus [appellant].

2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.

Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, dient degene, aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, tegen dat besluit bezwaar te maken.

2.2. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college de brief van [appellant] van 3 juni 2015 heeft mogen aanmerken als een civiele aansprakelijkstelling. In dit kader is van belang dat uit de bewoordingen van de brief volgt dat het college in gebreke en aansprakelijk wordt gesteld voor schade die [appellant] stelt te hebben geleden als gevolg van onrechtmatige handelingen van het college, in de brief het besluit van 20 oktober 2009 niet uitdrukkelijk als schadeoorzaak wordt genoemd, en dat in de brief is gesteld dat de omvang van de geleden schade nader bepaald moet worden in een schadestaatprocedure, hetgeen een civielrechtelijke procedure is.

De rechtbank heeft voorts terecht overwogen, hetgeen door [appellant] in zijn nadere stuk en ter zitting is erkend, dat de afwijzing van een aansprakelijkstelling in de brief van het college van 12 augustus 2015 geen zuiver schadebesluit behelst waartegen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter openstaat. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar dat is gericht tegen de brief van 12 augustus 2015 niet-ontvankelijk is.

Het betoog faalt.

3. Uit het nadere stuk van [appellant] en zijn toelichting ter zitting blijkt dat [appellant] een oordeel van de Afdeling wil over de onrechtmatigheid en verwijtbaarheid van het niet naleven door het college van de in het besluit van 20 oktober 2009 gedane toezegging dat de te bouwen woningen op in ieder geval 50 meter van zijn bedrijfsgebouwen zouden komen te liggen.

3.1. De Afdeling begrijpt dit betoog aldus dat [appellant] zich hiermee op het standpunt stelt dat de door hem gestelde schade niet is veroorzaakt door het besluit van 20 oktober 2009, maar door het niet naleven van de toezegging over de bouwafstand in dat besluit. Dit betreft een feitelijk handelen van het college. Voor zover [appellant] tegen dat feitelijk handelen wil opkomen, kan hij dit alleen doen door bij de burgerlijke rechter een procedure tegen de gemeente te beginnen. De weg naar de bestuursrechter staat in dat geval niet open.

Voor zover [appellant] beoogt op te komen tegen het besluit van 20 oktober 2009, overweegt de Afdeling dat dit niet meer mogelijk is. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden, nu [appellant] hiertegen niet binnen de daarvoor geldende termijn van zes weken rechtsmiddelen heeft aangewend. Van een in rechte onaantastbaar geworden besluit staat bovendien de rechtmatigheid vast, zodat het college met het nemen van dit besluit geen onrechtmatige daad heeft begaan.

Het betoog faalt.

Incidenteel hoger beroep van het college

4. Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant] gegrond is. Nu het hoger beroep van [appellant], gelet op het voorgaande, ongegrond zal worden verklaard, is deze voorwaarde niet vervuld en is het incidenteel hoger beroep van het college vervallen. Aan een inhoudelijke bespreking ervan komt de Afdeling derhalve niet toe.

Conclusie

5. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. Het door het college ingestelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep is daarmee vervallen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.

w.g. Michiels w.g. Ouwehand

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017

752.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature