Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 2 april 2015 heeft het college een aanvraag van de stichting om een subsidie afgewezen.

Uitspraak



201604823/2/A2.

Datum uitspraak: 9 maart 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:

Stichting Pars Cipere, gevestigd te Tilburg,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 mei 2016 in zaak nr. 15/6182 in het geding tussen:

de stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2015 heeft het college een aanvraag van de stichting om een subsidie afgewezen.

Bij besluit van 4 augustus 2015 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 mei 2016 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Overwegingen

1. De stichting heeft op grond van de Subsidieregeling aanpak jeugdwerkloosheid regio Midden Brabant (hierna: de Subsidieregeling) subsidie aangevraagd voor de uitvoering van het project Samen Werkt 2015, waarbij jongeren naar werk worden begeleid. Het college heeft die aanvraag bij het besluit van 2 april 2015 afgewezen omdat die niet voldoet aan het criterium van artikel 5, vierde lid, van de Subsidieregeling dat de beoogde subsidieverlening een incidenteel karakter heeft en geen structurele bekostiging betreft.

2. De rechtbank heeft het beroep van de stichting niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft geoordeeld dat de stichting in beroep louter een principieel belang heeft bij een oordeel over de vraag of de aanvraag van de stichting voldoet aan artikel 5, vierde lid, van de Subsidieregeling, omdat met het beroep niet meer kan worden bereikt dat het project daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de Subsidieregeling een incidentele regeling is die niet meer bestaat en de periode waarop de aanvraag betrekking heeft reeds is verstreken. Voorts is gesteld noch gebleken van schade die de stichting heeft geleden door het mislopen van de subsidie. Verder is in de beëindiging van de dienstbetrekking van drie medewerkers van de stichting slechts een afgeleid belang gelegen, aldus de rechtbank.

3. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. De stichting voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat het project nog steeds uitgevoerd kan worden. Er zijn in de gemeente Tilburg nog steeds jongeren die begeleiding nodig hebben bij het vinden van een opleiding, een stageplek of werk, die niet zijn ondergebracht bij projecten die in 2015 wel subsidie hebben ontvangen. De stichting voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte aan haar heeft tegengeworpen dat de Subsidieregeling thans niet meer bestaat. Verder heeft de rechtbank niet onderkend dat zij schade heeft geleden als gevolg van de afwijzing van haar aanvraag. De contracten voor vaste lasten zijn in 2015 gecontinueerd, deels om het projectplan voor 2014 met goed gevolg af te kunnen ronden en deels om de nieuwe instroom van jongeren uit het projectplan voor 2015 op te kunnen vangen. De schade bedraagt € 35.000,00, aldus de stichting.

3.1. De rechtbank heeft terecht als uitgangspunt genomen dat sprake is van procesbelang als het doel dat degene die beroep heeft ingesteld voor ogen staat ook daadwerkelijk met dit rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat deze situatie zich in deze zaak voordoet. Het enkele feit dat de Subsidieregeling hangende het beroep is vervallen maakt niet dat ook het procesbelang is vervallen. De subsidieaanvraag is ingediend onder de werking van die regeling en die blijft in dit geval, nu dit niet anders is geregeld, op de aanvraag en de afhandeling daarvan van toepassing. De stichting heeft in beroep kenbaar gemaakt het project nog te willen en kunnen uitvoeren en zij heeft dit in haar hogerberoepschrift herhaald. Daarnaast heeft de stichting blijkens de zittingsaantekeningen reeds tijdens de zitting van de rechtbank gewezen op een mogelijke actie uit onrechtmatige daad met een claim ter hoogte van het misgelopen subsidiebedrag. In haar hogerberoepschrift heeft de stichting de schade nader uitgewerkt en tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank het beroep van de stichting ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.

Het betoog slaagt.

4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling niet is toegekomen, zal de Afdeling de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar verder te worden behandeld en beslist.

5. De Afdeling zal de proceskosten van de stichting in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.

6. Met toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb zal de Afdeling bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van State aan de stichting wordt terugbetaald.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 mei 2016 in zaak nr. 15/6182;

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV. stelt de door Stichting Pars Cipere in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten vast op een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;

V. bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan Stichting Pars Cipere het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 503,00 (zegge: vijfhonderddrie euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. Borman w.g. Dallinga

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2017

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).

- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.

- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.

- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.

18-809.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature