Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 1 juli 2015 heeft het dagelijks bestuur aan de gemeente Helmond een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet verleend voor het verrichten van handelingen in een watersysteem.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201603365/1/A1.

Datum uitspraak: 8 maart 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 maart 2016 in zaak nr. 15/6844 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van het Waterschap Aa en Maas.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2015 heeft het dagelijks bestuur aan de gemeente Helmond een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet verleend voor het verrichten van handelingen in een watersysteem.

Bij besluit van 11 november 2015 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 22 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt een schriftelijke uiteenzetting te geven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2017, waar [appellant] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. K.I.M. Lap en mr. L.M.J.C. van de Wiel, zijn verschenen. Voorts is Coöperatie Bosgroep Zuid-Nederland U.A. (hierna: Bosgroep Zuid-Nederland), vertegenwoordigd door [gemachtigde], verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij ten aanzien van de watervergunning belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is en zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

1.1. Niet in geschil is dat de percelen gemeente Helmond, sectie T, nrs. 847, 848, 322 en 2712 zijn gelegen in het gebied Groot Goor te Helmond, nabij de locatie van de vergunde maatregelen. Evenmin is in geschil dat deze percelen volgens het kadaster in eigendom toebehoren aan de op 1 oktober 1988 overleden [persoon], althans aan haar erfgenamen. De rechtbank heeft zes dagen voor zitting [appellant] verzocht een verklaring van erfrecht over te leggen. Ter zitting bij de rechtbank heeft [appellant] verklaard dat de verklaring bij de gemeente Helmond lag en gevraagd om een nadere termijn voor het overleggen daarvan. De rechtbank heeft vervolgens in de aangevallen uitspraak overwogen dat zonder verklaring van erfrecht niet kan worden vastgesteld wie de erfgenamen zijn, noch of [appellant] bevoegd is namens hen op te treden. Derhalve kon niet worden vastgesteld of [appellant] kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb . De rechtbank heeft het beroep van [appellant] daarom niet-ontvankelijk verklaard.

1.2. [appellant] heeft in hoger beroep alsnog een verklaring van erfrecht overgelegd, waaruit blijkt dat hij erfgenaam is van [persoon]. De Afdeling stelt vast dat [appellant] belanghebbende was en de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het had in de gegeven omstandigheden en gelet op artikel 8:45, eerste en tweede lid, van de Awb op de weg van de rechtbank gelegen [appellant] de gelegenheid te bieden de verklaring van erfrecht alsnog te verstrekken, dan wel de verklaring bij de gemeente op te vragen. Nu is vastgesteld dat [appellant] belanghebbende was, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.

Het betoog slaagt.

2. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling zal hierna de tegen het besluit van 11 november 2015 aangevoerde beroepsgronden bespreken, waaraan de rechtbank niet is toegekomen.

3. Bij besluit van 1 juli 2015 heeft het dagelijks bestuur aan de gemeente Helmond een watervergunning verleend voor het uitvoeren van hydrologische maatregelen in natuurgebied Groot Goor. De maatregelen vinden plaats op het perceel kadastraal bekend als gemeente Helmond, sectie T, nummer 07596. De werkzaamheden worden uitgevoerd ten behoeve van het herstel van de hydrologie en de natte schraalgraslanden in natuurgebied Groot Goor. De werkzaamheden bestaan uit:

- het dempen en verondiepen van diverse categorie C-waterlopen;

- het verondiepen van een categorie B-waterloop en het realiseren van een 3-trap cascade in deze categorie B-waterloop. Het realiseren van een cascade in de vorm van verondiepen. Het verondiepen van de B-watergang wordt uitgevoerd in 2 delen. Een deel (ongeveer 231 m) wordt verondiept tot 0,30 m -mv en een gedeelte (ongeveer 209 m) wordt verondiept tot de aangegeven NAP-hoogten op de kaart toekomstige bodemhoogtes.

- het realiseren van een duiker, het ophogen van een bestaande duiker en het verwijderen van 3 duikers uit een categorie B-waterloop;

- het vervangen van een duiker in een categorie A-waterloop.

4. De Afdeling stelt voorop dat de door [appellant] aangevoerde gronden over het niet sluiten van een publiek privaatrechtelijke samenwerkingsovereenkomst, het in afwijking van een op 25 september 2012 verleende vergunning verrichten van werkzaamheden, het zonder vergunning verrichten van werkzaamheden, het ten onrechte in gebruik nemen van een deel van zijn perceel, het niet op orde hebben van de legger, het onderhouden van waterlopen, een verkregen subsidie, het al dan niet bestaan van het natuurplan Groot Goor en de aanwijzing daarvan als Natte Natuurparel, het niet betrokken zijn bij een andere verleende watervergunning, de mogelijkheid om een vergunning op grond van de Waterwet in te trekken en de stelling dat [appellant] eigenaar is van de A- en B-waterlopen langs zijn percelen, niet aan de orde kunnen komen. In deze hogerberoepsprocedure staat de rechtmatigheid van de bij besluit 1 juli 2015 verleende vergunning die bij besluit van 11 november 2015 in stand is gelaten, ter beoordeling. De vermelde gronden hebben geen betrekking op dat besluit.

5. [appellant] betoogt dat Bosgroep Zuid-Nederland niet bevoegd was namens de gemeente Helmond te handelen. Dit is door het dagelijks bestuur niet erkend.

5.1. De watervergunning is door Bosgroep Zuid-Nederland, namens de gemeente Helmond, aangevraagd. Blijkens de in het dossier aanwezige volmacht heeft de gemeente Helmond Bosgroep Zuid-Nederland gemachtigd om een aanvraag om een watervergunning bij het dagelijks bestuur in te dienen voor het uitvoeren van hydrologische maatregelen in het natuurgebied Groot Goor en namens de gemeente op te treden bij de behandeling van vragen welke voortvloeien uit deze aanvraag.

Het betoog van [appellant] faalt.

6. [appellant] betoogt dat de aanvraag om de vergunning ten onrechte op een later moment is aangevuld. De cascade in de Haspelseloop bij de uitstroom in de Goorloop stond namelijk in eerste instantie niet in de aanvraag. Het toevoegen van de cascade is ten onrechte niet met hem overlegd.

6.1. In het verweerschrift stelt het dagelijks bestuur dat de cascade als doel heeft het voorkomen van afkalving van het talud door erosie. De noodzaak voor deze constructie is gedurende de procedure aan het licht gekomen. De aanvraag is op dat moment aangevuld. In plaats van zand worden nu stenen aangebracht in een gedeelte van de watergang. Hiermee wordt de aangevraagde activiteit niet veranderd, aldus het dagelijks bestuur. [appellant] heeft het door het dagelijks bestuur gestelde niet weersproken. Op een kaart met hydrologische maatregelen van 29 april 2015 staat de cascade ingetekend. Het dagelijks bestuur heeft de cascade betrokken bij het besluit tot vergunningverlening. [appellant] heeft daarop in de bezwaarprocedure kunnen reageren en is door de aanvulling van de aanvraag in zoverre niet in zijn belangen geschaad. Zoals het dagelijks bestuur terecht stelt, bestaat geen rechtsregel die bepaalt dat het toevoegen van de cascade aan de aanvraag met [appellant] moest worden overlegd.

Het betoog faalt.

7. [appellant] betoogt dat het dagelijks bestuur de aanvraag ten onrechte heeft getoetst aan de Keur 2015 in plaats van de Keur 2013. Volgens hem moet de aanvraag worden getoetst aan de regelgeving zoals die gold ten tijde van de aanvraag.

7.1. De Keur 2015 is op 6 maart 2015 in werking getreden. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag terecht getoetst aan deze Keur die gold ten tijde van zowel het primaire besluit als het besluit op bezwaar. De Keur 2015 bevat geen overgangsrecht op grond waarvan de Keur 2013 op de beoordeling van de aanvraag van toepassing was.

Het betoog faalt.

8. [appellant] vreest schade ten gevolge van een verhoogd grondwaterpeil door de hydrologische maatregelen waarvoor de vergunning is verleend. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij schade lijdt, omdat de percelen niet langer geschikt zijn om te hooien. Afwatering is volgens hem niet mogelijk en zijn percelen zijn door vernatting ten onrechte niet meer op normale wijze bereikbaar. Ook betoogt [appellant] dat Bosgroep Zuid-Nederland heeft gesteld dat een bodemdiepte van 15,88 m +NAP gehandhaafd blijft, terwijl de analoge legger een diepte aangeeft van 15,38 m +NAP. Hij stelt dat de vergunde activiteiten de situatie op zijn percelen niet mogen verslechteren. Voorts is volgens [appellant] onduidelijk welke percelen vernat gaan worden, nu Bosgroep Zuid-Nederland een gebied van 100 hectare heeft genoemd.

8.1. Artikel 3.1 van de Keur waterschap Aa en Maas 2015 luidt:

1. Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van een oppervlaktelichaam of bijbehorende beschermingszones of ondersteunende kunstwerken door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, liggen of drijven.

2. Het is verboden zonder vergunning een oppervlaktewaterlichaam of ondersteunend kunstwerk aan te leggen.

3. Het is verboden zonder vergunning in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.

Artikel 6.13 van de Waterwet luidt: Deze paragraaf is mede van toepassing op de krachtens verordening van een waterschap vereiste vergunningen, voor zover deze betrekking hebben op handelingen in een watersysteem of beschermingszone. […]

Artikel 6.21 luidt: Een vergunning wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2. 1 […].

Artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet luidt: De toepassing van deze wet is gericht op:

a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

8.2. De verleende vergunning ziet op hydrologische maatregelen op het perceel kadastraal bekend als gemeente Helmond, sectie T, nummer 07596. Dit perceel, alsook de percelen van [appellant] zijn bestemd voor natuur. Uit het gespreksverslag van 8 september 2014 tussen Bosgroep Zuid-Nederland, het dagelijks bestuur en [appellant], alsook het hydrologisch advies blijkt dat de afwatering van de percelen van [appellant] gewaarborgd blijft. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur onweersproken gesteld dat vernatting van de percelen van [appellant] zou optreden in het geval de stuw wordt verhoogd, maar een verhoging van de stuw is niet vergund. Ten aanzien van de bodemhoogtes is in de bijlage van de vergunning een kaart opgenomen. Daarop is de bodemhoogte van de waterloop ter hoogte van de percelen van [appellant] aangegeven als 15,88 +NAP. Dit betreft een B-waterloop waarvan de bodemhoogtes op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Verordening water Noord-Brabant niet in de legger worden vastgelegd, omdat B-waterlopen een maatgevende afvoer van minder dan 30 liter per seconde hebben en zijn vrijgesteld van de leggerplicht. De vergelijking met de in de legger vermelde bodemhoogte gaat derhalve niet op. Ter zitting heeft [appellant] desgevraagd gesteld dat na het uitvoeren van de vergunde maatregelen geen verdere vernatting is opgetreden. De vernatting was reeds aanwezig. Voorts heeft [appellant] ter zitting gesteld dat hooien vanwege vernatting al vanaf 1994 niet meer mogelijk is. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de vergunning op grond van artikel 6.21 van de Waterwet had moeten weigeren.

Het betoog faalt.

9. [appellant] betoogt dat het dagelijks bestuur ten onrechte niet binnen de beslistermijn een besluit heeft genomen en dat hij daardoor ten onrechte in onzekerheid is gelaten. [appellant] stelt dat het rekken van procedures en besluiteloosheid onbehoorlijk bestuur is van het dagelijks bestuur en in strijd met de wet. [appellant] vraagt zich af waarom het dagelijks bestuur ondanks de termijnoverschrijding vergunning heeft verleend.

9.1. In artikel 4:15 van de Awb staat vermeld dat de termijn voor het geven van een beschikking onder meer wordt opgeschort indien om aanvullende stukken wordt gevraagd of de aanvrager schriftelijk instemt met uitstel. Er is door het dagelijks bestuur meerdere keren om aanvullende stukken gevraagd, aanvrager is geïnformeerd over het verlengen van de beslistermijn en per e-mail van 8 december 2014 heeft de aanvrager zelf verzocht de aanvraag aan te houden in verband met een nader onderzoek naar de modderkruiper. Voorts ontslaat een termijnoverschrijding het dagelijks bestuur, anders dan [appellant] veronderstelt, niet van de plicht te beslissen op de aanvraag. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat sprake is van onbehoorlijk bestuur.

Het betoog faalt.

10. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 november 2015 van het dagelijks bestuur alsnog ongegrond verklaren.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

12. Redelijke toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 maart 2016 in zaak nr. 15/6844;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.

w.g. Slump w.g. De Jong

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2017

628.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature