Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 15 juli 2014 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van twee woongebouwen op het achterterrein van het bestaande pand op het perceel [locatie] te Groningen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201604105/1/A1.

Datum uitspraak: 17 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellante sub 1]., gevestigd te [plaats],                          

2.    het college van burgemeester en wethouders van Groningen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 april 2016 in zaak nr. 15/2039 in het geding tussen:

[appellante sub 1],

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2014 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van twee woongebouwen op het achterterrein van het bestaande pand op het perceel [locatie] te Groningen.

Bij besluit van 9 april 2015 heeft het college het door derdebelanghebbenden daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de omgevingsvergunning ingetrokken.

Bij uitspraak van 21 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellante sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante sub 1] beroep ingesteld. Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het college, [belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C], [belanghebbende D], [belanghebbende E], Erfgoedvereniging Heemschut en [belanghebbende F] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2017, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J. van de Sande, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende G], vertegenwoordigd door mr. G. Visser, rechtsbijstandsverlener te Leeuwarden,  als partij gehoord.

Overwegingen

Het bouwplan

1.    Het bouwplan betreft het oprichten van twee woongebouwen op het achterterrein van het bestaande pand op het perceel [locatie] ten behoeve van studentenhuisvesting.     

Toetsingskader

2.    Ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit op 9 april 2015 was het bestemmingsplan "Binnenstad" het geldende bestemmingsplan. Ten tijde van de aanvraag op 20 december 2013 gold het bestemmingsplan "Binnenstad 1995". Met ingang van 9 mei 2014 is het ontwerpbestemmingsplan "Binnenstad" ter inzage gelegd. Vaststaat dat in de aanloop naar de vaststelling van dit plan geen voorbereidingsbesluit gold. Het bestemmingsplan "Binnenstad" is vastgesteld op 26 november 2014 en op 16 maart 2015 in werking getreden.

    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7470, geldt als uitgangspunt dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering mag een bouwaanvraag worden getoetst aan het ten tijde van de indiening ervan nog wel maar ten tijde van het besluit op de aanvraag dan wel het besluit op een daartegen ingediend bezwaar niet meer geldende bestemmingsplan, doch slechts indien ten tijde van de indiening van de aanvraag het daarin vervatte bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en er op dat moment nog geen voorbereidingsbesluit van kracht was geworden voor een nieuw bestemmingsplan dan wel een ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd waarmee dat bouwplan in strijd was.

    Overeenkomstig de hiervoor vermelde jurisprudentie heeft het college de aanvraag getoetst aan het bestemmingsplan "Binnenstad 1995". Tussen partijen is in geschil of het bouwplan met dit bestemmingsplan in overeenstemming is. Niet is in geschil dat het bouwplan in strijd is met thans geldende bestemmingsplan "Binnenstad" vanwege de bouwhoogte.

Het incidentele hoger beroep van het college

3.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 6, eerste en tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Binnenstad 1995". Volgens het college staat dit bestemmingsplan weliswaar bebouwing achter de bebouwing in de bouwgrens toe, maar uitsluitend voor zover het gaat om aan- en uitbouwen en losse bijgebouwen. Het bouwplan voorziet volgens het college in twee nieuwe hoofdgebouwen waarvan de gevel volgens de planvoorschriften in de bouwgrens moet zijn gelegen.

3.1.    In het bestemmingsplan "Binnenstad 1995" is aan het perceel de bestemming "Stadscentrum (SC)" toegekend.

    Artikel 4 (Beschrijving in Hoofdlijnen), 4.B.II., luidt: "1. Het ruimtelijk hoofdsysteem van de binnenstad wordt bepaald door de openbare ruimten, de aangrenzende (gevel)wanden, de oriëntatiepunten en door de bebouwing van gemiddeld 3 tot 5 bouwlagen. Deze kenmerken zijn aangegeven op kaart I en de kaarten A t/m D. De karakteristieke openbare ruimten van Groningen zijn de pleinenreeks, de diepen, de singels en het Zuiderdiep. De voor de stad belangrijke oriëntatiepunten zijn de Martinitoren, de A-kerktoren, de St. Jozeftoren en het Academietorentje. Deze dienen vrij in de ruimte en in het zicht gelaten te worden. De bouwgrenzen volgen voornamelijk de historische rooilijnen van de binnenstad.

2. De kwaliteit van dit ruimtelijke hoofdsysteem wordt gevormd door de grote samenhang tussen de hiërarchische opbouw (maat van de openbare ruimte, de bouwhoogte daarlangs), de hoogwaardige functies daaraan en de karakteristieke plekken.

3. Dit ruimtelijke systeem dient zo veel mogelijk gehandhaafd en versterkt te worden. Ter waarborging van dit ruimtelijke hoofdsysteem gelden in elk geval de volgende eisen:

* de voorgevel van de hoofdmassa van een gebouw dient te liggen in de bouwgrens, zoals aangegeven op de kaarten A t/m D.

* bij het realiseren van (bouw)plannen op de zichtlijnen mag het zicht op de torens vanaf de doorgetrokken gedeelten van de zichtlijn, zoals aangegeven op kaart I, niet onaanvaardbaar worden aangetast.

[...]"

    Artikel 5, lid 5.1, van de planregels luidt: "De gronden, die op de plankaart zijn aangegeven als "Stadscentrum" (SC), zijn bestemd voor: wonen, [...]."

    Artikel 6 luidt: "1. Op de in artikel 5 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in lid 1 omschreven doeleinden met inachtneming van de beschrijving in hoofdlijnen als bedoeld in artikel 4.

2. De bebouwing mag uitsluitend worden opgericht binnen de op de kaarten A t/m D aangegeven bouwgrenzen. De voorgevel van de bebouwing dient ononderbroken in de bouwgrens te liggen.

3. De bebouwingseisen zoals aangegeven op de kaarten A t/m D ten aanzien van [...] het aantal bouwlagen en korrelgrootte dienen in acht te worden genomen.

[...].

9. Achter de hoofdmassa van een gebouw mogen op aan- en bijgebouwen geen verdiepingen worden gerealiseerd, die zijn gelegen op een afstand van minder dan 10 meter van de ramen van de aldaar aanwezige wooneenheden."    

3.2.    In de uitspraak van 22 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5296, heeft de Afdeling overwogen dat artikel 6, tweede lid, van de planvoorschriften moet worden gelezen in samenhang met hetgeen in de in artikel 4 van de planvoorschriften opgenomen beschrijving in hoofdlijnen is vermeld en aldus moet worden begrepen dat deze planvoorschriften strekken ter bescherming van het ruimtelijk systeem dan wel stedelijke structuur van het gebied. Deze wordt onder meer gevormd door een aaneengesloten geheel van gevels op historische bouwgrenzen. Het is de bedoeling van de planwetgever geweest om met dit planvoorschrift handhaving van de historische gevellijnen van de binnenstad te waarborgen. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de voorgevel van elk zich op het perceel bevindend gebouw in de bouwgrens dient te liggen. Dit zou betekenen dat in geval van een volgebouwde bouwgrens nooit vrijstaande gebouwen op het achterterrein mogen worden gebouwd. Dat heeft de planwetgever kennelijk niet bedoeld, hetgeen ook blijkt uit de in artikel 6, negende lid, van de planvoorschriften opgenomen bouwmogelijkheden voor aan- en bijgebouwen achter de hoofdmassa van een gebouw, aldus de Afdeling in haar uitspraak van 22 augustus 2012.

3.3.    De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2012, overwogen dat het bouwplan, nu de bouwgrens van de Haddingestraat reeds volledig is bebouwd, niet in strijd is met het bestemmingsplan "Binnenstad 1995". Realisatie van het bouwplan vindt plaats op het achterterrein en brengt geen verandering in het aaneengesloten geheel van gevels op de historische bouwgrenzen. Volgens de rechtbank is het bouwplan daarom niet in strijd met artikel 6, eerste en tweede lid, van de planvoorschriften.

3.4.    Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan strekt tot de bouw van twee hoofdgebouwen achter een bestaand hoofdgebouw. De Afdeling overweegt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 6, eerste en tweede lid, van de planvoorschriften. Daarbij betrekt de Afdeling het bepaalde in artikel 4, derde lid, van de planvoorschriften, dat de voorgevel van de hoofdmassa van een gebouw dient te liggen in de bouwgrens. Hieruit volgt dat het bestemmingsplan de bouw van nieuwe hoofdgebouwen - zoals hier aan de orde - achter de reeds bestaande hoofdbebouwing in de bouwgrens niet toelaat. Van die bebouwing ligt de voorgevel immers niet in de bouwgrens. De verwijzing naar de uitspraak van 22 augustus 2012 is dan ook in zoverre onjuist. In die uitspraak is slechts overwogen dat het bestemmingsplan zich niet verzet tegen iedere vorm van nieuwe bebouwing achter de bouwgrens, waarbij de Afdeling heeft gewezen op de in artikel 6, negende lid, van de planvoorschriften gegeven mogelijkheid om achter de hoofdmassa aan- en bijgebouwen op te richten. Daaruit kan niet worden afgeleid dat ook hoofdbebouwing achter de bestaande hoofdmassa zou zijn toegestaan.

    Gelet op het voorgaande heeft het college de omgevingsvergunning terecht geweigerd wegens strijd met artikel 6, eerste en tweede lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Binnenstad 1995".

Conclusie

4.    Nu de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, tot het oordeel is gekomen dat de omgevingsvergunning wegens strijd met het ten tijde van de aanvraag geldende bestemmingsplan "Binnenstad 1995" terecht is geweigerd, behoeven de door [appellante sub 1] aangevoerde hoger beroepsgronden geen bespreking.

5.    De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blankenstein, griffier.

w.g. Koeman    w.g. Blankenstein

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017

821.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature