U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 24 februari 2015 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van een recreatiewoning op het perceel kadastraal bekend Brakel, L 1693, te Aalst en besloten aan het bouwwerk het adres te Aalst toe te kennen.

Uitspraak



201605182/1/A1.

Datum uitspraak: 17 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], wonend te [woonplaats], en [appellant B], wonend te Zaltbommel,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 mei 2016 in zaken nrs. 15/5416 en 15/5556 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel.

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2015 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van een recreatiewoning op het perceel kadastraal bekend Brakel, L 1693, te Aalst (hierna: het perceel) en besloten aan het bouwwerk het adres [locatie] te Aalst toe te kennen.

Bij afzonderlijke besluiten van 4 augustus 2015 heeft het college de door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 24 februari 2015 in zoverre gewijzigd dat omgevingsvergunning wordt verleend voor een plaatsgebonden kampeermiddel.

Bij uitspraak van 31 mei 2016 heeft de rechtbank de door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2017, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.H. Speé, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    [belanghebbende] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor een chalet van 59,1 m² op het perceel. [appellant A] en [appellant B] zijn eigenaren van percelen in de nabijheid van het perceel.

    Het chalet is in strijd met artikel 19.2.2, onder c, van de planregels van het ter plaats geldende bestemmingsplan "Buitengebied Zaltbommel", omdat de oppervlakte van het aangevraagde bouwwerk meer bedraagt dan 55 m2. Om realisering van het aangevraagde mogelijk te maken heeft het college bij besluit van 24 februari 2015 besloten met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, onder 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), in samenhang gelezen met artikel 45, onder a, aanhef en onder 3, van de planregels omgevingsvergunning voor een recreatiewoning te verlenen. Bij besluiten van 4 augustus 2015 heeft het college het besluit van 24 februari 2015 in zoverre gewijzigd dat het begrip "recreatiewoning" wordt gewijzigd in "plaatsgebonden kampeermiddel".

    De rechtbank heeft overwogen dat het college in redelijkheid omgevingsvergunning voor een plaatsgebonden kampeermiddel in de vorm van een chalet heeft kunnen verlenen.

    Tussen partijen is onder andere in geschil of sprake is van een recreatiewoning of een plaatsgebonden kampeermiddel in de vorm van een chalet.

De relevante planregels

2.    Artikel 1.72 van de planregels luidt: "plaatsgebonden kampeermiddel: kampeermiddelen, zijnde bouwwerken ten behoeve van recreatief verblijf, die met het doel worden geplaatst op een plek te blijven staan of langer dan acht maanden op een kampeerterrein zijn geplaatst of niet langer te verplaatsen zijn. Onder plaatsgebonden wordt in ieder geval verstaan een chalet, stacaravan, tenthuisje en trekkershut".

    Artikel 1.75 luidt: "recreatiewoning: een gebouw, geen woonkeet, geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd voor gebruik ten behoeve van verblijfsrecreatie en waarvan de gebruikers hun eerste woning/hoofdverblijf elders hebben."

    Artikel 19.1, aanhef en onder a, luidt: "De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor: een terrein voor verblijfsrecreatie waarbij het aantal standplaatsen voor plaatsgebonden kampeermiddelen per terrein niet meer mag bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel: (…)

Terrein / voorzieningen: Aalst - De Neswaarden

Plaatsgebonden kampeermiddelen: 50 (…)."

    Artikel 19.2. 2, onder c, luidt: "de maatvoering van gebouwen mag per terrein niet meer bedragen dan in onderstaande tabel is aangegeven: (…) Terrein / voorzieningen: Aalst - De Neswaarden (…)

Plaatsgebonden kampeermiddelen inclusief bergingen en overkappingen:

- oppervlakte: 55 m² (inclusief bergingen en overkappingen)

- bouwhoogte kampeermiddelen: 4,5 m

- bouwhoogte bergingen en overkappingen: 3,5 m (…)."

    Artikel 45, onder a, aanhef en onder 3, luidt: "Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere regels van dit plan een omgevingsvergunning om af te wijken kan worden verleend, met een omgevingsvergunning afwijken voor het overschrijden van in deze regels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte van gebouwen, bebouwingspercentages en afstanden tot een bouwperceelgrens, met niet meer dan 10%."

Behandeling van de gronden van het hoger beroep

3.    [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het aangevraagde bouwwerk niet valt aan te merken als een plaatsgebonden kampeermiddel, meer specifiek een chalet, als bedoeld in artikel 1.72 van de planregels, maar als een recreatiewoning als bedoeld in artikel 1. 75 van de planregels. Het bestemmingsplan staat op het perceel Zaaiwaard 3b geen recreatiewoningen toe, aldus [appellant A] en [appellant B]. Volgens hen heeft de rechtbank het bouwwerk ten onrechte aangemerkt als een chalet, omdat het, wanneer de definitie van chalet uit het "Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal" wordt toegepast, moet gaan om een houten huis. Nu met een huis een woning wordt bedoeld, is sprake van een recreatiewoning, aldus [appellant A] en [appellant B].

3.1.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het aangevraagde bouwwerk voldoet aan de in artikel 1.72 van de planregels opgenomen omschrijving van plaatsgebonden kampeermiddel. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het aangevraagde bouwwerk een bouwwerk is ten behoeve van recreatief verblijf, dat met het doel wordt geplaatst op een plek te blijven staan. In dat verband heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwwerk is aan te merken als een chalet, nu het een houten huisje betreft en dat daar in het spraakgebruik een chalet onder wordt verstaan. De rechtbank heeft in navolging van het college in dat verband terecht aansluiting gezocht bij de omschrijving van chalet in de Van Dale, waaruit eveneens naar voren komt dat het moet gaan om een houten huis. Het voorgaande betekent dat in ieder geval wordt voldaan aan de definitie van plaatsgebonden kampeermiddel als bedoeld in de planregels.

    Het betoog faalt.

4.    [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat op het perceel waarop het chalet is voorzien reeds een recreatiewoning is voorzien en dat per kadastraal perceel één plaatsgebonden kampeermiddel mag staan van maximaal 55 m2, welke oppervlakte met het toestaan van het aangevraagde bouwwerk wordt overschreden.

4.1.    De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het bestemmingsplan er aan in de weg staat dat op één kadastraal perceel meerdere plaatsgebonden kampeermiddelen worden geplaatst. Het bestemmingsplan bevat wel de bepaling dat op het terrein van camping "De Neswaarden" maximaal 50 plaatsgebonden kampeermiddelen mogen worden geplaatst. Dat aantal is met het verlenen van de omgevingsvergunning niet overschreden.

    Het betoog faalt.

5.    Het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met artikel 19.5 van de planregels omgevingsvergunning heeft verleend, nu het kavel waarop het chalet is voorzien minder dan 250 m² bedraagt, slaagt niet. Artikel 19.5 van de planregels betreft een bevoegdheid van het college de bestemming te wijzigen ten behoeve van het uitbreiden van het aantal standplaatsen voor plaatsgebonden kampeermiddelen. Reeds omdat het college geen toepassing heeft gegeven aan dit artikel kunne n [appellant A] en [appellant B] niet worden gevolgd in hun betoog.

6.    [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat de afwijkingsbevoegdheid in artikel 45, onder a, aanhef en onder 3, van de planregels niet van toepassing is op het afwijken van de oppervlakte van plaatsgebonden kampeermiddelen. Gelet op artikel 19.2.2, onder c, van de planregels en de daarin opgenomen mogelijkheden om in bepaalde gevallen een vergroting van 10% toe te staan maar niet in het onderhavige geval, zijn zij van mening dat artikel 45, onder a, aanhef en onder 3, van de planregels in dit geval toepassing mist.

6.1.    De afwijkingsbevoegdheid in artikel 45, onder a, aanhef en onder 3, van de planregels is algemeen geformuleerd en ziet onder meer op het overschrijden van de oppervlakte van gebouwen met 10%. Het chalet zoals hier aan de orde is een gebouw, zodat voornoemd artikel door het college kon worden toegepast. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is in artikel 45 van de planregels niet opgenomen dat deze afwijkingsbevoegdheid slechts zou gelden voor een deel van het plangebied. In het door [appellant A] en [appellant B] aangevoerde wordt derhalve geen grond gevonden voor het oordeel dat artikel 45, onder a, aanhef en onder 3, van de planregels in dit geval toepassing mist.

    Het betoog faalt.

7.    Het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid met toepassing van artikel 45, onder a, aanhef en onder 3, van de planregels, ten behoeve van het chalet van het bestemmingsplan mocht afwijken, slaagt niet. Het door hen daartoe aangevoerde, dat uit de planregels volgt dat de maximale grootte van een plaatsgebonden kampeermiddel 55 m2 is en deze planregel na langdurige voorbereiding en na overleg met diverse instanties tot stand is gekomen, kan niet worden gevolgd. Deze enkele stelling is onvoldoende voor het oordeel dat het college van de hiervoor genoemde afwijkingsbevoegdheid geen gebruik mocht maken. Ook de afwijkingsbevoegdheid maakt immers deel uit van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft derhalve terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 45, onder a, aanhef en onder 3, van de planregels omgevingsvergunning voor het chalet heeft kunnen verlenen.

8.    [appellant A] en [appellant B] betogen ten slotte weliswaar terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft getoetst aan de planregels die gelden voor het perceel Zaaiwaard 3, waarop recreatiepark "Het Esmeer" is gevestigd, maar dat leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo , in samenhang gelezen met artikel 45, onder a, aanhef en onder 3, van de planregels omgevingsvergunning voor het chalet heeft kunnen verlenen.

9.    Het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college handhavend had moeten optreden, omdat het chalet in werkelijkheid meer dan 10% groter is dan 55 m2, slaagt niet. Dat het chalet groter zou zijn dan is aangevraagd is in deze procedure niet aan de orde, nu dit een kwestie van handhaving is en in deze procedure geen verzoek om handhavend optreden voorligt.

Slotoverwegingen

10.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Kamphorst-Timmer

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017

776.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature