U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 17 februari 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Uitspraak



201702435/1/V3.

Datum uitspraak: 11 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

1.    de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

2.    [de vreemdeling],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 16 maart 2017 in zaak nr. 17/3811 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 16 maart 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Erik, advocaat te Dordrecht, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

    Overwegingen

Inleiding

1.    De vreemdeling heeft op 26 september 2016 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft 17 november 2016 Italië verzocht de vreemdeling over te nemen, omdat dit land krachtens artikel 13, eerste lid, van

Verordening (EU) nr. 604/2013 (PB 2013, L180; hierna: Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag. Nu de Italiaanse autoriteiten niet binnen twee maanden op het overnameverzoek hebben gereageerd, staat daarmee sinds 20 januari 2017 de verantwoordelijkheid van Italië vast. Gelet hierop heeft de staatssecretaris bij het besluit van 17 februari 2017 de aanvraag van de vreemdeling niet in behandeling genomen.

In het hoger beroep van de staatssecretaris

2.    In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de vreemdeling een bijzonder kwetsbaar persoon is in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712 (hierna: het arrest Tarakhel) en dat de door de staatssecretaris overeenkomstig artikel 32 van de Dublinverordening voorgestelde werkwijze onvoldoende waarborg biedt dat Itali ë daadwerkelijk in de bijzondere behoeften van de vreemdeling kan voorzien. Deze werkwijze garandeert niet dat Italië Nederland informeert indien die bijzondere zorg niet kan worden geboden, zodat de staatssecretaris aanvullende individuele garanties aan Italië moet vragen, temeer nu geen informatie over haar psychische situatie en de verkrachting in Italië is uitgewisseld en sprake is van een fictief claimakkoord, aldus de rechtbank.

    In de enige grief klaagt de staatssecretaris, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1304, dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat de vreemdeling met de door haar overgelegde stukken alsmede haar eerder in Italië opgedane ervaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij, zonder het verkrijgen van aanvullende individuele garanties, in dat land geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen verkrijgen. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat de overeenkomstig artikel 32 van de Dublinverordening voorgestelde werkwijze ook inhoudt dat de overdracht zal worden opgeschort, indien de Italiaanse autoriteiten melden dat zij op het moment van de overdracht niet aan de bijzondere behoeften van de vreemdeling kunnen voldoen. Niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten deze melding achterwege zullen laten, aldus de staatssecretaris.

2.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3806, volgt dat het arrest Tarakhel ook van toepassing kan zijn op andere bijzonder kwetsbare personen indien aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de betrokken persoon mede van belang kunnen zijn.

    In dat geval zijn aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig om een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) uit te sluiten.

2.2.    De rechtbank heeft - in hoger beroep onbestreden - overwogen dat niet in geschil is dat de vreemdeling in Italië seksueel is misbruikt, dat zij bij aankomst in Nederland suïcidaal was, artsen heeft bezocht, is doorverwezen naar een psycholoog en medicijnen gebruikt. De staatssecretaris klaagt terecht dat de vreemdeling echter met de door haar overgelegde stukken, noch door eerdere ervaringen in Italië aannemelijk heeft gemaakt dat zij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in dat land geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. De staatssecretaris heeft voorts met de overeenkomstig artikel 32 van de Dublinverordening voorgestelde werkwijze bij de overdracht van vreemdelingen met bijzondere behoeften voldoende gewaarborgd dat de vreemdeling ook na haar overdracht de door haar benodigde voorzieningen zal ontvangen. Dat deze werkwijze volgens de rechtbank niet garandeert dat Italië Nederland informeert indien die bijzondere zorg niet kan worden geboden maakt dit niet anders. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ervan worden uitgegaan dat de Italiaanse autoriteiten de staatssecretaris zullen melden wanneer zij niet kunnen voorzien in de door de vreemdeling benodigde voorzieningen (vergelijk de uitspraak van 16 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:73).

2.3.    Gelet hierop zijn in het geval van de vreemdeling geen aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig om een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM uit te sluiten.

    De grief slaagt.

In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling

3.    Hetgeen in het incidenteel hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de ze wet, met dat oordeel volstaan.

Conclusie

4.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.

    Over het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 februari 2017 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van de bij de rechtbank bestreden besluiten waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 februari 2017 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;

II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;

III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 16 maart 2017 in zaak nr. 17/3811;

IV.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.

w.g. Troostwijk    w.g. Van de Kolk

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2017

347.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature