U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 9 februari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw Calslagen 2016" vastgesteld.

Uitspraak



201702553/2/R1.

Datum uitspraak: 9 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer,

en

de raad van de gemeente Aalsmeer,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw Calslagen 2016" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 mei 2017, waar [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J. Dunselman en P. Duijzer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. L.J.C. Dekkers, advocaat te Alphen aan den Rijn.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan voorziet in maximaal 15 woningen op voormalig agrarische percelen langs de Herenweg te Kudelstaart.

    Een eerder plan dat voorzag in woningen op deze locatie (destijds maximaal 18) is door de raad op 19 februari 2015 vastgesteld en bij uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2932, vernietigd wegens strijd met het toen geldende artikel 24 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Noord-Holland (hierna: PRV).

3.    Het verzoek van [verzoeker] strekt tot schorsing van het bestemmingsplan.

4.     De relevante (wettelijke) bepalingen en planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Spoedeisend belang

5.     [belanghebbende] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zo spoedig mogelijk aanvragen zullen worden ingediend om verlening van omgevingsvergunningen voor de bouw van de woningen waarin het plan voorziet. De voorzieningenrechter stelt vast dat hiermee sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

Het verzoek

6.    [verzoeker] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met de artikelen 13 en 15 van de PRV. Hij voert hiertoe aan dat ten onrechte wordt voorzien in woningbouw buiten het bestaand bebouwd gebied. Volgens [verzoeker] heeft de raad de noodzaak van het realiseren van de woningen op deze locatie - in strijd met de artikelen 13 en 15 van de PRV - onvoldoende gemotiveerd.

6.1.    Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de PRV voorziet een bestemmingsplan niet in woningbouw in het landelijk gebied. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de PRV, kan - ondanks het bepaalde in het eerste lid - wel in woningbouw in het landelijk gebied worden voorzien, mits aan een aantal motiveringseisen wordt voldaan. Deze motiveringseisen zijn, voor zover hier relevant, opgesomd in de artikelen 13, tweede lid, en 15, eerste en tweede lid, van de PRV.

6.2.    Niet in geschil is dat het plangebied is gelegen in het landelijk gebied in de zin van de PRV.

    In de plantoelichting is uiteengezet op welke wijze bij de vaststelling van het plan rekening is gehouden met de eisen die in artikel 13 van de PRV aan woningbouw in het landelijk gebied worden gesteld. De raad wijst daarbij tevens op het rapport "Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking BP Nieuw Calslagen" van 28 juli 2016, dat is opgesteld door Rho Adviseurs voor Leefruimte. In dit rapport is onder meer bezien of de ontwikkeling in het plan zich verdraagt met de provinciale woonvisie en de regionale actieprogramma’s. Tevens is onderzocht of de nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de provinciale woningbouwmonitor en -prognose en of de woningen niet binnen bestaand bebouwd gebied konden worden gerealiseerd.

    In de plantoelichting is eveneens uiteengezet op welke wijze rekening is gehouden met de eisen in artikel 15 van de PRV. Daartoe is getoetst aan de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zoals vastgesteld door provinciale staten. Voorts gaat de raad in de plantoelichting onder meer in op de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap en zet hij uiteen op welke wijze de kernkwaliteiten van de planlocatie als uitgangspunt voor herontwikkeling van de locatie hebben gefungeerd. De raad wijst er voorts op dat ingevolge artikel 15, vierde lid, van de PRV, advies is gevraagd aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (hierna: ARO). Volgens de ARO voldoet het plan aan de kwaliteitseisen in artikel 15 van de PRV.

    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de motiveringseisen in de artikelen 13 en 15 van de PRV. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat [verzoeker] niet nader heeft toegelicht in welk opzicht de raad volgens hem niet aan deze motiveringseisen heeft voldaan. Het betoog faalt.

7.    [verzoeker] betoogt voorts dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2.2.1, vierde lid, van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol . Op grond van dit artikellid en de bijbehorende kaart zijn in het plangebied geen nieuwe woningen toegestaan, zo stelt hij. [verzoeker] geeft te kennen dat in 2006 weliswaar een verklaring van geen bezwaar in de zin van artikel 8.9, derde lid, van de Wet Luchtvaart is afgegeven, maar dat deze betrekking had op een ander plan waarin in minder woningen werd voorzien. Volgens [verzoeker] had de raad daarom een nieuwe verklaring van geen bezwaar moeten aanvragen.

7.1.    Ingevolge artikel 8:69 a vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

7.2.    In artikel 8.9, vijfde lid, van de Wet Luchtvaart staat dat de verklaring van geen bezwaar die betrekking heeft op het beperkingengebied (onder meer als bedoeld in artikel 2.2.1, vierde lid, van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol), kan worden geweigerd met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven. De normen in de Wet Luchtvaart en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol strekken derhalve in zoverre tot bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners van de woningen waarop de verklaring van geen bezwaar betrekking heeft.

    De verklaring van geen bezwaar heeft geen betrekking op de woning van [verzoeker]. [verzoeker] is voorts geen eigenaar van gronden in het plangebied en heeft evenmin concrete plannen om één van de woningen in het plangebied te betrekken. De regelingen strekken in zoverre kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [verzoeker]. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg dat het betoog van [verzoeker] over de gehoudenheid van de raad tot het aanvragen van een nieuwe verklaring van geen bezwaar, kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van dit betoog.

8.    [verzoeker] betoogt verder dat de raad ten onrechte niet heeft onderkend dat hij een jachthaven exploiteert. Volgens [verzoeker] is de raad ten onrechte afgeweken van de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand van 50 m voor geluid tussen de jachthaven en de voorziene woningen, zodat ter plaatse van de te realiseren woningen geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Hierdoor worden de exploitatiemogelijkheden van de jachthaven belemmerd.     

8.1.     In de uitspraak van 16 september 2015 - die onder 2 reeds is aangehaald - heeft de Afdeling beoordeeld in hoeverre ter plaatse van de woningen in het plan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De Afdeling heeft toen ook bezien in hoeverre de exploitatiemogelijkheden van de jachthaven als gevolg van het plan worden beperkt. In de uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat geen aanleiding bestond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat bij de voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd. Voorts heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat het plan niet zal leiden tot een beperking van de exploitatiemogelijkheden van [verzoeker] voor een jachthaven op het perceel.

8.2.    Ter zitting heeft [verzoeker] gesteld dat de huidige situatie verschilt van de situatie destijds, omdat de raad ten behoeve van de vaststelling van het onderhavige plan een nieuw akoestisch rapport heeft opgesteld, namelijk het "Akoestisch onderzoek industrielawaai ten behoeve van bouwlocatie Nieuw Calslagen te Kudelstaart" (hierna: het akoestisch rapport) van 28 juli 2016, dat is opgesteld door M+P raadgevende ingenieurs B.V..

    De voorzieningenrechter stelt vast dat de in het akoestisch rapport berekende geluidniveaus op de gevels van de te realiseren woningen, nagenoeg dezelfde zijn als in het akoestisch rapport dat ten grondslag lag aan het bestemmingsplan van 19 februari 2015. Net als in het vorige rapport is ook in dit akoestisch rapport aanbevolen dat bij de voorziene woningen een gevelwering van ten minste 28 dB(A) wordt aangebracht om een binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) te verzekeren. Voorts is op de verbeelding bij het plan opnieuw de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - hogere geluidsisolatie" opgenomen en is in artikel 8, lid 8.3.1, van de planregels wederom vereist dat een binnenwaarde van maximaal 35 dB (A) moet kunnen worden aangetoond voordat een omgevingsvergunning wordt verleend voor de bouw van woningen binnen de bouwvlakken waaraan deze aanduiding is toegekend. Hetgeen door [verzoeker] is aangevoerd geeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in de uitspraak van 16 september 2015. Het betoog faalt.

9.    [verzoeker] betoogt voorts dat het plan is vastgesteld in strijd met het gemeentelijk beleid zoals vastgesteld in het Masterplan Herenweg 2011. Hierin worden als kernkwaliteiten van het landschap volgens hem onder meer openheid en groen genoemd, waaraan de woningen in het plan afbreuk doen.

9.1.    In de uitspraak van 16 september 2015 heeft de Afdeling een oordeel gegeven over de verenigbaarheid van het bestemmingsplan van 19 februari 2015 met het gemeentelijk beleid in het Masterplan Herenweg 2011. De Afdeling heeft daartoe overwogen dat ingevolge het Masterplan Herenweg 2011 in het plangebied in drie doorzichten tussen de Herenweg en het achterliggende water moet worden voorzien. Omdat het plan voorzag in deze doorzichten bestond volgens de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad was afgeweken van het beleid in het Masterplan Herenweg 2011.

    Nu [verzoeker] niet heeft gemotiveerd waarom en in hoeverre de onderhavige situatie verschilt van de situatie die destijds aan de orde was, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om hierover anders te oordelen dan in de uitspraak van 16 september 2015. Het betoog faalt.

10.    [verzoeker] betwijfelt verder of het plan economisch uitvoerbaar is. Hij stelt hiertoe dat geen exploitatiebegroting is opgesteld, zodat onvoldoende duidelijk is of de kosten van de algemene voorzieningen en de planschade ook kunnen worden gedragen als niet alle woningen in het plan worden gerealiseerd.

10.1.    In de plantoelichting staat dat de bouw en de exploitatie van het project financieel worden gedragen door de initiatiefnemer, die de gronden in het plangebied grotendeels in eigendom heeft. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten. Ter zitting heeft de raad voorts toegelicht dat op deze overeenkomst een allonge is gesloten ten behoeve van het verhaal van eventuele planschadekosten. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet economisch uitvoerbaar is. Het betoog faalt.

11.    [verzoeker] betoogt voorts dat de raad heeft miskend dat sprake is van privaatrechtelijke belemmeringen die aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. Hij voert hiertoe aan dat in het plan ten onrechte een gedeelte van een strekdam is opgenomen waarvan hij de eigenaar is. Op dit gedeelte van de strekdam en het omliggende water rust volgens hem tevens een erfdienstbaarheid waarmee bij de vaststelling van het plan geen rekening is gehouden.

11.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat in het kader van een bestemmingsplanprocedure ter beoordeling staat of een plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en niet in strijd is met het recht.

    De aanwezigheid van een zakelijk recht - zoals een eigendomsrecht of een erfdienstbaarheid - is in beginsel voor de uitvoerbaarheid van een plan niet doorslaggevend. Dit is slechts anders indien op voorhand in redelijkheid moet worden aangenomen dat een evidente belemmering aan de verwezenlijking van het plan binnen de planperiode in de weg staat en tevens vaststaat dat niet binnen de planperiode tot opheffing van het zakelijk recht kan worden overgegaan. Omdat hiervan niet is gebleken, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van evidente privaatrechtelijke belemmeringen, waarvan op voorhand in redelijkheid moet worden aangenomen dat die in de weg staan aan de verwezenlijking van het bestemmingsplan binnen de planperiode. Het betoog faalt.

12.     [verzoeker] betoogt verder dat kavel 16 en 17 ten onrechte zijn verwisseld. Hierdoor wordt een woning gerealiseerd op kavel 17, terwijl [verzoeker] uit de communicatie met de gemeente eerder afleidde dat kavel 17 leeg zou blijven. Volgens [verzoeker] zijn op kavel 17 ten onrechte bouwwerkzaamheden uitgevoerd.

12.1.    Ter zitting heeft [verzoeker] desgevraagd aangewezen waar kavel 16 en kavel 17 in het plangebied zijn gelegen. Ter zitting is tevens gebleken dat de bouwwerkzaamheden plaatsvinden binnen de bouwvlakken die op de verbeelding bij het plan zijn aangegeven, en waarbinnen op grond van de artikelen 7, lid 7. 2.1, aanhef en onder a, en 8, lid 8. 2.1, aanhef en onder a, van de planregels woningen mogen worden opgericht.

    De voorzieningenrechter overweegt dat, zoals ook onder 11.1 is vermeld, in het kader van een bestemmingsplanprocedure ter beoordeling staat of het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en niet in strijd is met het recht. De wijze van uitvoering van het bestemmingsplan - bijvoorbeeld de specifieke inrichting van gronden binnen het plangebied, of de wijze waarop binnen de bouwvlakken wordt gebouwd - kan in een bestemmingsplanprocedure niet aan de orde komen. Nu de eventuele verwisseling van kavel 16 en 17 en de werkzaamheden die op deze kavel worden uitgevoerd, uitvoeringsaspecten betreffen, kan de voorzieningenrechter hierop in het kader van deze procedure niet ingaan. Het betoog faalt.

Conclusie

13.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Proceskosten

14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Groen, griffier.

w.g. Van Sloten    w.g. Groen

voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2017

831. BIJLAGE

Bij rechtsoverweging 6 e.v.

Provinciale ruimtelijke verordening (PRV)

Artikel 1 3 (zoals het luidde op 9 februari 2017):

1 Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.

2 In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw indien:

a. nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de provinciale woonvisie 2010-2020 (vastgesteld bij besluit van 27 september 2010, nr. 62) en de door gedeputeerde staten en de regiogemeenten vastgestelde regionale actieprogramma’s;

b. nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de door gedeputeerde staten vastgestelde provinciale woningbouwmonitor en provinciale woningbouwprognose;

c. nieuwe woningbouw niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied en;

d. het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen.

3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid is nieuwe woningbouw in het landelijk gebied tevens mogelijk, indien:

a. nieuwe woningbouw tot stand komt conform een Ruimte voor Ruimte-regeling, als bedoeld in artikel 1 6;

b. nieuwe woningbouw onderdeel is van verbrede landbouw als bedoeld in artikel 26 e en functiewijzigingen op voormalige agrarische bouwpercelen als bedoeld in artikel 17 of;

c. de nieuwe woningbouw onderdeel is van de transformatiegebieden - meervoudig zoals weergegeven op kaart 2 en op de digitale verbeelding ervan.

4 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen inzake de aard, de omvang en de locatie van nieuwe woningbouw.

Artikel 1 5 (zoals het luidde op 9 februari 2017):

1 Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:

a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;

b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;

c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;

d. de historische structuurlijnen;

e. cultuurhistorische objecten.

2 De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:

a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;

b. de ordeningsprincipes van het landschap;

c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;

d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);

e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.

3. Een bestemmingsplan dat voorziet in bestemmingen en regels die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines binnen de op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven herstructureringsgebieden mogelijk maken voldoet aan de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit zoals vermeld in het beleidskader wind op land (PS 15 december 2014).

4. In het kader van de bestemmingsplanprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies gevraagd over plannen met grote impact.

5. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de uitgangspunten als bedoeld in het eerste en derde lid teneinde te garanderen dat de ruimtelijke kwaliteit toeneemt."

Bij rechtsoverweging 7 e.v.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:69 a:

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Wet Luchtvaart

Artikel 8. 9:

1 Bij de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 1 °, 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken en bij de toepassing van artikel 3.3, derde lid, van die wet wordt het luchthavenindelingbesluit in acht genomen.

2 In afwijking van artikel 3.3, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht duurt de in die artikelen bedoelde aanhouding totdat een bestemmingsplan dat in overeenstemming is met het besluit in werking is getreden.

3 Bij de toepassing van artikel 8.8, eerste lid, artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a en b, van de Wet ruimtelijke ordening , en de artikelen genoemd in het eerste lid, kan van het besluit worden afgeweken indien van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu de verklaring is ontvangen dat hij tegen de afwijking geen bezwaar heeft.

4 De verklaring van geen bezwaar die betrekking heeft op het luchthavengebied kan worden geweigerd met het oog op het gebruik van het gebied als luchthaven.

5 De verklaring van geen bezwaar die betrekking heeft op het beperkingengebied kan worden geweigerd met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven.

6 Artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.

Luchthavenindelingbesluit Schiphol

Artikel 2.2. 1:

1 Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 1 zijn aangewezen, zijn geen gebouwen toegestaan, behoudens bestaand gebruik van gebouwen met een kantoorfunctie of van bedrijven.

2 Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 2 zijn aangewezen, zijn geen gebouwen toegestaan, behoudens bestaand gebruik van gebouwen met een kantoorfunctie of van bedrijven.

3 Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 3 zijn aangewezen, zijn geen gebouwen toegestaan, behoudens bestaand gebruik.

4 Op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij dit besluit met nummer 4 zijn aangewezen, zijn geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik.

5 Van bestaand gebruik als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, is sprake indien op 20 februari 2003 op de desbetreffende plaats een gebouw rechtmatig aanwezig is en overeenkomstig de bestemming wordt gebruikt, of voor 20 februari 2003 een bouwvergunning is verleend voor dit gebouw op de desbetreffende plaats, mits binnen zes maanden na die datum een begin met de werkzaamheden is gemaakt.

6 Ten aanzien van degene die op 20 februari 2003 rechtmatig gebruiker is van een woning of een woonwagen op de gronden die op de kaart in bijlage 3 van dit besluit met de nummers 1 en 2 zijn aangewezen, kan indien sprake is van bestaand gebruik als bedoeld in het vijfde lid, beëindiging van dit gebruik niet worden gevergd.

7 In afwijking van het eerste tot en met vierde lid, zijn daarin bedoelde gebouwen eveneens toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de wet.

Bij rechtsoverweging 8.2

Planregels bij het bestemmingsplan "Nieuw Calslagen 2016"

Artikel 8, lid 8. 3.1:

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen binnen de bouwvlakken aangeduid met [sba-hgiw] mag niet eerder worden afgegeven dan nadat is aangetoond dat voor deze hoofdgebouwen een binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) gegarandeerd kan worden bij een maximaal optredend geluidsniveau zoals weergegeven is de bijlage 1 behorende bij deze regels.

Bij rechtsoverweging 12.1

Planregels bij het bestemmingsplan "Nieuw Calslagen 2016"

Artikel 7, lid 7. 2.1, aanhef en onder a:

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

Artikel 8, lid 8. 2.1, aanhef en onder a:

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature