U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 7 maart 2017 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.

Uitspraak



201702694/1/V3.

Datum uitspraak: 20 april 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2017 in zaak nr. 17/5386 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2017 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.

Bij uitspraak van 28 maart 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    Grief II is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende voortvarend de uitzetting ter hand heeft genomen. Hij is in het bezit van een geldig paspoort en door eerst tien dagen na zijn inbewaringstelling met hem een vertrekgesprek te voeren is niet tijdig een aanvang gemaakt met de voorbereiding van de uitzetting, aldus de vreemdeling.

2.    Niet in geschil is dat de vreemdeling ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring beschikte over een geldig, op zijn naam gesteld, nationaal paspoort, op basis waarvan hij naar Albanië kon worden uitgezet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 december 2009, ECLI:NL:RVS:2009:53), ligt het onder die omstandigheden op de weg van de staatssecretaris bij de handelingen ter voorbereiding van de uitzetting een meer dan gebruikelijke voortvarendheid te betrachten.

    Op 16 maart 2017 is een vertrekgesprek met de vreemdeling gevoerd. Dit is een handeling die van directe betekenis is voor de uitzetting van de vreemdeling. Niet is gebleken dat de staatssecretaris vóór 16 maart 2017 zodanige handelingen heeft verricht, dan wel dat zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de staatssecretaris niet is toe te rekenen dat hij zodanige handelingen niet heeft verricht. Evenmin is gebleken dat de vreemdeling heeft geweigerd de benodigde medewerking aan zijn uitzetting te verlenen. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris, door onder deze omstandigheden eerst op de tiende dag van de inbewaringstelling een aanvang te maken met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling, onvoldoende voortvarendheid heeft betracht.

    De grief slaagt.

3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 7 maart 2017 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 7 maart 2017 tot 24 maart 2017, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.

4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2017 in zaak nr. 17/5386;

III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV.    kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 1.360,00 (zegge: dertienhonderdzestig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;

V.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.485,00 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en

mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Vonk

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2017

345.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature