U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 26 juni 2014 heeft het college aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 5.200,00.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201505367/2/A2.

Datum uitspraak: 12 april 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Boxtel,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 mei 2015 in zaak nr. 15/208 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2014 heeft het college aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 5.200,00.

Bij besluit van 9 december 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Oord, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand en het college, vertegenwoordigd door M.W.C. Heesbeen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Bij tussenuitspraak van 24 augustus 2016 in zaak nr. 201505367/1/A2 heeft de Afdeling het college opgedragen binnen dertien weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het geconstateerde gebrek in het besluit van 9 december 2014 te herstellen en de Afdeling de uitkomst mede te delen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 2 november 2016 heeft het college het besluit van

9 december 2014 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.

Op 1 december 2016 heeft [appellant] hierop gereageerd.

Op 30 december 2016 heeft het college een nadere reactie ingediend.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    [appellant] is eigenaar van het perceel met woning aan de [locatie] te Boxtel. Hij heeft verzocht om een tegemoetkoming in planschade vanwege de inwerkintreding van bestemmingsplan "Centrum Boxtel" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan), dat het mogelijk maakt om op het perceel Stationsstraat 87 op korte afstand van de perceelsgrens gebouwen ten behoeve van kantoren op te richten.

2.    Het college heeft voor het op de aanvraag te nemen besluit advies gevraagd aan Tog Nederland Zuid B.V. (hierna: Tog). In een advies van 11 juni 2014 heeft Tog een planvergelijking gemaakt tussen de mogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan en die van het voorheen geldende bestemmingsplan "Centrum" (hierna: het oude bestemmingsplan). Tog heeft geconcludeerd dat [appellant] door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan in een nadeliger positie is komen te verkeren en dat de waarde van de woning van € 490.000,00 met € 15.000,00 is gedaald naar € 475.000,00, zijnde ongeveer 3,1% van de waarde van het object vóór de planologische mutatie. Nu artikel 6.2, tweede lid, van de Wro op de aanvraag van toepassing is, valt een deel van de schade onder het normaal maatschappelijk risico en resteert een tegemoetkoming van € 5.200,00, aldus het advies.

    Het college heeft dit advies aan het besluit van 26 juni 2014 ten grondslag gelegd. Bij besluit op bezwaar van 9 december 2014 heeft het college het besluit van 26 juni 2014 gehandhaafd.

    In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het standpunt van het college gevolgd.

Tussenuitspraak

3.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de taxatie van Tog, vervat in het advies van Tog, niet of niet zonder meer aan de besluitvorming ten grondslag mocht leggen. De Afdeling heeft daartoe overwogen dat de conclusie van Tog, dat de indeling in de schadecategorie "lichte schade" tot "middelzware schade" recht doet aan het geconstateerde nadeel en dat de waardevermindering van 3,1% in verhouding staat tot het planologische nadeel, een nadere toelichting behoeft.

Hoger beroep

4.    Gelet op de tussenuitspraak is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 9 december 2014 gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen.

Nader advies Tog en besluit van 2 november 2016

5.    Het college heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak Tog verzocht om een nader advies uit te brengen.

    In haar advies van 24 oktober 2016 heeft Tog vermeld dat door de mogelijkheid om bedrijfsgebouwen op te richten het uitzicht vanuit de woning en de tuin van [appellant] aanzienlijk is afgenomen. Voorts is de privacy van [appellant] aangetast door de mogelijkheid om direct grenzend aan het perceel van [appellant] een kantoorgebouw op te richten tot een bouwhoogte van maximaal 10 m, waardoor vanuit één extra bouwlaag respectievelijk twee extra bouwlagen zicht in de richting van het perceel van [appellant] ontstaat. Daarnaast leidt de verruiming van de bouwmogelijkheden tot een beperkte toename van de schaduwwerking en/of vermindering van de zonlichttoetreding en een beperkte toename van de overlast. In dit advies heeft Tog voorts te kennen gegeven dat zij haar eerdere conclusie, dat de waardevermindering van € 15.000,00 in verhouding staat tot het geconstateerde nadeel, handhaaft.

    Het college heeft dit advies ten grondslag gelegd aan het besluit van 2 november 2016 en bij dit besluit het eerdere besluit van

9 december 2014 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.

6.    Het besluit van 2 november 2016 wordt gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, geacht onderwerp te zijn van dit geding.

Beroep tegen het besluit van 2 november 2016

7.    [appellant] heeft, onder verwijzing naar een advies van Langhout en Wiarda van 23 november 2016, naar voren gebracht dat het college ook het nadere advies van Tog niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het nadere besluit, omdat ook dat advies gebreken vertoont. In het advies van 23 november 2016 heeft Langhout te kennen gegeven dat hij de conclusie in zijn eerdere advies, dat de waarde van de woning van € 490.000,00 met € 35.000,00 is gedaald naar € 455.000,00, handhaaft.

7.1.    In het nadere advies verwijst Tog - in lijn met haar eerdere advies - naar een categorie-indeling met controlepercentages. Volgens deze categorie-indeling correspondeert "lichte planschade" met schade in de categorie 1-3%, "middelzware planschade" met de categorie 4-7% en "zware planschade" met de categorie 7-10%. De planschade moet als "lichte planschade" worden aangemerkt ingeval zich één of twee schadefactoren in niet al te ingrijpende mate voordoen en als "middelzwaar" ingeval zich meer dan enkele schadefactoren voordoen waarvan ten minste één in dominante mate. Tog concludeert - evenzeer in lijn met haar eerdere advies - dat de indeling van de planschade in de categorie "lichte" tot "middelzware" planschade recht doet aan het geconstateerde nadeel van € 15.000,00, nu er vier schadefactoren zijn en niet één van deze schadefactoren zich in dominante mate voordoet.

7.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft Tog ook met het nadere advies niet inzichtelijk gemaakt waarom de indeling van de planschade in de categorie "lichte" tot "middelzware" planschade recht doet aan het geconstateerde nadeel. Volgens de door Tog gehanteerde categorie-indeling correspondeert een percentage van 3,1 immers niet met de categorie "lichte" tot "middelzware planschade", maar met de categorie "lichte planschade", terwijl volgens dezelfde categorie-indeling planschade slechts kan worden aangemerkt als "lichte planschade" ingeval zich één of twee schadefactoren in niet al te ingrijpende mate voordoen. Tog heeft ook in het nadere advies geconcludeerd dat er hier vier schadefactoren zijn, waarvan slechts twee schadefactoren zijn aan te merken als "in niet al te ingrijpende mate". Derhalve is ook met het nadere advies niet inzichtelijk gemaakt waarom de waardevermindering van € 15.000,00 in verhouding staat tot het geconstateerde nadeel.

7.3.    Gelet op het voorgaande heeft het college met het besluit van 2 november 2016 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet hersteld.

Conclusie

8.    Het beroep van rechtswege van [appellant] tegen het besluit van

2 november 2016 is gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb .

Definitieve geschilbeslechting

9.    Nu het college de gelegenheid heeft gehad om het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen, maar dit niet heeft gedaan, ziet de Afdeling aanleiding om het geschil definitief te beslechten. Daarvoor wordt mede in aanmerking genomen dat reeds door twee deskundigen adviezen zijn uitgebracht en dat uit deze adviezen blijkt dat slechts verschil van inzicht bestaat over de hoogte van het geconstateerde nadeel. Zij acht het, mede gelet op het relatief geringe verschil tussen de taxaties in de adviezen, niet opportuun om met toepassing van artikel 8:47, eerste lid, van de Awb , een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek.

    De Afdeling stelt, ex aequo et bono, de hoogte van de planschade vast op € 25.000,00. De Afdeling overweegt daartoe als volgt. Gelet op het hiervoor in 7.1 en 7.2 overwogene, kan de conclusie van Tog, dat de waardevermindering moet worden vastgesteld op € 15.000,00, niet of niet zonder meer worden gevolgd. Naar het oordeel van de Afdeling ligt het, gelet op de conclusie van Tog dat zich hier vier schadefactoren voordoen, waarvan aan twee schadefactoren meer gewicht moet worden toegekend dan aan de andere twee, en gelet op de door haar gehanteerde categorie-indeling, voor de hand dat zij de waardevermindering had vastgesteld op een bedrag tussen € 19.600,00 en € 34.300,00. Daar staat tegenover dat ook de conclusie van Langhout, dat de waardevermindering moet worden vastgesteld op € 35.000,00, niet zonder meer kan worden gevolgd. Langhout heeft in zijn adviezen de aantasting van de situeringswaarde door toename van de bouwmassa als zelfstandige schadefactor aangemerkt en op grond daarvan geconcludeerd dat zich vijf of meer planschadefactoren voordoen. Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in de tussenuitspraak is het niet aannemelijk geworden dat de toename als een in aanmerking te nemen zelfstandige schadefactor bij de planvergelijking had moeten worden betrokken.

10.    Gelet op het voorgaande zal de Afdeling het besluit van 26 juni 2014 herroepen. Nu geen verschil van inzicht bestaat over de invulling van het normaal maatschappelijk risico als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening , zal de Afdeling met toepassing van het tweede lid de tegemoetkoming vaststellen op € 15.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontvangst van de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade tot aan de dag van algehele voldoening, voor zover het college nog niet heeft betaald. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.

Proceskosten

11.    Van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

12.    [appellant] heeft verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte deskundigenkosten in beroep en hoger beroep. Hij heeft verwezen naar een viertal nota’s van Langhout, die zien op de kosten van het advies van 20 februari 2015, dat door hem in beroep is overgelegd, de kosten van een nader advies, dat door hem in hoger beroep is overgelegd en de kosten van een nader advies, dat naar aanleiding van het nadere besluit op bezwaar van 2 november 2016 is overgelegd. Uit deze nota’s blijkt dat de deskundigenkosten neerkomen op een totaalbedrag van € 2.722,50.

12.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582), worden indien een tegemoetkoming in planschade wordt toegekend, aan de aanvrager, op diens verzoek, de kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand vergoed, voor zover die kosten redelijkerwijs zijn gemaakt.

    De kosten van de adviezen van Langhout komen voor vergoeding in aanmerking, omdat [appellant] deze adviezen heeft laten opstellen om aan te tonen dat aan de adviezen van Tog gebreken kleven en dat het oordeel van de rechtbank niet juist is. Voor de vergoeding van de kosten van het opstellen van een deskundigenrapport hanteert de Afdeling een forfaitair bedrag van € 75,00 per uur. Uit de nota’s kan worden afgeleid dat in totaal 18 uur aan de adviezen is besteed. De Afdeling acht dit redelijk. Het te vergoeden bedrag voor het opstellen van de adviezen van Langhout bedraagt derhalve in totaal € 1.350,00.

13.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van deze kosten en tot vergoeding van de kosten van een door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 mei 2015 in zaak nr. 15/208;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel van 9 december 2014, kenmerk GC14.37820;

V.    verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 2 november 2016, kenmerk GC14.00701, gegrond;

VI.    vernietigt dat besluit;

VII.    herroept het besluit van 26 juni 2014, kenmerk GC14.00701;

VIII.    stelt de hoogte van de tegemoetkoming in planschade vast op

€ 15.200,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de ontvangst van de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade tot aan de dag van algehele voldoening voor zover dat bedrag nog niet of niet geheel is voldaan;

IX.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

X.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boxtel tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.577,50 (zegge: drieduizend vijfhonderdzevenenzeventig euro en vijftig cent), waarvan € 2.227,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

XI.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Boxtel aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 413,00 (zegge: vierhonderddertien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.

w.g. Polak    w.g. Koster

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017

710-680.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature