U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 11 februari 2014 heeft de minister [appellante] een boete van € 90.000,00 opgelegd.

Uitspraak



201503085/1/A3.

Datum uitspraak: 13 april 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 maart 2015 in zaak nr. 14/8725 in het geding tussen:

[appellante]

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2014 heeft de minister [appellante] een boete van € 90.000,00 opgelegd.

Bij besluit van 4 augustus 2014 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door [algemeen directeur], bijgestaan door mr. A.B. van Rijn, advocaat te Leiden, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.W.J. Crommelin, S. de Haan en H. Wolter, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op 25 juni 2013 hebben inspecteurs een controle uitgevoerd op de bouwlocatie bij het [locatie] te Rotterdam. Op grond van het resultaat van die controle heeft de minister [appellante] de bij het bestreden besluit gehandhaafde boete opgelegd.

Aan dat besluit heeft de minister ten grondslag gelegd dat bij die controle is vastgesteld dat werknemers van [appellante] werkzaamheden verrichtten die bestonden uit het aanbrengen van brandwerende coating in een technische schacht in de middenkern van het gebouw en rondom de kern boven het verlaagde plafond. Rondom de doorvoeringen was koord aangebracht waarvan na analyse is gebleken dat dit meer dan 60% chrysotiel bevatte. Dat is asbest als bedoeld in artikel 4.37 van het Arbeidsomstandighedenbesluit . De minister is ervan uitgegaan dat bij die werkzaamheden de concentratie asbest in de lucht zo hoog was dat de grenswaarde van één vezel per m3 werd overschreden. De werkzaamheden vallen in risicoklasse 3 als bedoeld in artikel 4.53a van het Arbeidsomstandighedenbesluit . [appellante] had voor aanvang van de werkzaamheden geen schriftelijke melding van de werkzaamheden gedaan bij de toezichthouder en geen schriftelijk werkplan opgesteld. Verwijderde en beschadigde restanten van het asbesthoudende koord zijn bij elkaar geveegd en samen met ander afval in vuilniszakken gedaan. Tijdens de werkzaamheden droegen de werknemers geen adembeschermingsmiddelen en werd de verspreiding van stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen buiten de ruimten waar de werkzaamheden plaatsvonden niet voorkomen. Nadat het asbesthoudende koord was verwijderd heeft de projectleider van [appellante], [projectleider], een monster van het koord genomen en dat laten analyseren. Op 18 juni 2013 kwam vast te staan dat het koord asbesthoudend materiaal bevatte. [projectleider] heeft daarop de werkwijze aangepast en de werknemers geïnstrueerd verder te gaan met hun werkzaamheden. Nadat het asbesthoudende koord was verwijderd en voordat werd begonnen met het aanbrengen van de brandwerende coating, werd geen eindbeoordeling uitgevoerd. Verder werd het aanwezige asbest niet dan wel werden alle aanwezige asbesthoudende materialen niet verwijderd. [appellante] was niet in het bezit van het certificaat asbestverwijdering. De werkzaamheden werden niet verricht door een persoon die in het bezit was van een certificaat voor het toezicht houden op het werken met asbest. De werkzaamheden werden niet verricht door een persoon die in het bezit was van een certificaat van vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest. Aldus heeft [appellante] de artikelen 4.45, eerste lid, gelezen in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder d, 4.47c, eerste lid, 4.48a, eerste en tweede lid, onder a en c, 4.48a, vierde lid, 4.50, eerste lid, 4.51a, eerste lid, 4.54a, eerste lid, 4.54d, eerste lid, 4.54d, vijfde lid, en 4.54d, zevende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit overtreden, aldus de minister in het in beroep bestreden besluit. Volgens dat besluit zijn de boetebedragen die in de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (hierna: de Beleidsregel) zijn opgenomen bij de verschillende overtredingen evenredig, is de opgelegde boete van € 90.000,00 proportioneel en is niet gebleken van omstandigheden die aanleiding geven de boete te matigen.

2. In een bijlage zijn de relevante bepalingen uit het Arbeidsomstandighedenbesluit opgenomen, alsmede de relevante onderdelen uit de Beleidsregel.

In de Beleidsregel zijn verschillende boetecategorieën vervat. Per bepaling is in de bijlage bij die Beleidsregel vermeld wat welke boetecategorie bij overtreding van die bepaling behoort. Die bedragen vormen het uitgangspunt voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes voor bedrijven of instellingen met 500 of meer werknemers. Die bedragen worden vervolgens aangepast naar de omvang van de onderneming, door een percentage van het boetenormbedrag te gebruiken naar gelang de omvang van de onderneming. Die omvang wordt bepaald aan de hand van het aantal werknemers. Vervolgens zijn een aantal factoren die leiden tot verhoging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. Zo wordt bij een zware overtreding het boetenormbedrag met twee vermenigvuldigd. Of een overtreding een zware overtreding is, is eveneens aangegeven in voormelde bijlage bij de Beleidsregel.

[appellante] had ten tijde van de overtreding 181 werknemers in dienst.

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister een onredelijk hoge boete heeft opgelegd. De bedragen die bij de verscheidene overtreden bepalingen zijn vermeld in de Beleidsregel zijn onredelijk hoog. De boete voor overtreding van bijvoorbeeld artikel 4.54d, eerste, vijfde of zevende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit was bij invoering van die bepaling op 9 augustus 2006 per overtreding € 900,00. Die werd reeds voor het beboetbaar worden van die bepaling verhoogd naar € 1.800,00, bij besluit van 10 januari 2012 wederom verhoogd naar € 3.600,00 door die als ernstige overtreding aan te merken en bij besluit van 27 november 2012 met de invoering van de Beleidsregel opnieuw verhoogd naar € 27.000,00. Voor een onderneming als van haar omvang bedroeg de boete voor overtreding van artikel 4.54d, eerste, vijfde en zevende lid tezamen, op 1 september 2006 € 1.200,00, op 1 januari 2007 € 2.160,00, op 1 januari 2008 € 3.240,00, op 1 februari 2012 € 6.480,00 en op 1 januari 2013 € 48.600,00. De verhoging van de boetenormbedragen per 1 januari 2013 mist een toereikende motivering, in ieder geval voor zover het overtreding van artikel 4.54d, eerste, vijfde of zevende lid betreft.

Verder heeft de rechtbank volgens [appellante] miskend dat de minister de Beleidsregel onjuist heeft toegepast. Hij had de boete moeten matigen. Van het gebouw waarin de werkzaamheden werden uitgevoerd was in de Basisadministratie gebouwen (hierna: BAG) niet vermeld dat het voor 1994 was gebouwd, zodat zij er ook niet op bedacht had kunnen zijn dat er mogelijk asbest in het gebouw aanwezig was. Gelet op artikel 4.54b, aanhef en onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit bestond voor haar dan ook geen inventarisatieplicht, aldus [appellante]. Van haar kon dan ook niet worden verlangd dat zij vooraf de werkzaamheden in dat gebouw zou melden en een werkplan zou opstellen. De rechtbank heeft ook ten onrechte overwogen dat een bedrijf als [appellante] met asbesthoudende producten rekening moest houden. Zij verricht klein installatiewerk en voert geen bouw- of sloopwerkzaamheden uit. Zij is onderaannemer voor een zeer beperkt aantal uren en is in haar lange bestaan ook niet eerder op deze wijze met asbest in aanraking gekomen. Verder is de rechtbank eraan voorbij gegaan dat [appellante] een cumulatie van afzonderlijk beboetbare overtredingen is tegengeworpen waarbij volgende overtredingen ten dele onvermijdelijk voortvloeiden uit eerdere overtredingen. Dit had een opeenstapeling van boetes als gevolg, aldus [appellante]. Het totaalbedrag van die boetes is disproportioneel en gaat ver voorbij hetgeen als afschrikwekkend kan worden beschouwd.

3.1. [appellante] heeft de feiten en omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd niet betwist.

Uit het boeterapport volgt dat werknemers van [appellante] brandwerende coating aan het aanbrengen waren in de kern van het gebouw en rondom de kern boven het verlaagde plafond. De werkzaamheden waren gestart op de 24e verdieping. Ten tijde van de inspectie werkten de werknemers van [appellante] op de tiende en negende verdieping. Rondom de kern was het systeemplafond gedeeltelijk verwijderd. Buiten de kern van het gebouw lagen buizen en rondom die buizen lag asbestverdacht koord. Werknemers van [appellante] hebben verklaard dat dit koord ook door hen was gezien op de roostervloeren in de kern en op andere plekken in het gebouw. Een werknemer heeft tegenover de [inspecteurs] verklaard dat zij dit hadden besproken met hun leidinggevende, [projectleider]. Hij had een deel van het asbesthoudende koord meegenomen en dat laten testen. Uit de test bleek dat het koord asbest bevatte. Dat was op 18 juni 2013. Vervolgens was de werkwijze aangepast. De werknemers van [appellante] en van andere bedrijven die ook in het gebouw werkzaamheden uitvoerden hebben doorgewerkt nadat was vastgesteld dat asbest in het gebouw aanwezig was. Voorafgaand aan de

werkzaamheden was ook geen asbestinventarisatie uitgevoerd of een risicobeoordeling gemaakt.

Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat [appellante] niet de nodige maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat haar werknemers met asbest in aanraking zouden komen. Zij heeft niet een risico-inventarisatie en -evaluatie uitgevoerd naar onder andere de mogelijke aanwezigheid van asbest. De rechtbank heeft in dat verband terecht overwogen dat de omstandigheid dat in de BAG niet is vermeld dat het gebouw voor 1994 is gebouwd, niet leidt tot het oordeel dat de minister heeft miskend dat de overtredingen [appellante] minder te verwijten zijn. Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft zij dat register niet voor aanvang van de werkzaamheden geraadpleegd. [appellante] heeft dus niet geïnventariseerd of zij aanvullende maatregelen diende te nemen, mocht de mogelijke aanwezigheid van asbest blijken. [appellante] heeft dus niet al het mogelijke gedaan om het risico te verkleinen dat haar werknemers met asbest in aanraking komen. Ook de aard van het bedrijf biedt geen grond voor matiging. Haar werknemers hebben zelf verklaard dat bij de werkzaamheden ook materialen werden verwijderd. Daarnaast werd asbest in het verleden veelvuldig toegepast op brandgevaarlijke plekken. Zoals de rechtbank heeft overwogen is [appellante] gespecialiseerd in brandpreventie, zodat van haar mocht worden verwacht dat zij daarvan en van de regelgeving inzake werken met asbest op de hoogte was.

Verder heeft [appellante] de werkzaamheden niet stilgelegd toen haar op 18 juni 2013 bekend werd dat in het gebouw asbest aanwezig was. De werkzaamheden zijn pas stilgelegd toen de inspecteurs het gebouw bezochten op 25 juni 2013 en zij bevalen de werkzaamheden te staken. Aldus hebben werknemers van [appellante] en van andere bedrijven die ook in het gebouw werkzaamheden uitvoerden een week in het gebouw werkzaamheden uitgevoerd terwijl bekend was dat daar asbest aanwezig was en zijn zij een week lang blootgesteld aan asbest. Dit alles leidt tot de conclusie dat [appellante], nadat de aanwezigheid van asbest door haar was ontdekt, haar werknemers willens en wetens heeft blootgesteld aan de zeer ernstige gezondheidsrisico’s die verbonden zijn aan de omgang met asbest zonder dat daarbij de vereiste voorzorgen zijn genomen. [appellante] treft hiervoor een zwaar verwijt.

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 april 2015 in zaak nr. 201402506/1/A3) hebben de betrokken overtredingen van de regelgeving over asbest, vervat in de paragrafen 3, 4 en 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, niet alle een vergelijkbare strekking en hebben zij niet betrekking op dezelfde gedragingen of nalatigheden. Zo ziet artikel 4.45 op preventie, artikel 4.47 c op het toezicht houden op de naleving van de asbestbepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit, de artikelen 4.48 a, 4.50 en 4.54a op de bescherming van werknemers en artikel 4.54d, eerste, vijfde en zevende lid, op de deskundigheidseisen van achtereenvolgens het asbestverwijderingsbedrijf, de toezichthouder en degene die het asbest verwijdert. Reeds omdat de betrokken overtredingen niet alle een gelijke strekking hebben, is geen sprake van soortgelijke overtredingen. Daarom is de cumulatie van de boetes niet om die reden onevenredig.

3.3. Gelet op alle omstandigheden die hiervoor onder 2.1 en 2.2 uiteen zijn gezet, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de boete van € 90.000,00 die de minister [appellante] heeft opgelegd, passend en geboden is. De door [appellante] gestelde omstandigheid dat het boetebeleid er in algemene zin toe leidt dat onevenredig zware boetes kunnen worden opgelegd, kan háár niet baten nu haar een zwaar verwijt treft. De voorliggende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, is de opgelegde boete, zoals hiervoor is uiteengezet, passend en geboden. De vraag of toepassing van het boetebeleid in andere, thans niet-voorliggende gevallen, zou leiden tot een onevenredig zware bestraffing kan in deze procedure in het midden blijven.

Het betoog faalt.

4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister de boete had moeten matigen, omdat niet vaststond dat de besmetting met asbest door haar is veroorzaakt of dat zij verantwoordelijk was voor het koord met asbest dat in een vuilniszak op de negende verdieping is aangetroffen. Op grond van de vondst van dat koord is haar een boete opgelegd.

4.1. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellante] desgevraagd te kennen gegeven dat zij niet bestrijdt dat zij de overtredingen die hiervoor onder 1 zijn genoemd heeft begaan, maar dat dit betoog alleen ziet op matiging van de opgelegde boete. Nu [appellante] niet bestrijdt dat zij voornoemde overtredingen heeft begaan, staan die in rechte vast. Daarom bestaat geen aanleiding de boete te matigen omdat niet zeker zou zijn dat zij die overtredingen heeft begaan.

Het betoog faalt.

5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de hoogte van de boete niet past bij een eerste overtreding. [appellante] voelt zich behandeld als recidivist. Uit de toelichting bij de besluiten van 10 januari en 27 november 2012 volgt dat het handhavingsbeleid voornamelijk is gericht op malafide bedrijven. [appellante] is geen malafide bedrijf. Zij is per ongeluk in aanraking gekomen met asbest en keurt de kwalificatie van haar als malafide asbestsaneerder in het persbericht van de minister van 17 maart 2014 af. Hoewel haar naam er niet in wordt genoemd, is dat bericht tot haar te herleiden. Aldus heeft de minister door "naming and shaming" een extra sanctie opgelegd die in strijd is met de onschuldpresumptie. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister ook om die reden een lagere boete had moeten opleggen. Verder heeft zij geen voordeel gehad bij de overtreding, heeft zij volledig meegewerkt aan het onderzoek en heeft zij openheid van zaken gegeven. Daarnaast hadden de inspecteurs te kennen gegeven dat haar een boete van € 5.000,00 tot € 10.000,00 zou worden opgelegd. Die mededeling is gedaan in het kader van een punitieve sanctie. Daarom kon zij er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de boete die haar zou worden opgelegd die hoogte zou hebben.

5.1. Ingevolge artikel 34, vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet verhoogt de op grond van het eerste lid aangewezen ambtenaar onverminderd het derde en vierde lid de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het tiende lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.

Had de minister [appellante] als recidivist behandeld, dan had hij haar een nog hogere boete opgelegd.

5.2. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het boetebedrag had moeten worden gematigd wegens het persbericht van de minister van 17 maart 2014. [appellante] is niet onevenredig benadeeld in verhouding tot het algemeen belang dat met publicatie van het persbericht was gediend. De boete die de minister heeft opgelegd, houdt in rechte stand en [appellante] is publiekelijk terecht als overtreder afgeschilderd. Voorts heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het persbericht.

Dat [appellante] geen voordeel heeft behaald bij de overtredingen, leidt evenmin tot voornoemd oordeel. De wettelijke regelingen over de arbeidsomstandigheden zien op de veiligheid voor werknemers en in een aantal gevallen van derden en beogen niet financieel voordeel te voorkomen. De omstandigheid dat [appellante] volledig aan het onderzoek heeft meegewerkt en openheid van zaken heeft gegeven, leidt ook niet tot het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de opgelegde boete diende te worden gematigd. Die omstandigheden staan los van de ernst van de overtreding.

5.3. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat zij er vanuit mocht gaan dat haar een boete van ten hoogste € 10.000,00 zou worden opgelegd. De minister heeft ter zitting van de Afdeling weersproken dat de inspecteurs die toezegging hebben gedaan. Volgens de minister geven inspecteurs te kennen dat zij niet bevoegd zijn een boete op te leggen en dus ook niet de hoogte ervan bepalen en geven zij desgevraagd alleen voorlichting over de Beleidsregel. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteurs tegenover haar wel zo’n toezegging hebben gedaan. Hier komt bij dat de inspecteurs niet bevoegd zijn tot oplegging van een boete, zodat [appellante] ook daarom geen gerechtvaardigd vertrouwen zou kunnen ontlenen aan zulke uitlatingen van inspecteurs. Dat het in dit geval om een punitieve sanctie gaat, maakt dat niet anders. Dat verandert immers niets aan de bevoegdheid van de inspecteurs.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. R.J. Koopman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.

w.g. Vlasblom w.g. Reuveny

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2016

622.

Bijlage wettelijk kader

Arbeidsomstandighedenbesluit

Artikel 4.45. Preventieve maatregelen

1. De concentratie van asbestvezels in de lucht wordt zo laag mogelijk onder de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.46, gehouden.

2. Ter naleving van het eerste lid worden de volgende maatregelen genomen:

a. de werkmethoden zijn zo ingericht dat er geen asbeststof wordt geproduceerd of indien dat technisch niet mogelijk is, dat geen asbeststof in de lucht vrijkomt;

b. gebouwen, installaties en uitrustingen die dienen voor het toepassen of het bewerken van asbest of van asbesthoudende producten worden doeltreffend en regelmatig gereinigd en onderhouden;

c. asbest, een asbesthoudend product en een product waaruit asbeststof vrijkomt worden opgeborgen en vervoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking;

d. afvalstoffen, ontstaan als gevolg van het toepassen of bewerken van asbest of van asbesthoudende producten, worden zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, voorzien van een etiket met de duidelijke en goed leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevat.

3. Artikel 4.20, vierde lid, voorzover het de beschikbaarheid van douches betreft, is niet van toepassing indien de concentratie van asbestvezels in de lucht is ingedeeld in risicoklasse 1.

Artikel 4.47 c. Melding

1. Uiterlijk twee dagen voor aanvang van de werkzaamheden wordt door de werkgever melding gedaan aan een daartoe aangewezen toezichthouder. Deze melding bevat tenminste een beknopte beschrijving van:

a. de plaats waar de werkzaamheden worden verricht;

b. de soorten en hoeveelheden asbesthoudende producten;

c. de werkzaamheden die met asbest of asbesthoudende producten worden verricht, de werkmethoden alsmede de indeling van de concentraties asbestvezels in de lucht in een risicoklasse;

d. het aantal betrokken werknemers;

e. de datum en het tijdstip waarop de werkzaamheden aanvangen, alsmede de duur ervan;

f. de maatregelen die zullen worden getroffen om blootstelling van werknemers aan asbest te beperken.

2. Telkens wanneer een verandering in de arbeidsomstandigheden kan leiden tot een aanzienlijke toename van de blootstelling aan asbeststof of asbesthoudende producten, wordt een nieuwe melding gedaan.

3. De op grond van het eerste en tweede lid gemelde gegevens kunnen worden ingezien door de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, door de belanghebbende werknemers.

4. Artikel 4.54b, met uitzondering van onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.48 a. Aanvullende maatregelen

1. Indien, gelet op de aard van de werkzaamheden, overschrijding van een grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, kan worden verwacht ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers.

2. Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval:

a. het ter beschikking stellen en het verplichten te dragen van passende ademhalingsapparatuur en andere persoonlijke beschermingsmiddelen;

b. het aanbrengen van waarschuwingsborden die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde, ter aanduiding dat een overschrijding van een in artikel 4.46 genoemde grenswaarde kan worden verwacht;

c. het voorkomen van de verspreiding van stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen buiten de ruimten waar de werkzaamheden plaatsvinden.

3. De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel kenbaar te maken over de maatregelen, bedoeld in het eerste lid.

4. Voordat wordt aangevangen met andere werkzaamheden, wordt respectievelijk worden het aanwezige asbest dan wel de aanwezige asbesthoudende producten verwijderd, behalve wanneer dit voor de werknemers een groter gevaar voor de veiligheid en gezondheid zou inhouden.

Artikel 4.50. Werkplan

1. Voordat wordt aangevangen met de werkzaamheden wordt door de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, een schriftelijk werkplan opgesteld dat doeltreffende, op de specifieke situatie van de betreffende arbeidsplaats toegespitste, maatregelen bevat ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers.

2. Indien een inventarisatierapport als bedoeld in artikel 4.54a, derde lid, is opgesteld, worden de resultaten van dat rapport opgenomen in het werkplan.

3. In het werkplan wordt voorgeschreven dat de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, zich ervan vergewist dat na de eindbeoordeling, bedoeld in artikel 4.51a, er geen risico’s van bloostelling aan asbest of asbesthoudende producten meer zijn.

4. In het werkplan worden de volgende gegevens opgenomen:

a. een beschrijving van de maatregelen, bedoeld in de artikelen 4.1c, eerste lid, aanhef en onderdelen d en h, 4.7, derde lid, onderdelen b, c en e, 4.18, 4.19, aanhef en onderdelen b en c, 4.20, eerste tot en met vierde lid, 4.45, eerste en tweede lid, onderdelen a, b, en d, 4.48a, tweede en vierde lid, en 4.51.

b. een beschrijving van de aard, duur en plaats van de werkzaamheden alsmede van de werkmethode;

c. een beschrijving van de werktuigen, machines, toestellen en overige hulpmiddelen die bij de werkzaamheden worden gebruikt;

d. de namen van de werknemers en personen, bedoeld in artikel 4.54 d, vijfde en zevende lid.

5. De werkzaamheden worden overeenkomstig het opgestelde werkplan uitgevoerd.

6. Het werkplan of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan de toezichthouder.

Artikel 4.51 a. Eindbeoordeling

1. Na de werkzaamheden wordt na reiniging van de arbeidsplaats en voordat met andere werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats in een binnenruimte een eindbeoordeling uitgevoerd waarbij de monsterneming wordt uitgevoerd door een persoon als bedoeld in artikel 4.47, zevende lid, en de monsteranalyse door een laboratorium als bedoeld in artikel 4.47, achtste lid.

2. De eindbeoordeling, bedoeld in het eerste lid, betreft een visuele inspectie gevolgd door een eindmeting, teneinde vast te stellen of de concentratie van asbestvezels in de lucht lager is dan 10.000 vezels per kubieke meter, uitgaande van een referentieperiode van ten minste twee uur.

3. Na de werkzaamheden wordt na reiniging van de arbeidsplaats en voordat met andere werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats in de buitenlucht door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust een visuele inspectie uitgevoerd, waarbij is vastgesteld dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel waarneembaar is.

4. Indien de werkzaamheden in de buitenlucht betrekking hebben op asbesthoudende grond, wordt na het beëindigen van die werkzaamheden door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust, een visuele inspectie uitgevoerd op de aanwezigheid van asbest teneinde vast te stellen dat de concentratie asbest niet hoger is dan honderd milligram per kilogram droge stof als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van het Productenbesluit asbest .

5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de monsterneming, bedoeld in het eerste lid, de eindmeting, bedoeld in het tweede lid, en de visuele inspectie, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid.

Artikel 4.54 a. Asbestinventarisatie

1. In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, wordt de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig ge ïnventariseerd voordat wordt aangevangen met de volgende werkzaamheden:

a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;

b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a;

c. het opruimen van asbest of asbesthoudende producten die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen.

2. Op grond van de inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, wordt in het kader van de risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2, door het bedrijf, bedoeld in het vierde lid, bepaald in welke risicoklasse als bedoeld in de artikelen 4.44, 4.48 of 4.53a de werkzaamheden vallen.

3. De resultaten van de inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, en de indeling in een risicoklasse, bedoeld in het tweede lid, worden opgenomen in een inventarisatierapport.

4. De inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, en het inventarisatierapport, bedoeld in het derde lid, worden uitgevoerd, onderscheidenlijk opgesteld, door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestinventarisatie dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

5. Een afschrift van het inventarisatierapport wordt verstrekt aan het bedrijf dat asbest verwijdert.

6. Het certificaat asbestinventarisatie of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan de toezichthouder.

Artikel 4.54 d. Deskundigheid bij het werken met asbest

1. De volgende werkzaamheden, indien de concentratie van asbestvezels is ingedeeld in risicoklasse 2 of 3, worden verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling:

a. de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54 a, eerste lid;

b. het reinigen van de arbeidsplaats nadat een handeling als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, onderdeel a of b, is uitgevoerd.

2. Artikel 4.54b, met uitzondering van onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing.

3. Voordat wordt aangevangen met het verwijderen van asbest is het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54a, vijfde lid, in het bezit van een afschrift van een inventarisatierapport als bedoeld in artikel 4. 54a, derde lid, voor zover van toepassing.

4. Bij de uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, wordt in het kader van de risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2, de indeling van de risicoklasse in het inventarisatierapport als ondergrens gehanteerd.

5. De werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

6. Bij een bedrijf als bedoeld in het eerste lid is ten minste één persoon als bedoeld in het vijfde lid werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst.

7. Voor zover de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, mede worden verricht door een andere persoon dan de persoon, bedoeld in het vijfde lid, is deze andere persoon in het bezit van een certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

8. Indien de handelingen, bedoeld in artikel 5, onderdelen e en f, van het Productenbesluit asbest betrekking hebben op werkzaamheden met asbesthoudende grond, worden deze werkzaamheden begeleid door een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne of veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid.

9. De certificaten, bedoeld in het eerste, vijfde en zevende lid, of afschriften daarvan en een afschrift van het inventarisatierapport, bedoeld in artikel 4.54a, derde lid, zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan de toezichthouder.

Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving

Artikel 1. Boeteoplegging

1. In deze beleidsregel wordt onderscheid gemaakt tussen drie typen overtredingen, te weten:

a. een zware overtreding (ZO), oftewel een overtreding die in de bijlage als ZO is aangemerkt en waarvoor direct een boete wordt gegeven;

b. een overtreding met directe boete (ODB), oftewel een overtreding die in de bijlage als ODB is aangemerkt en waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt gegeven; en

c. een overige overtreding (OO), oftewel een overtreding die in de bijlage als OO is aangemerkt en waarvoor eerst een waarschuwing wordt gegeven of een eis wordt gesteld en pas, nadat dezelfde of soortgelijke overtreding opnieuw wordt geconstateerd, wordt overgegaan tot boeteoplegging.

2. Hiernaast geldt in deze beleidsregel als overtreding met directe boete de overtreding die de directe aanleiding is geweest voor een arbeidsongeval als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet .

3.a. Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 33, eerste en tweede lid, en artikel 34 van de Arbeidsomstandighedenwet worden zeven categorie ën normbedragen onderscheiden, te weten:

1°. het 1e normbedrag € 340;

2°. het 2e normbedrag € 750;

3°. het 3e normbedrag € 1500;

4°. het 4e normbedrag € 3000;

5°. het 5e normbedrag € 4500;

6°. het 6e normbedrag € 9000;

7°. het 7e normbedrag € 13500;

(…)

5. De totale bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete bestaat, in geval er sprake is van meer dan één overtreding, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.

(…)

7. In de bijlage bij deze beleidsregel is per artikel, artikellid of onderdeel daarvan, dat is aangemerkt als overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet, aangegeven welk categorie normbedrag zal worden opgelegd en om welk type overtreding het gaat.

Tevens is in de bijlage aangegeven voor welke overtredingen een boete aan een werknemer kan worden opgelegd.

8. De in het derde lid genoemde normbedragen zijn uitgangspunt voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes voor bedrijven of instellingen met 500 of meer werknemers. Voor bedrijven of instellingen van geringere omvang geldt het volgende:

a. bedrijven of instellingen met minder dan 5 werknemers betalen 10 procent;

b. bedrijven of instellingen met 5 tot en met 9 werknemers betalen 20 procent;

c. bedrijven of instellingen met 10 tot en met 39 werknemers betalen 30 procent;

d. bedrijven of instellingen met 40 tot en met 99 werknemers betalen 50 procent;

e. bedrijven of instellingen met 100 tot en met 249 werknemers betalen 60 procent;

f. bedrijven of instellingen met 250 tot en met 499 werknemers betalen 80 procent.

Een al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerd normbedrag is het uitgangsbedrag voor eventuele verdere boeteberekening.

(…)

9. a. Voor de boeteberekening van overtredingen geconstateerd op locaties of in filialen, wordt als bedrijfs/instellingsgrootte het aantal werknemers van de gehele juridische eenheid gehanteerd;

b. Voor een bestuurlijke boete die wordt opgelegd aan degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn wordt voor de bedrijfsgrootte uitgegaan van het aantal vrijwilligers dat ten tijde van de overtreding werkzaam was op de locatie waar de overtreding heeft plaatsgevonden.

10. Bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete kunnen één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn en leiden tot verhoging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag:

a. bij een arbeidsongeval dat leidt tot de dood worden de boetenormbedragen van de daaraan ten grondslag liggende overtredingen vermenigvuldigd met vijf;

b. bij een arbeidsongeval dat leidt tot een blijvend letsel of een ziekenhuisopname als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet worden de boetenormbedragen van de daaraan ten grondslag liggende overtredingen vermenigvuldigd met vier;

c. in het geval van zware overtredingen (ZO), wordt het normbedrag vermenigvuldigd met twee;

d. indien meer dan tien, respectievelijk meer dan vijftig werknemers aan een niet-administratieve overtreding zijn blootgesteld wordt het normbedrag vermenigvuldigd met anderhalf, respectievelijk twee.

11. Bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete kunnen één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn en achtereenvolgens leiden tot verlaging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag:

1°. indien de werkgever aantoont dat hij de risico’s van de werkzaamheden waarbij de overtreding zich heeft voorgedaan voldoende heeft geïnventariseerd, een veilige werkwijze heeft ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van de Arbeidsomstandighedenwetgeving, deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld en de verdere nodige maatregelen heeft getroffen wordt de bestuurlijke boete gematigd met eenderde;

2°. indien de werkgever bovendien aantoont dat hij voldoende instructies heeft gegeven, wordt de bestuurlijke boete gematigd met nog eenderde; en

3°. indien de werkgever bovendien aantoont dat hij adequaat toezicht heeft gehouden, wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.

Bijlage behorend bij de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidsomstandighedenwetgeving

Leeswijzer:

In de hieronder staande tabel wordt per beboetbaar artikel van de Arboregelgeving aangegeven welke categorie boetenormbedrag van toepassing is en of op grond van dit artikel tevens een werknemersboete kan worden opgelegd. In de laatste kolom staat ZO voor zware overtreding, ODB voor een overtreding waarvoor direct een boete volgt en OO voor een overige overtreding (OO).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature