Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 22 september 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om de in de basisregistratie personen (hierna: brp) geregistreerde adresgegevens van [ex-partner] te wijzigen dan wel een aantekening van onjuistheid te plaatsen, geweigerd.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201500463/1/A3.

Datum uitspraak: 13 januari 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Tilburg,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 december 2014 in zaak nr. 14/2532 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om de in de basisregistratie personen (hierna: brp) geregistreerde adresgegevens van [ex-partner] te wijzigen dan wel een aantekening van onjuistheid te plaatsen, geweigerd.

Bij besluit van 10 maart 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.C. Hissink, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.P.A. Schutter en R. Jansen, werkzaam bij de gemeente Tilburg, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2.26 van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp) wordt omtrent de beslissing dat een opgenomen algemeen gegeven onjuist is of, indien het een gegeven over de burgerlijke staat betreft, in strijd is met de Nederlandse openbare orde, omtrent een onderzoek naar die onjuistheid of strijdigheid, alsmede omtrent de omstandigheid dat de ingeschrevene geen ingezetene meer is, een aantekening geplaatst bij de desbetreffende gegevens.

Ingevolge artikel 2.58, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisregistratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

2. [appellant] is gehuwd geweest met [ex-partner]. Zij bewoonden samen een woning aan de [locatie] te Tilburg (hierna: de woning) en waren beiden ook in de brp ingeschreven op dat adres.

Bij brief van 28 februari 2011 heeft [ex-partner] aangifte van adreswijziging gedaan. In de brp is geregistreerd dat [ex-partner] op 28 februari 2011 van adres is gewijzigd.

Bij brief van 22 augustus 2013 heeft [appellant] het college verzocht om de adresgegevens van [ex-partner] te wijzigen dan wel een aantekening van onjuistheid te plaatsen.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de adresgegevens van [ex-partner] geen [appellant] betreffende gegevens zijn als bedoeld in artikel 2.58, eerste lid, van de Wet brp . Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college terecht de dag waarop het de aangifte van adreswijziging van [ex-partner] heeft ontvangen, in de brp heeft geregistreerd. Hiertoe voert zij aan dat de rechtbank en het college een te beperkte uitleg geven aan artikel 2.58, eerste lid, van de Wet brp , aangezien de gegevens van [ex-partner] een directe weerslag op haar gegevens hebben. Doordat [ex-partner] een onjuiste aangifte van adreswijziging heeft gedaan, wordt zij door verscheidene instanties aangemerkt als samenwonend met [ex-partner], wat nadelige financiële consequenties voor haar heeft, aldus [appellant].

3.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college het verzoek van [appellant] om de ten aanzien van [ex-partner] in de brp geregistreerde datum van adreswijzing te wijzigen naar de datum waarop [ex-partner] de woning feitelijk heeft verlaten, op juiste gronden heeft afgewezen. De omstandigheid dat de adresgegevens van [ex-partner] in de periode tussen november 2009 en 28 februari 2011 overeenkomen met de adresgegevens van [appellant], betekent niet dat deze adresgegevens haar betreffende (persoons)gegevens zijn als bedoeld in artikel 2.58, eerste lid, van de Wet brp (vergelijk hetgeen de Afdeling heeft overwogen over de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in de uitspraak van 29 juni 2011 in zaak nr. 201011313/1/H3).

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan haar grond dat zij het college reeds bij brief van 7 januari 2010 heeft geïnformeerd over de omstandigheid dat [ex-partner] de woning in november 2009 heeft verlaten en het college naar aanleiding van die berichtgeving ten onrechte geen onderzoek heeft ingesteld. Dit betoog faalt. De rechtbank is immers niet aan deze grond voorbij gegaan, maar heeft overwogen dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college reeds in 2010 een onderzoek had moeten instellen naar aanleiding van de brief van [appellant], nu het college heeft betwist dat het die brief heeft ontvangen en [appellant] het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt.

5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college terecht geen aantekening van onjuistheid in de brp heeft geplaatst, aangezien niet onomstotelijk vast staat dat de in de brp ten aanzien van [ex-partner] opgenomen adresgegevens over de periode van 14 november 2009 tot en met 28 februari 2011 onjuist zijn. Hiertoe voert zij aan dat de gemachtigde van [ex-partner] in de echtscheidingsprocedure te kennen heeft gegeven dat [ex-partner] reeds in november 2009 de woning heeft verlaten. Bovendien heeft de Raad voor de Kinderbescherming, naar aanleiding van een op last van de rechtbank Zeeland-West-Brabant uitgevoerd onderzoek naar de gevolgen van het verlaten van de woning door [ex-partner], geconcludeerd dat hij de woning in november 2009 heeft verlaten. Voorts heeft [ex-partner] bij diezelfde rechtbank verklaard dat hij de woning op 14 november 2009 heeft verlaten, aldus [appellant]. Gelet op die verklaringen had het college onderzoek dienen te verrichten naar de juistheid van de ten aanzien van [ex-partner] in de brp opgenomen adresgegevens gedurende de periode van 14 november 2009 tot en met 28 februari 2011, aldus [appellant].

5.1. Gegevens in de brp moeten betrouwbaar en duidelijk zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens of het plaatsen van een aantekening van onjuistheid bij bepaalde gegevens zal, gelet op het systeem van de Wet brp, onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn (vergelijk hetgeen de Afdeling heeft overwogen over de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in de uitspraak van 21 maart 2012 in zaak nr. 201106835/1/A3).

Hier betreft het een verzoek om het plaatsen van een aantekening bij gegevens van een ander. Indien de verzoeker gemotiveerd concrete aanknopingspunten heeft aangedragen die gerede twijfel zaaien met betrekking tot de juistheid van de in de brp opgenomen gegevens van een ander, dient het college de juistheid van die gegevens te onderzoeken. Vergelijk 3.1 van de uitspraak van 4 juni 2014 in zaak nr. 201310041/1/A3.

Vaststaat dat [ex-partner] in een procedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant de verklaring van [appellant] heeft bevestigd dat hij tussen 14 november 2009 en 28 februari 2011 op verschillende adressen heeft gewoond maar daar niet ingeschreven is geweest. Vergelijk 5.2 van de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2015 in het hoger beroep van [appellant] in zaak nr. 201406469/1/A2. De verklaringen van [appellant] en [ex-partner], voormalig echtgenoten, zijn onvoldoende zwaarwegend om het oordeel van de rechtbank dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet onomstotelijk vaststaat dat de adresgegevens van [ex-partner] in voornoemde periode onjuist in de brp zijn vermeld, met succes te kunnen aanvechten. De verklaringen zijn, gelet op het feit dat ze geen steun vinden in geobjectiveerde gegevens over de verblijfplaats van [ex-partner] in de bewuste periode, evenmin voldoende om gerede twijfel te zaaien over de juistheid van de in de brp ten aanzien van hem opgenomen adresgegevens. Het college heeft derhalve in redelijkheid kunnen afzien van een onderzoek naar de juistheid van voornoemde adresgegevens. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien te oordelen dat het college niet heeft kunnen afzien van het plaatsen van een aantekening van onjuistheid in de brp bij de adresgegevens van [ex-partner].

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Zegveld

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016

43-816.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature