Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 18 november 2013 heeft de minister het aan [vergunninghouder] door de inspecteurs van de Arbeidsinspectie mondeling gegeven bevel tot stillegging van werkzaamheden op schrift gesteld.

Uitspraak



201409295/1/A3.

Datum uitspraak: 6 januari 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 oktober 2014 in zaak nr. 14/643 in het geding tussen:

[appellante]

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2013 heeft de minister het aan [vergunninghouder] door de inspecteurs van de Arbeidsinspectie mondeling gegeven bevel tot stillegging van werkzaamheden op schrift gesteld.

Bij besluit van 17 februari 2014 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 15 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting van 15 oktober 2015, waar partijen niet zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op dinsdag 12 november 2013 hebben inspecteurs van de Arbeidsinspectie een inspectie uitgevoerd op de arbeidsplaats bij het bedrijfspand inclusief woonruimten gelegen aan de [locatie] in [plaats]. Geconstateerd werd dat er werkzaamheden aan het pand werden uitgevoerd terwijl daar nog asbesthoudende producten aanwezig waren. De arbeidsinspecteurs hebben mondeling bevolen dat de werkzaamheden binnen het pand niet mochten worden voortgezet in verband met ernstig gevaar voor personen. Dit bevel is bij besluit van 18 november 2013 op schrift gesteld.

2. De minister heeft het bezwaar van [appellante] kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen belanghebbende is bij het besluit van 18 november 2013. De rechtbank heeft het door [appellante] hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

2.1. [appellante] heeft eerst in hoger beroep aangevoerd dat de minister ten onrechte twee besluiten heeft genomen op het bezwaar dat zij tezamen met [vergunninghouder] heeft gemaakt tegen het besluit van 18 november 2013, dat in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord en dat ten onrechte in het besluit op bezwaar geen beslissing is genomen op haar verzoek om vergoeding van proceskosten. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom deze betogen niet reeds bij de rechtbank konden worden aangevoerd, en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dienen deze betogen buiten beschouwing te blijven.

2.2. [appellante] bestrijdt voorts het oordeel van de rechtbank dat zij geen belanghebbende is bij het besluit van 18 november 2013.

2.3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.4. [appellante] is eigenaar van het pand aan de [locatie]. De schriftelijke bevestiging van het bevel tot stillegging is gericht aan [vergunninghouder]. [appellante] heeft slechts een afgeleid belang bij dit besluit. Het belang dat [appellante] stelt te hebben, namelijk dat zij opdrachtgever is van [vergunninghouder] en daarmee financieel verantwoordelijk is en dat de te treffen maatregelen dienen te geschieden in opdracht van en voor rekening en risico van [appellante], vloeit voort uit de contractuele relatie die zij met [vergunninghouder] heeft. Dat [appellante] de aangetroffen situatie tot stand heeft gebracht en [vergunninghouder] in dit kader geen zelfstandige bevoegdheid zou hebben, geeft geen grond voor een ander oordeel nu het bevel tot stillegging niet is gegeven vanwege de enkele aanwezigheid van asbesthoudende stoffen maar vanwege de omstandigheid dat werkzaamheden plaatsvonden terwijl deze stoffen aanwezig waren hetgeen ernstig gevaar voor personen oplevert. De werkzaamheden vonden plaats in opdracht van [vergunninghouder], zodat het bevel tot stillegging is gericht aan laatstgenoemde. Dat het college van burgemeester en wethouders van Deventer op grond van de bevindingen van de arbeidsinspecteurs met toepassing van spoedeisende bestuursdwang tot sluiting en verzegeling van het pand is overgegaan, biedt geen grond voor een ander oordeel. [appellante] kan rechtsmiddelen aanwenden tegen dat besluit, hetgeen zij heeft gedaan, en in die procedure kan zij de bevindingen van de arbeidsinspecteurs aan de orde stellen. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de minister [appellante] op goede gronden niet heeft aangemerkt als belanghebbende en dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, griffier.

w.g. Vlasblom w.g. Van Kooten-Vroegindeweij

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2016

559.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature