Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij brief van 13 mei 2014 heeft het college de Faunabeheereenheid Gelderland verzocht aan [appellant] verleende machtigingen in te trekken, hem geen machtigingen te verlenen en eventueel verleende wildmerken in te nemen.

Uitspraak



201507343/1/A3.

Datum uitspraak: 2 november 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 augustus 2015 in zaak nr. 15/367 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland.

Procesverloop

Bij brief van 13 mei 2014 heeft het college de Faunabeheereenheid Gelderland verzocht aan [appellant] verleende machtigingen in te trekken, hem geen machtigingen te verlenen en eventueel verleende wildmerken in te nemen.

Bij brief van 10 juni 2014 heeft het college de Faunabeheereenheid gelast aan [appellant] verleende machtigingen in te trekken, niet te verlenen en eventueel verleende wildmerken in te nemen.

Bij besluit van 10 december 2014 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 4 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Een afschrift van het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.L.J.M. van de Mortel, advocaat te Lekkerkerk, en het college, vertegenwoordigd door R.A.A.H.H. van Rossum-Loomans en G.M.W. Buysrogge, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het college heeft de Faunabeheereenheid verzocht en daarna gelast aan [appellant] verleende machtigingen in te trekken, hem geen machtigingen te verlenen en eventueel verleende wildmerken in te trekken. De reden is dat door een toezichthouder van de provincie was geconstateerd dat op het landgoed Hoog Deelen aan het grofwild lokvoer werd verstrekt in een periode dat dat niet was toegestaan. De jachtopzichter heeft te kennen gegeven dat [appellant], de jachthouder van het landgoed, daarvan op de hoogte was.

2. In zijn bezwaarschrift heeft [appellant] vermeld dat hij bezwaar maakt tegen de brief van het college van 10 juni 2014 aan de Faunabeheereenheid, onderwerp "verzoek tot intrekking machtigingen", nummer 2014-006791.

3. In het besluit van 10 december 2014 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de brief van 13 mei 2014 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is en dat het bezwaar daarom niet- ontvankelijk is.

Hogerberoepsgronden

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college er terecht vanuit is gegaan dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen de brief van 13 mei 2014. Hij heeft in zijn bezwaarschrift duidelijk vermeld dat hij bezwaar maakt tegen de brief van 10 juni 2014. Bovendien is hij pas in beroep van de brief van 13 mei 2014 op de hoogte geraakt, zodat hij hiertegen geen bezwaar kan hebben gemaakt, aldus [appellant].

Verder betoogt [appellant] dat het college zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de brief van 10 juni 2014 een besluit is in de zin van de Awb.

Oordeel Afdeling

5. Het door [appellant] in zijn bezwaarschrift genoemde onderwerp "verzoek tot intrekking machtigingen" en nummer "2014-006791" is zowel in de brief van 13 mei 2014 als in de brief van 10 juni 2014 vermeld. Nu [appellant] in zijn bezwaarschrift ondubbelzinnig heeft vermeld dat hij bezwaar maakt tegen de brief van het college van 10 juni 2014, heeft hij tegen de brief met deze datum bezwaar gemaakt. Het college is er in het besluit van 10 december 2014 ten onrechte van uitgegaan dat [appellant] bezwaar heeft gemaakt tegen de brief van 13 mei 2014. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

5.1. Het college heeft te kennen gegeven in het besluit van 10 december 2014 abusievelijk te hebben vermeld dat bezwaar was gemaakt tegen de brief van 13 mei 2014. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding te bezien of de brief van 10 juni 2014 een besluit is in de zin van de Awb.

5.2. Ingevolge artikel 1:3 van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

5.3. Ingevolge artikel 68, vierde lid, van de Flora en faunawet (hierna: Ffw) wordt een ontheffing slechts verleend aan een faunabeheereenheid.

Ingevolge artikel 79, eerste lid, kunnen aan ontheffingen voorschriften worden verbonden.

5.4. Aan de ontheffing van 21 juni 2010 heeft het college voorschriften verbonden.

Voorschrift B1 luidt: De Faunabeheereenheid machtigt natuurlijke personen om de ontheffing en de daarbij verleende rechten feitelijk te gebruiken, door afgifte van een schriftelijke machtiging.

Voorschrift B8 luidt: De Faunabeheereenheid draagt er zorg voor dat een machtiging wordt ingetrokken indien vaststaat of redelijkerwijze aannemelijk is dat de gemachtigde één of meer handelingen heeft verricht die strijdig zijn met verplichtingen die bij of krachtens de Ffw voor hem gelden.

5.5. Ingevolge artikel 80 van de Ffw kan een ontheffing worden ingetrokken indien de houder van een ontheffing handelt in strijd met de daaraan verbonden voorschriften. Een dergelijke intrekking is thans niet aan de orde. Ook is thans niet een intrekking van een machtiging aan de orde.

De Ffw beoogt de bevoegdheden met betrekking tot het verlenen en intrekken van ontheffingen en daaraan verbonden voorschriften te regelen. De last die het college de Faunabeheereenheid heeft opgelegd - welke last geen last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:31d van de Awb is - berust niet op een in de Ffw opgenomen wettelijke grondslag. Ook overigens berust die niet op een wettelijke grondslag. Er bestaat ook geen wet- of regelgeving waarin is opgenomen dat aan een dergelijke last moet worden voldaan. De last is daarom geen publiekrechtelijke rechtshandeling en de brief van 10 juni 2014 is daarmee geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb .

5.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 december 2014 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen de brief van 10 juni 2014 niet-ontvankelijk te verklaren. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 10 december 2014.

5.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de mondelinge uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 augustus 2015 in zaak nr. 15/367;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 10 december 2014, kenmerk 2014-006791;

V. verklaart het bezwaar tegen de brief van 10 juni 2014 niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1972,00 (zegge: negentienhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 415,00 euro (zegge: vierhonderdvijftien euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Borman w.g. Neuwahl

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature