Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 11 december 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201604109/1/V1.

Datum uitspraak: 28 september 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 4 mei 2016 in zaak nr. 16/312 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 4 mei 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, advocaat te Rijsbergen, heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De vreemdeling, geboren op 20 september 2011 en van onbekende nationaliteit, heeft aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat zij een reëel risico loopt op besnijdenis in Nigeria.

2. Niet in geschil is dat de moeder van de vreemdeling de Nigeriaanse nationaliteit heeft, niet kan terugkeren naar haar voormalige woonplaats in Nigeria en geen hulp van familieleden kan inroepen in dat land.

3. De staatssecretaris heeft zich in het besluit en het hierin ingelaste voornemen (hierna: het besluit) op het standpunt gesteld dat hij de vreemdeling niet volgt in haar vrees voor besnijdenis. Hij heeft aan zijn standpunt ten grondslag gelegd dat uit het Algemeen ambtsbericht over Nigeria van oktober 2015 van de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: het ambtsbericht) blijkt dat 25% van de vrouwen in Nigeria besneden is, dat het aantal vrouwenbesnijdenissen daar nog altijd afneemt en dat vrouwenbesnijdenis daar met de invoering van de Violence Against Persons (Prohibition) act met ingang van 25 mei 2015 landelijk strafbaar is gesteld. Verder heeft de staatssecretaris aan zijn standpunt ten grondslag gelegd dat de moeder van de vreemdeling haar aan het risico van besnijdenis kan onttrekken nu de moeder van de vreemdeling niet wil dat zij besneden wordt, niet behoort tot één van de bevolkingsgroepen met het hoogste percentage aan vrouwenbesnijdenissen en zich buiten haar voormalige woonplaats in Nigeria kan vestigen. De staatssecretaris heeft hierbij betrokken dat van de moeder van de vreemdeling kan worden verwacht dat zij zich in Nigeria, al dan niet bijgestaan door hulporganisaties, staande kan houden en een zelfstandig bestaan kan opbouwen. Hij heeft erop gewezen dat de National Agency for Prohibition of Traffic in Persons and Other Related Matters (hierna: NAPTIP) en non-gouvernementele organisaties opvangmogelijkheden bieden en helpen bij het zoeken van werk en bij hervestiging. Verder heeft hij erop gewezen dat de moeder van de vreemdeling erin is geslaagd om in Nederland met hulp van organisaties een zelfstandig bestaan op te bouwen en dat niet valt in te zien waarom zij dat in Nigeria niet zou kunnen. Ook heeft hij erop gewezen dat de moeder van de vreemdeling in het levensonderhoud van zichzelf en haar kinderen moet kunnen voorzien nu zij zevenentwintig jaar is, een opleiding heeft en in Nigeria als kapster heeft gewerkt. Voorts heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de moeder van de vreemdeling, die heeft verklaard praktiserend christen te zijn en de kerk te bezoeken, een nieuw sociaal netwerk kan opbouwen door zich aan te sluiten bij een kerkgenootschap. Ten slotte heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de moeder van de vreemdeling, voor zover zij van mening is dat zij niet zelfredzaam is en niet kan terugvallen op familie of een sociaal netwerk, een concrete hulpvraag kan neerleggen bij organisaties zoals de Internationale Organisatie voor Migratie.

4. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris het besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat van de moeder van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat zij zich aansluit bij een kerkgenootschap, nu uit het ambtsbericht en uit de Nigeria Demographic and Health Survey 2013 (hierna: het onderzoeksrapport) blijkt dat vrouwenbesnijdenis in Nigeria het meest voorkomt binnen de christelijke geloofsgemeenschap. Verder heeft de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat uit het ambtsbericht niet blijkt dat NAPTIP ondersteuning kan bieden bij het opbouwen van een nieuw sociaal netwerk ter voorkoming van besnijdenis, maar dat hieruit wel blijkt dat er geen organisaties in Nigeria zijn die zich specifiek bezighouden met de hervestiging van vrouwen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het feit dat de moeder van de vreemdeling niet wil dat zij besneden wordt, niet tot een ander oordeel leidt omdat uit figuur 6.2 van een rapport van juli 2013 van UNICEF, 'Female Genital mutilation/Cutting; a statistical overview and exploration of the dynamics of change' blijkt dat 78% van de besneden vrouwen in Nigeria een moeder heeft die tegen besnijdenis van haar dochter was. Het feit dat vrouwenbesnijdenis sinds 25 mei 2015 landelijk strafbaar is in Nigeria leidt volgens de rechtbank evenmin tot een ander oordeel, omdat uit het ambtsbericht blijkt dat vrouwen vrijwel geen aangifte doen.

5. In de grief bestrijdt de staatssecretaris deze overwegingen.

5.1. De staatssecretaris voert terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de informatie in het ambtsbericht (blz. 57) en het cijfermateriaal in het onderzoeksrapport (blz. 349) alleen de religieuze achtergrond van individuele vrouwen betreft en geen direct verband legt tussen besnijdenis van vrouwen en de betrokkenheid hierbij van enige kerkgemeenschap. Uit dit cijfermateriaal blijkt dat 31,4% van de vrouwen met een katholieke achtergrond, 29,3% van de vrouwen met een andere christelijke achtergrond, 20,1% van de vrouwen met een islamitische achtergrond en 34,8% van de vrouwen met een traditionalistische achtergrond is besneden. De staatssecretaris voert eveneens terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, nu uit dit cijfermateriaal blijkt dat ongeveer 70% van de christelijke vrouwen niet is besneden, van de moeder van de vreemdeling kan worden verwacht dat zij zich aansluit bij een kerkgenootschap om aldus een sociaal netwerk te hebben dat haar steunt in haar weigering om de vreemdeling te laten besnijden.

Verder voert de staatssecretaris terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit het ambtsbericht blijkt dat NAPTIP en non-gouvernementele organisaties helpen bij hervestiging van vrouwen. In het ambtsbericht staat op blz. 79:

"Er zijn geen aparte organisaties die zich specifiek bezig houden met hervestiging van vrouwen. Als hervestiging aan de orde is, worden vrouwen hiermee door NAPTIP of de betrokken ngo’s zo goed mogelijk geholpen."

De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet aan het besluit ten grondslag heeft gelegd dat NAPTIP ondersteuning kan bieden bij het opbouwen van een nieuw sociaal netwerk ter voorkoming van besnijdenis.

Ten slotte voert de staatssecretaris terecht aan dat de rechtbank terecht bij haar beoordeling heeft betrokken dat veel vrouwen in Nigeria weliswaar zijn besneden ondanks het feit dat hun moeder hiertegen was, maar niet heeft onderkend dat de moeder van de vreemdeling haar aan dit risico kan onttrekken door zich buiten haar voormalige woonplaats in Nigeria te vestigen.

Voor zover de staatssecretaris aan het besluit ten grondslag heeft gelegd dat vrouwenbesnijdenis sinds 25 mei 2015 landelijk strafbaar is in Nigeria, heeft de rechtbank weliswaar terecht overwogen dat uit het ambtsbericht blijkt dat vrouwen vrijwel geen aangifte van vrouwenbesnijdenis doen, maar niet onderkend dat uit de desbetreffende passage in het ambtsbericht niet volgt dat het doen van aangifte onmogelijk is of dat het verbod op vrouwenbesnijdenis anderszins niet wordt gehandhaafd. In het ambtsbericht staat op blz. 57-58:

"Een bron meldde dat vrouwen ondanks het wettelijk verbod op genitale verminking vrijwel geen aangifte hiervan doen omdat de besnijdenis vaak wordt verricht door familieleden. Bovendien is in de landelijke gebieden […] genitale verminking gerelateerd aan de traditie en cultuur. Voor zover kon worden nagegaan was niet bekend of er aangiftes zijn gedaan tegen genitale verminking. Ten slotte meldde de bron dat het aantal gevallen van genitale verminking is verminderd."

Verder volgt hieruit dat het aantal besnijdenissen, ondanks het niet doen van aangifte, is verminderd.

De grief slaagt.

6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit worden getoetst in het licht van de beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.

7. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris niet is ingegaan op haar betoog dat hij uit het feit dat haar moeder zich in Nederland staande heeft weten te houden ten onrechte heeft afgeleid dat zij dit ook in Nigeria kan. Zij heeft erop gewezen dat in het ambtsbericht van 15 oktober 2012 op blz. 42 staat:

"Vrouwen die leven zonder de bescherming van een mannelijk familielid, zijn veelal extra kwetsbaar. Zij worden niet alleen in hun beroep achtergesteld, maar er wordt ook van uitgegaan dat zij seksueel beschikbaar zijn. Verkrachting en seksuele intimidatie blijven grote problemen. Alleenstaande vrouwen zijn om die reden ook kwetsbaar voor prostitutie en mensensmokkel."

7.1. De klacht is terecht voorgedragen maar leidt niet tot vernietiging van het besluit, gelet op het volgende. De staatssecretaris heeft aan zijn standpunt dat van de moeder van de vreemdeling kan worden verwacht dat zij zich in Nigeria staande kan houden, niet alleen ten grondslag gelegd dat zij zich in Nederland staande heeft weten te houden, maar ook dat zij, net zoals zij dat in Nederland heeft gedaan, gebruik kan maken van hulporganisaties, een nieuw sociaal netwerk kan opbouwen door zich aan te sluiten bij een kerkgenootschap en in het levensonderhoud van zichzelf en haar kinderen moet kunnen voorzien nu zij zevenentwintig jaar is, een opleiding heeft en in Nigeria als kapster heeft gewerkt. Dat alleenstaande vrouwen in Nigeria zich in een extra kwetsbare positie bevinden, welke situatie volgens het ambtsbericht niet is veranderd (blz. 54), neemt het voorgaande niet weg. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat in het ambtsbericht staat:

"Hoewel het voor vrouwen mogelijk is zich ergens anders in Nigeria te vestigen om zich zodoende aan een gedwongen huwelijk of genitale verminking te onttrekken, blijkt dit in de praktijk niet altijd een optie, zeker wanneer de vrouw in kwestie niet economisch zelfstandig is." (blz. 59)

[…]

"NAPTIP beschikt over een aantal opvangtehuizen, verspreid over het land […], waar slachtoffers van gedwongen prostitutie of van mensenhandel tijdelijk worden opgevangen. […] De slachtoffers zijn hier veilig. De slachtoffers worden allereerst door de afdeling care giving opgevangen en verblijven doorgaans zes weken in het opvangtehuis. In deze periode wordt ook psychologische hulp verleend om hen weerbaar te maken zodat ze niet opnieuw slachtoffer worden van mensensmokkelaars/- handelaren. Sommigen volgen een beroepsopleiding (kapper, kleermaker). Anderen krijgen van ngo’s de nodige ondersteuning zoals sollicitatietraining, machines voor aspirant ondernemers en supervisie. Binnenlandse slachtoffers vormen de grootste groep, maar in de tehuizen verblijft ook een aanzienlijk aantal vrouwen dat vrijwillig is teruggekeerd uit het buitenland.

De opvangtehuizen van NAPTIP bieden in principe tijdelijke opvang. De meeste slachtoffers verblijven er doorgaans de officieel maximaal toegestane zes weken. In de praktijk komt het voor dat de slachtoffers langer verblijven waarbij een maximale periode gehanteerd wordt van ongeveer drie maanden. Slachtoffers worden echter nooit zomaar op straat gezet. Zij hoeven het opvangcentrum pas te verlaten als er een passende oplossing voor hun situatie is gevonden, al dan niet na overleg met familieleden van de slachtsoffers. Meestal betekent dit dat het slachtoffer kan terugkeren naar de familie (dit heeft de voorkeur van NAPTIP), in andere gevallen wordt het slachtoffer hervestigd, waarbij NAPTIP zorg draagt voor ondersteuning bij de re-integratie (onder meer training van beroepsvaardigheden, verstrekken van microkrediet).

Behalve NAPTIP beschikt ook een aantal ngo’s over shelters waar slachtoffers kunnen worden opgevangen en over half way homes, waar vrouwen een tijd kunnen verblijven voordat zij worden herenigd met familie of worden hervestigd. […]

Hervestiging is gemakkelijker wanneer het slachtoffer een duurzame inkomstenbron heeft, zodat hij of zij in het eigen levensonderhoud kan voorzien. Ook is het belangrijk in de nieuwe woonplaats een netwerk te hebben van familieleden of personen met dezelfde regionale en etnische afkomst." (blz. 78-79).

Hieruit volgt immers dat NAPTIP psychologische hulp biedt om vrouwen weerbaar te maken en, in het geval dat een vrouw niet kan terugkeren naar haar familie, ondersteuning biedt om haar economisch zelfstandig te maken, wat hervestiging makkelijker maakt. Verder volgt hieruit niet dat hervestiging onmogelijk is wanneer een vrouw geen netwerk heeft van familieleden of personen met dezelfde regionale en etnische afkomst.

De staatssecretaris heeft dan ook deugdelijk gemotiveerd dat van de moeder van de vreemdeling kan worden verwacht dat zij zich in Nigeria staande kan houden.

8. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin bestaat nauwe verwevenheid tussen het oordeel over deze gronden, dan wel onderdelen van het besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze gronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 4 mei 2016 in zaak nr. 16/312;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.

w.g. Parkins-de Vin w.g. De Keizer

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016

716.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature