Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 22 april 2014 heeft het college een verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Uitspraak



201506504/1/A2.

Datum uitspraak: 8 juni 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B], wonend te Westwoud, gemeente Drechterland (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 juli 2015 in zaak nr. 14/4233 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Drechterland.

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2014 heeft het college een verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 10 september 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 september 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2016, waar [appellant A], bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door

M.H.B. Groefsema, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] is eigenaar van het perceel en de daarop gelegen woning aan de [locatie] in Westwoud. Hij heeft bij aanvraagformulier van 31 december 2013 verzocht om een tegemoetkoming in planschade die hij stelt te lijden ten gevolge van het op 12 januari 2012 in werking getreden en op 18 september 2013 onherroepelijk geworden bestemmingsplan "Drechterland Noord 2011" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). In dit plan hebben de gronden grenzend aan de achterzijde van zijn perceel de bestemmingen "Horeca" en "Maatschappelijk" gekregen en daarachter de bestemming "Sport/Sporthal" met de functieduiding "cultuur en ontspanning". Deze gronden hadden onder het voorheen geldende bestemmingsplan "De Wouden 1978" (hierna: het oude bestemmingsplan) de bestemming "Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen" en waren bestemd voor verenigingsgebouwen en scholen.

2. Het college heeft dit verzoek ter advisering voorgelegd aan Langhout & Wiarda (hierna: Langhout).

Langhout heeft in een advies van 16 april 2014 op basis van een vergelijking van het oude en het nieuwe bestemmingsplan geconcludeerd dat de planologische wijziging op de gronden achter het perceel van [appellant] ten aanzien van de bouw- en gebruiksmogelijkheden per saldo niet heeft geleid tot een planologisch nadeel. Langhout heeft toegelicht dat de gronden met de oude bestemming "Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen" waren bestemd voor scholen en verenigingsgebouwen. Uitgaande van een meest ongunstige invulling hebben verenigingsgebouwen volgens Langhout een planologische uitstraling op de omgeving die vergelijkbaar is met de nieuwe bestemmingen "Horeca" (niet zijnde zware vormen van horeca) en "Maatschappelijk". Voor de nieuwe en oude bestemmingen geldt dat ze in geval van een maximale invulling in vergelijkbare zin overlast (parkeer- en geluidoverlast en andere vormen van hinder) veroorzaken voor de omgeving. Ook de privacy kan op tenminste vergelijkbare wijze als onder het oude plan worden aangetast.

Het college heeft op basis van dit advies het verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

[appellant] heeft in bezwaar een tegenadvies van Thoonen Juridisch Advies van 16 juni 2014 overgelegd waarin is geconcludeerd dat Langhout bij de planvergelijking ten onrechte de nieuwe bestemming "Sport-Sporthal", die culturele activiteiten toelaat, niet heeft meegenomen. Volgens Thoonen heeft het nieuwe bestemmingsplan geleid tot planologisch nadeel.

Vervolgens heeft Langhout in een aanvullend advies van 27 juni 2014 hierop gereageerd. Hij heeft toegelicht dat bij de planvergelijking de bestemming "Sport-Sporthal" niet is meegenomen, omdat het verzoek van [appellant] ziet op de overlast van café dorpshuis De Schalm. De culturele activiteiten binnen de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Horeca" zijn wel meegenomen. Indien de oude bestemming "Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen" naar aard en omvang wordt vergeleken met de nieuwe bestemming "Sport-Sporthal", is de conclusie dat die wijziging niet leidt tot een verzwaring van het gebruiksregime. Volgens Langhout is een verenigingsgebouw bij uitstek een gebouw waarin culturele activiteiten, bijeenkomsten en feesten plaats kunnen vinden. Een sportvereniging zal in het algemeen weinig culturele activiteiten ontplooien. De oude bestemming stond een maximaal bouwvolume toe van ongeveer 8.300 m3 en de nieuwe bestemmingen samen ongeveer 8.500 m3. Onder het oude planologische regime kon het volledige volume zeven dagen in de week worden gebruikt voor culturele activiteiten en onder het nieuwe kan de bestemming "Sport/Sporthal" met een volume van ongeveer 3.600 m3 slechts gedurende twee dagen per week worden gebruikt voor die activiteiten, aldus Langhout.

Het college heeft het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek ongegrond verklaard en daarbij het standpunt ingenomen dat nu het verzoek van [appellant] is gericht op de overlast van café dorpshuis De Schalm, de sporthal niet bij de planvergelijking en de berekening van het bouwvolume dient te worden meegenomen.

3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Zij heeft het besluit van 10 september 2014 wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb vernietigd, maar aanleiding gezien om de rechtsgevolgen ervan in stand te laten.

De rechtbank heeft overwogen dat Langhout in het aanvullend advies van 27 juni 2014 alsnog de sporthal heeft betrokken in de planvergelijking. Zowel Langhout als Thoonen zijn uitgegaan van een maximaal toegestane bouwvolume in het oude bestemmingsplan van 8.340 m3 en een toename van die volume in het nieuwe bestemmingsplan. Volgens Langhout bedraagt het maximaal toegestane bouwvolume in het nieuwe plan 9.229 m3 en volgens Thoonen 10.026 m3. Voorts bedraagt het maximale bouwvolume van de nieuwe bestemming "Sport/Sporthal" volgens Langhout 3.600 m3 en volgens Thoonen 4.026 m3. De rechtbank heeft overwogen dat zowel Langhout als Thoonen er kennelijk van uitgaan dat de sporthal ongeveer 40% van het maximale bouwvolume mag bedragen (Langhout 3.600/9229 m3 en Thoonen 4.026/10.026 m3), zodat beide deskundigen het er over eens zijn welk procentueel deel van het totale bouwvolume minder intensief mag worden gebruikt dan voorheen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het college zich in redelijkheid in navolging van Langhout op het standpunt stellen dat de toename van de maximaal toegestane bouwmassa, gegeven de aanzienlijk gereduceerde mogelijkheid om een deel van het geheel continu voor culturele activiteiten te gebruiken, niet zodanig substantieel is dat moet worden geconcludeerd dat sprake is van een planologische verslechtering. De rechtbank heeft geoordeeld dat het advies van Langhout van 16 april 2014 en de aanvulling daarop van 27 juni 2014 voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat [appellant] door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan niet in een nadeliger positie is komen te verkeren. De rechtbank heeft in hetgeen Thoonen heeft ingebracht geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de adviezen van Langhout.

4. [appellant] verzoekt de Afdeling om een oordeel over de wijze van meten van de bebouwingsoppervlakte op basis van het digitaal beschikbare nieuwe bestemmingsplan. Hoewel hij in dit verband terecht wijst op het verschil in de wijze van meten van de bebouwingsoppervlakte door Langhout en Thoonen, ziet de Afdeling in dit geval echter geen aanleiding om hierover een oordeel te geven. De verschillende wijzen van meten van de bebouwingsoppervlakte leiden weliswaar tot een verschil in de uitkomst van de berekening van het maximale bouwvolume, te weten 9.229 m3 volgens Langhout en 10.026 m3 volgens Thoonen, maar dat verschil is naar verhouding niet dusdanig groot, dat het voor de beoordeling of er planologisch nadeel is van belang is. Daarbij is van belang dat, zoals de rechtbank heeft overwogen en door [appellant] niet is bestreden, beide deskundigen er van uitgaan dat de sporthal ongeveer 40% van het maximale bouwvolume mag bedragen en het er dus over eens zijn welk procentueel deel van het totale bouwvolume minder intensief mag worden gebruikt dan voorheen.

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 10 september 2014 in stand heeft gelaten. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat de planvergelijking op een drietal punten onjuist is.

Ten eerste had bij de planvergelijking moeten worden betrokken dat voorheen de parkeerruimte planologisch ten dienste stond van een kantoor en ’s avonds niet werd gebruikt, terwijl nu het gehele parkeerterrein ten dienste staat van sport, horeca en maatschappelijke doeleinden waarvan de activiteiten vooral ’s avonds plaatsvinden.

Ten tweede heeft het college zich volgens [appellant] ten onrechte op het standpunt gesteld dat voorheen een even zo grote of nog zwaardere vorm van overlast planologisch mogelijk was, omdat in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" de voorheen toegestane verenigingsgebouwen in een hogere categorie zijn ingedeeld dan de thans toegestane beperkte horeca. Het college heeft die stelling pas op de zitting bij de rechtbank zonder enige onderbouwing naar voren gebracht en gaat eraan voorbij dat binnen de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Sport/Sporthal" exploitatievormen mogelijk zijn die een veel hogere indeling dan milieucategorie 2 opleveren, bijvoorbeeld tennisbanen categorie 3.1 en recreatiecentra categorie 4.2.

Tot slot voert [appellant] aan dat het college bij de planvergelijking niet heeft onderkend dat de planologische wijziging leidt tot overlast buiten het gebouw. Hij wijst op de foto’s en de verleende terrasvergunning die aantonen dat de horecabestemming leidt tot een grotere mate van overlast dan de oude bestemming.

5.1. Anders dan [appellant] betoogt, is er geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij de planvergelijking had moeten betrekken dat voorheen de parkeerruimte planologisch ten dienste stond van een kantoor en, anders dan nu, ’s avonds niet werd gebruikt. Langhout heeft in een reactie van 6 november 2015 toegelicht dat de openingstijden zowel onder het oude als het nieuwe bestemmingsplan planologisch niet zijn beperkt. Uitgaande van een maximale ongunstige invulling zou een kantoor onder het oude bestemmingsplan ook ’s avonds kunnen worden gebruikt. Of de door [appellant] beschreven situatie zich feitelijk voordoet, is voor de maximale invulling van het oude en het nieuwe bestemmingsplan niet van belang.

Het betoog faalt in zoverre.

5.2. Langhout heeft in zijn adviezen bij de planvergelijking betrokken dat de woning van [appellant] voor en na de planologische wijziging uit een oogpunt van geluid, geur, stof en gevaar vanuit het milieurecht dezelfde bescherming toekomt. Het staat het college vrij om op de zitting bij de rechtbank hieraan toe te voegen dat een verenigingsgebouw in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" in milieucategorie 2 is ingedeeld en daarmee een grotere planologische uitstraling heeft dan beperkte horeca, welke is ingedeeld in milieucategorie 1.

[appellant] wordt niet gevolgd in zijn betoog dat binnen de nieuwe bestemming "Maatschappelijk" het gebruik als een recreatiecentrum, dat hoger is ingedeeld dan milieucategorie 2, mogelijk is. Uit artikel 20 van de planregels behorende bij deze bestemming en de lijst van toegelaten aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten volgt dat een recreatiecentrum op gronden met die bestemming niet is toegestaan.

Met betrekking tot de door [appellant] genoemde mogelijkheid van tennisbanen op gronden met de bestemming "Sport/Sporthal" wordt overwogen dat op gronden met die bestemming is toegestaan: een sporthal, een sportschool, een tenniscentrum dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen sportgebouw, al dan niet in combinatie met de daarbij behorende terreinen. Dit betekent dat op gronden met die bestemming op een kortste afstand van ongeveer vijftien meter van het perceel van [appellant] tennisbanen mogelijk zijn die hoger zijn ingedeeld dan milieucategorie 2. Het college heeft in navolging van Langhout dit ten onrechte niet betrokken in de planvergelijking, zodat ten aanzien van dit punt een motiveringsgebrek kleeft aan het besluit van 10 september 2014. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt in zoverre.

5.3. Met betrekking tot de door [appellant] gestelde overlast ten gevolge van een terras bij de horecabestemming heeft Langhout in het rapport van 16 april 2014 toegelicht dat [appellant] onder het oude bestemmingsplan ook al geconfronteerd had kunnen worden met een verenigingsgebouw dat is voorzien van een rokersruimte en terras buiten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft Langhout daarbij ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat een horecabestemming niet dezelfde ruimtelijk relevante effecten heeft als een verenigingsgebouw. Het college heeft in navolging van Langhout dit ten onrechte niet betrokken in de planvergelijking, zodat aan het besluit van 10 september 2014 ook op dit punt een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

5.4. Het betoog slaagt.

6. De conclusie is dat het advies van Langhout van 16 april 2014 en de aanvulling daarop van 27 juni 2014 onvoldoende zijn om de rechtsgevolgen van het door de rechtbank wegens een motiveringsgebrek vernietigde besluit van 10 september 2014 in stand te laten. Het besluit van 10 september 2014 berust nog altijd niet op een deugdelijke motivering. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de onder 5.2 en 5. 3 vastgestelde gebreken binnen zestien weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen door het besluit alsnog toereikend te motiveren dan wel een ander besluit te nemen. Daartoe dient het college een nader advies van een deskundige in te winnen.

7. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

1. draagt het college van burgemeester en wethouders van Drechterland op om binnen zestien weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen de gebreken in het besluit van 10 september 2014 te herstellen door dat besluit alsnog toereikend te motiveren dan wel een ander besluit te nemen; en

2. de uitkomst daarvan aan de Afdeling en [appellant] mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Jansen

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016

609.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature