Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 16 juli 2013 heeft het college zijn beslissing om op 8 juli 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het verstrekken van opdracht tot het ongedaan maken van alle nadelige milieugevolgen aangaande de asbestbesmetting, ontstaan tijdens de brand in een pand aan de [locatie 1] te Assendelft, op schrift gesteld. Daarbij heeft het aan [appellant] medegedeeld dat de kosten daarvan op hem zullen worden verhaald.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201504682/1/A1.

Datum uitspraak: 11 mei 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Assendelft, gemeente Zaanstad,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 april 2015 in zaak nr. 14/3632 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2013 heeft het college zijn beslissing om op 8 juli 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het verstrekken van opdracht tot het ongedaan maken van alle nadelige milieugevolgen aangaande de asbestbesmetting, ontstaan tijdens de brand in een pand aan de [locatie 1] te Assendelft, op schrift gesteld. Daarbij heeft het aan [appellant] medegedeeld dat de kosten daarvan op hem zullen worden verhaald.

Bij besluit van 10 oktober 2013 heeft het college de kosten voor het voorbereiden en uitvoeren van bestuursdwang gesteld op € 145.939,31.

Bij besluit van 27 april 2014 heeft het college het door [appellant] tegen het bestuursdwangbesluit gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk en het tegen de kostenbeschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. Y.A. van Baak, mr. J. Wijte en H.W. Westra, allen werkzaam bij de gemeente Zaanstad, is verschenen.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 19 april 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. C. Hofmans, advocaat te Naarden, en het college, vertegenwoordigd door mr. Y.A. van Baak, mr. J. Wijte, beiden werkzaam bij de gemeente Zaanstad, A.R. Hellings, werkzaam bij Search Ingenieursbureau B.V., en P.J.H. Snaphaan, werkzaam bij Holland Herstel Groep/Ureco B.V., zijn verschenen

Overwegingen

Situatie

1. In de avond van zondag 7 juli 2013 heeft een brand gewoed in een loods, bestaande uit een houten constructie met golfplaten op het dak, aan de [locatie 1] te Assendelft. [appellant] huurde de loods, waarin hij, zo staat in het bij de rechtbank bestreden besluit, volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel de eenmanszaak [bedrijf A] dreef. [appellant] dreef in het aangrenzende pand [bedrijf B], een detailhandelbedrijf in verkoop en reparatie van motorfietsen en onderdelen. De bedrijfspanden zijn gelegen in een woonwijk. Op korte afstand van de loods, waar de brand is geweest, bevinden zich woonhuizen en een kinderdagverblijf. In de, volgens [appellant] onderverhuurde, loods, was een hennepkwekerij aanwezig. Bij de brand is asbest vrijgekomen.

2. Het college heeft de brand beschouwd als een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer en de overtreding van dit artikel ten grondslag gelegd aan het bestuursdwangbesluit. Het college heeft op 8 juli 2013 externe bedrijven opdracht gegeven om de omvang van de asbestverspreiding te inventariseren en de asbestverontreiniging te saneren. De kosten daarvan, een bedrag van € 145.939,31, heeft het college bij [appellant] in rekening gebracht.

Bestuursdwangbesluit

3. De rechtbank heeft overwogen dat het college het bezwaar van [appellant] tegen het bestuursdwangbesluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en niet is gebleken dat dit verschoonbaar is.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij verschoonbaar te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het bestuursdwangbesluit. Hij stelt eerst bij ontvangst van de kostenbeschikking op 11 oktober 2013 te zijn geïnformeerd over het bestuursdwangbesluit. Hij stelt dat hij het bestuursdwangbesluit eerder niet per post heeft ontvangen. Mogelijk is het aangetekend verzonden bestuursdwangbesluit, evenals de kostenbeschikking, op een onjuist adres bezorgd, zo stelt hij. Daarbij wijst hij erop dat de aangetekend verzonden kostenbeschikking door hem is ontvangen op het adres [locatie 1], terwijl op het bestuursdwangbesluit zijn woonadres [locatie 2] is vermeld. Bij de ontvangst van de kostenbeschikking op het adres aan de Dorpsstraat waren naar zijn stelling twee anderen, [persoon A] en [persoon B], aanwezig. [appellant] heeft in hoger beroep twee verklaringen overgelegd, waarin zij te kennen geven dat in hun aanwezigheid de kostenbeschikking op 11 oktober 2013 op het adres [locatie 1] is bezorgd.

[appellant] betwist verder dat het bestuursdwangbesluit op 16 juli 2013 aan hem is uitgereikt. Hij stelt dat hij op 13 juli 2013 is geretourneerd naar een vakantiebestemming in Italië, waar zijn gezin reeds verbleef.

4.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van gt de termijn aan met ingang van de dag na die, waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

Ingevolge artikel 5:24, derde lid, wordt de last onder bestuursdwang bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbende op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.

Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

Ingevolge artikel 6:11 blijft niet-ontvan kelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

4.2. Volgens het college is het bestuursdwangbesluit op 16 juli 2013 zowel per gewone post als aangetekend verzonden naar het woonadres van [appellant] en voorts aan hem uitgereikt.

Indien een besluit of uitspraak aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.

4.3. Tot de stukken behoort een kopie van de envelop van een brief, die blijkens de stempels op de envelop aangetekend is verzonden, op 17 juli 2013 is aangeboden door PostNL en op 9 augustus 2013 door het college retour is ontvangen.

Het college heeft ter zitting op 18 februari 2016 toegelicht dat gezien het kenmerk en de streepjescode in de linkerbovenhoek van het bij de envelop behorende besluit, waarop het woonadres van [appellant] aan de [locatie 2] vermeld staat, en de daarop gestempelde datum van 16 juli 2016 vaststaat dat het besluit op die datum is verzonden naar het woonadres van [appellant]. Met deze toelichting in combinatie met een kopie van het retour ontvangen aangetekende stuk, heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt dat het besluit op 16 juli 2013 aangetekend is verzonden naar het woonadres van [appellant].

Nu het bestuursdwangbesluit op 16 juli 2013 overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb is bekendgemaakt door toezending daarvan aan [appellant] op het juiste adres, is gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb de bezwaartermijn op 17 juli 2013 aangevangen. Vast staat dat [appellant] pas na verstrijken van de bezwaartermijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt tegen het bestuursdwangbesluit.

Wat betreft de stelling van [appellant] dat hij niet in verzuim is geweest, omdat de aangetekend verzonden brief mogelijk door PostNL is aangeboden op een ander adres dan zijn woonadres, te weten het adres [locatie 1], wordt overwogen dat als zijn stelling dat de kostenbeschikking aan hem op dit laatste adres is overhandigd juist zou zijn, deze omstandigheid nog niet betekent dat het bestuursdwangbesluit ook op dat adres is aangeboden op een moment dat [appellant] daar niet aanwezig was. Nu [appellant] voor het overige zijn stellingen ter zake niet heeft onderbouwd, acht de Afdeling het niet aannemelijk gemaakt dat PostNL het aangetekend verzonden stuk heeft aangeboden op een ander adres dan het adres [locatie 2].

Het is vaste praktijk van PostNL dat, indien uitreiking van een aangetekend stuk aan de geadresseerde niet mogelijk blijkt, in de brievenbus van de geadresseerde een kennisgeving wordt achtergelaten dat het stuk gedurende een zekere termijn op het kantoor van PostNL kan worden afgehaald. Voor zover [appellant] heeft ontkend een dergelijke kennisgeving te hebben ontvangen, wordt overwogen dat hij geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat de kennisgeving niet door PostNL op zijn woonadres is achtergelaten. De enkele stelling dat een dergelijke kennisgeving niet is ontvangen, is onvoldoende om de ontvangst daarvan niet aannemelijk te achten.

Het niet afhalen van een aangetekend verzonden stuk en het niet kennisnemen daarvan komt voor risico van de geadresseerde. Van [appellant] mocht worden verwacht dat hij gedurende het gestelde verblijf in het buitenland had geregeld dat een ander zijn post bijhield. Daarbij komt dat hij heeft gesteld ongeveer drie weken in het buitenland te zijn geweest, zodat kan worden aangenomen dat hij gedurende de bezwaartermijn is teruggekeerd naar zijn woning.

Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht overwogen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] niet in verzuim is geweest door niet tijdig bezwaar te maken en het college derhalve het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het betoog faalt.

5. Gelet op het vorenoverwogene wordt niet toegekomen aan de vraag of het bestuursdwangbesluit per gewone post is verzonden en of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bestuursdwangbesluit op 16 juli 2013 is uitgereikt aan [appellant].

Kostenbeschikking

6. De rechtbank heeft ter zake van de kostenbeschikking overwogen dat het college de kosten van de toegepaste bestuursdwang in redelijkheid in rekening heeft mogen brengen bij [appellant], omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten, die het college concreet heeft gespecificeerd, onredelijk hoog zijn.

7. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

Ingevolge het derde lid behoren tot de kosten van bestuursdwang de kosten van voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze zijn gemaakt na het verstrijken van de termijn waarbinnen de last had moeten worden uitgevoerd.

Ingevolge het zesde lid stelt het bestuursorgaan de hoogte van de verschuldigde kosten vast.

8. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de toepassing van bestuursdwang niet spoedeisend was en dat het college ten onrechte de kosten van de toegepaste bestuursdwang op hem heeft verhaald, nu hij niet is aan te merken als overtreder, aangezien hij niet de drijver is van de inrichting in de zin van artikel 17.1 van de Wet milieubeheer . De brand is niet ontstaan in de door hem gebruikte bedrijfsruimte, maar in de aan een derde onderverhuurde bedrijfsruimte, zo stelt hij. Hij wijst erop dat niet hij, maar de onderhuurder het in zijn macht had een last uit te voeren of na te komen. [appellant] wijst nog op uitspraken van de Afdeling van 30 januari 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC3051) en van de Voorzitter van de Afdeling van 15 september 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BF2123), waaruit naar zijn stelling blijkt dat de huurder wordt aangemerkt als drijver van de inrichting. Verder betoogt [appellant] dat de onderverhuurde bedrijfsruimte als zelfstandige inrichting moet worden beschouwd, en niet als onderdeel kan worden gezien van de door hem geëxploiteerde inrichting.

[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat het college in redelijkheid van kostenverhaal had moeten afzien, nu hem ten aanzien van de brand en de daardoor ontstane asbestverontreiniging geen verwijt kan worden gemaakt en het algemeen belang bij het ongedaan maken van de situatie in grote mate was betrokken. Hij wijst er verder op dat kostenverhaal zal leiden tot zijn faillissement, gelet op de hoogte van de bij hem in rekening gebrachte kosten.

8.1. De rechtbank is terecht niet inhoudelijk ingegaan op de vraag of de toepassing van bestuursdwang al dan niet spoedeisend was en of het college [appellant] met juistheid als overtreder, dat wil zeggen drijver van de inrichting, heeft aangemerkt. Voorts is de rechtbank terecht niet ingegaan op de vraag of op grond van bijzondere omstandigheden kostenverhaal achterwege moest blijven. Deze gronden richten zich tegen het bestuursdwangbesluit, waarbij is besloten tot spoedeisende bestuursdwang en tot kostenverhaal op [appellant]. In het kader van de kostenbeschikking dient, nu het college het bezwaar tegen dat besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, ervan te worden uitgegaan dat de toegepaste spoedeisende bestuursdwang en het aan [appellant] aangezegde kostenverhaal terecht is.

Het betoog faalt.

8.2. [appellant] betoogt dat de in rekening gebrachte kosten te hoog zijn. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft hij een stuk van A.C.E.-Milieuadvies B.V. overgelegd, waarin kanttekeningen worden geplaatst bij enkele kostenposten. [appellant] stelt verder dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de loods, waar de brand heeft gewoed, geheel gesloopt moest worden en de materialen afgevoerd. Naar de opvatting van [appellant] had kunnen worden volstaan met het dichttimmeren van het pand. Hij stelt daarnaast dat het college de onderhuurder had kunnen opdragen de sloop en afvoer van materialen op zich te nemen. Voorts betwist [appellant] de noodzaak van inschakeling van een tweede saneringsbedrijf en de duur van de saneringswerkzaamheden. Hij wijst nog op een uitspraak van de Afdeling van 20 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2031) en een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 juni 2011 (ECLI:NL:RBSGR:2011:BY7447), waarin het bestuursorgaan een lager bedrag aan kosten in rekening heeft gebracht dan waar het thans om gaat, terwijl het ook ging om de verspreiding van asbest ten gevolge van een brand. Ter zitting heeft [appellant] nog gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3550).

8.3. Door het college zijn ter zitting Hellings en Snaphaan meegenomen om als deskundigen het woord te doen over de hoogte van de in rekening gebrachte kostenposten. Het college heeft de Afdeling bij faxbericht van 15 maart 2016 hierover geïnformeerd. [appellant] heeft ter zitting te kennen gegeven niet op de hoogte te zijn gesteld van de komst naar de zitting van Hellings en Snaphaan en zich daardoor overvallen te voelen.

Ingevolge artikel 8:60, vierde lid, van de Awb kunnen partijen deskundigen meebrengen, mits daarvan uiterlijk een week voor zitting aan de bestuursrechter en aan de andere partijen mededeling is gedaan. In de uitnodiging voor de zitting, die [appellant] en het college hebben ontvangen, staat vermeld dat degene die een deskundige mee wenst te brengen naar de zitting daaromtrent de andere partijen dient te informeren. Gezien de ontkenning van [appellant] ter zitting, moet het ervoor worden gehouden dat hij niet door het college is geïnformeerd over het meebrengen Hellings en Snaphaan naar de zitting.

Dit betekent dat aan hetgeen Hellings en Snaphaan ter zitting hebben gesteld niet de betekenis toekomt als zijnde gedaan door een deskundige, maar slechts als gedaan door een betrokkene. Gelet hierop kan in het midden blijven de vraag of de aanmelding van het meenemen van deskundigen voor de zitting van 31 maart 2016, die geen doorgang heeft gevonden, eveneens een aanmelding inhoudt voor de zitting van 19 april 2016.

8.4. In het besluit van 10 oktober 2013 heeft het college de hoogte van de in rekening gebrachte kosten gemotiveerd. Search heeft de omvang van de asbestverspreiding geïnventariseerd en zijn bevindingen neergelegd in een aantal rapporten van 10 juli 2013. In het rapport van Search van 10 juli 2013, kenmerk 24.13.05258.2, staat vermeld dat onderzoek heeft uitgewezen dat in een gebied met een omvang van 22.000 m2 asbestdeeltjes zijn aangetroffen. Koole B.V. en de Holland Herstel Groep/Ureco hebben de saneringswerkzaamheden uitgevoerd in de weken 28 en 29 van 2013. De in rekening gebrachte kosten bestaan uit onder meer inventarisatie- en asbestsaneringskosten. Voorts zijn kosten van sloop van de loods waar de brand heeft gewoed, en de afvoer van materialen in rekening gebracht. Kopieën van gespecificeerde facturen zijn bij het besluit gevoegd. De door Koole en de Holland Herstel Groep-Ureco gemaakte kosten bedragen € 35.719,07 respectievelijk € 71.723,64.

8.5. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door het college in rekening gebrachte kosten, gemaakt door Search, in beroep niet in geschil zijn. In het hogerberoepschrift staat dat [appellant] zich kan vinden in de in rekening gebrachte kosten van asbestinventarisatie, gemaakt door Search. Voor zover in het stuk van A.C.E. alsnog kanttekeningen worden geplaatst bij door Search gemaakte kosten, ziet de Afdeling geen aanleiding om daarop inhoudelijk in te gaan.

8.6. In het rapport van Search van 10 juli 2013, kenmerk 23.13.05258.2, betreffende de loods waar de brand heeft plaatsgevonden, staat dat het dak zwaar is beschadigd en dat in de gehele loods resten asbest liggen. Search concludeert dat de kans op vezelemissie aanwezig is en adviseert wat betreft het dak het materiaal op korte termijn te laten verwijderen en wat betreft de loods deze als geheel verontreinigd te beschouwen en deze op korte termijn te laten saneren. Voorts staat in het rapport dat Search, conform richtlijn SC540, heeft gestreefd naar een zo volledig mogelijke detectie en registratie van aanwezige asbesthoudende materialen, maar dat wordt geadviseerd de asbestsaneringsbedrijven een opname van de saneringslocatie te laten doen om een indruk te krijgen van de situatie ter plaatse.

Bij de uitvoering van de asbestsanering is er vervolgens voor gekozen om de gehele loods te slopen en het materiaal af te voeren. Volgens het college was gebleken dat sloop en afvoer van materialen minder kostbaar was dan het saneren van de loods. In hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat met het dichttimmeren van pand had kunnen worden volstaan. In het stuk van A.C.E. wordt niet ingegaan op de mogelijkheid van het dichttimmeren van de loods en in hoger beroep is geen ander stuk overgelegd van een terzake deskundig te achten persoon of instantie ter onderbouwing van de stelling van [appellant]. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat van de juistheid van de keuze om tot het slopen van de loods over te gaan, moet worden uitgegaan.

Voor zover [appellant] met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015 heeft beoogd te betogen dat de kosten van de sloop van de loods, van de afvoer van desbetreffende materialen en van de verwerking van afvalstoffen niet kunnen worden geacht te worden geschaard onder de toepassing van bestuursdwang ter zake van asbestsanering, wordt overwogen daarvoor geen grond bestaat. De rechtbank is er terecht vanuit gegaan dat genoemde kosten kunnen worden geacht onder de reikwijdte van de bestuursdwang te zijn gemaakt. De omstandigheid dat Search in haar rapporten niet expliciet heeft geadviseerd tot sloop van de loods en afvoer van het materiaal, maakt dit niet anders.

8.7. Wat betreft het inschakelen van twee saneringsbedrijven heeft het college ter zitting toegelicht dat Koole destijds op korte termijn onvoldoende personeel kon regelen om de saneringswerkzaamheden geheel op zich te nemen, zodat het noodzakelijk was een tweede bedrijf in te schakelen. De rechtbank heeft geen aanleiding moeten zien voor het oordeel dat de kosten die zijn gemaakt door de saneringsbedrijven niet redelijk zijn, enkel omdat twee bedrijven opdracht is verleend.

Volgens A.C.E. zouden voorts de door de Holland Herstel Groep/Ureco in rekening gebrachte autokosten erg hoog zijn. Ter zitting is door het college toegelicht dat Koole en de Holland Herstelgroep/Ureco, gezien de korte termijn waarop personeel moest worden ingezet, ook personeelsleden die op aanzienlijke afstand van Assendelft wonen, hebben ingezet, hetgeen een reden vormt voor de hoogte van de autokosten. Geen aanleiding bestaat aan de juistheid hiervan te twijfelen. De rechtbank heeft de gemaakte kosten terecht niet onredelijk hoog geacht.

Verder geeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de werkzaamheden onredelijk lang hebben geduurd.

8.8. Volgens A.C.E. is in de facturen met afwijkende en dubbele kosten gerekend. De door de Holland Herstelgroep/Ureco gehanteerde uurtarieven zouden niet marktconform zijn nu de zogenoemde pbm (persoonlijke beschermingsmiddelen) daarin niet juist zijn verwerkt. Ook worden kanttekeningen geplaatst bij het aantal gewerkte uren per dag. Opgemerkt wordt dat slechts 8 uur per dag met een asbestpak mag worden gewerkt. Als het aantal totaal gewerkte uren (afgeleid uit de arbeidskosten per uur) gedeeld worden door deze 8 uur, zou er meer personeel aanwezig moeten zijn geweest dan volgens het aantal pbm. Ter zitting heeft het college uiteengezet dat niet alle bij de saneringswerkzaamheden betrokken personen asbestkleding hebben gedragen. Geen aanleiding bestaat aan de juistheid hiervan te twijfelen. Niet aannemelijk is gemaakt dat het aantal personeelsleden, het aantal pbm dan wel het aantal gewerkte uren niet juist is weergegeven op de facturen.

8.9. Gelet op het vorenoverwogene is niet aannemelijk geworden dat de door het college bij [appellant] in rekening gebrachte kosten onredelijk hoog zijn. De omstandigheid dat de Afdeling in haar uitspraak van 20 november 2013, waarin het ging om de situatie dat een aanzienlijk lager bedrag aan kosten van asbestsanering na een brand in rekening was gebracht, heeft overwogen dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant met juistheid de kosten voor bestuursdwang niet onredelijk hoog heeft geacht, maakt dit niet anders.

Tot slot vormen de omstandigheden dat volgens [appellant] ten onrechte bij de uitvoering van de werkzaamheden niet met een plan van aanpak of conform het protocol aanpak asbestbrand is gewerkt, wat daar overigens ook van zij, geen aanleiding voor het oordeel dat het college de kosten van de bestuursdwang niet ten laste van [appellant] heeft mogen laten.

De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college de kosten van bestuursdwang in redelijkheid in rekening bij [appellant] heeft kunnen brengen.

Het betoog faalt.

9. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016

163.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature